ECLI:NL:RBMNE:2025:717

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/4491 en UTR 24/5248
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en Werk en Inkomen Lekstroom, de verweerder. Eiseres ontving de uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder, maar heeft verzuimd om tijdig te melden dat zij samenwoonde met haar partner, die de kinderen van eiseres heeft erkend. Dit leidde tot de intrekking van de uitkering per 17 juli 2023 en een terugvordering van € 6.911,44 over de periode van 17 juli 2023 tot en met 31 januari 2024, alsook een boete van € 385,14. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking en terugvordering terecht zijn. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig melding te maken van haar samenwoning, wat een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding met zich meebracht. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij recht had op bijstand naar de norm voor gehuwden, en de rechtbank heeft geen dringende redenen gezien om van terugvordering af te zien. De opgelegde boete is ook in stand gebleven, omdat de schending van de inlichtingenplicht niet als verwijtbaar kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/4491 en UTR 24/5248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

Werk en Inkomen Lekstroom

(gemachtigde: S.J. Keesen).

Inleiding

1. Eiseres heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien een bijstandsuitkering ontvangen, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2. Verweerder heeft met het besluit van 26 februari 2024 [1] (het primaire besluit 1) de uitkering van eiseres ingetrokken per 17 juli 2023.
3. Daarna heeft verweerder met het besluit van 12 maart 2024 [2] (het primaire besluit 2) de uitkering van eiseres teruggevorderd over de periode van 17 juli 2023 tot en met 31 januari 2024 voor een bedrag van € 6.911,44 bruto.
4. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 20 juni 2024 (het primaire besluit 3) een boete aan eiseres opgelegd van € 385,14.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1 en 2. Verweerder heeft met het besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit 1) het bezwaar tegen de intrekking en terugvordering ongegrond verklaard. [3]
6. Ook heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit 3. Verweerder heeft met het besluit van 19 juli 2024 (het bestreden besluit 2) het bezwaar tegen de opgelegde boete ongegrond verklaard. [4]
7. Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen, evenals de gemachtigde van verweerder.

Inhoud bestreden besluiten 1 (in essentie) (UTR 24/4491 PW)

8. Verweerder stelt dat de bijstandsuitkering van eiseres naar de norm voor een alleenstaande ouder terecht is ingetrokken per 17 juli 2023. Eiseres is per deze datum niet meer aan te merken als alleenstaande ouder en geen zelfstandig subject van bijstand meer. Zij woont sindsdien namelijk samen met haar partner. Het gezamenlijke hoofdverblijf en het feit dat de partner van eiseres haar kinderen heeft erkend maakt dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. [5] Eiseres heeft de inlichtingenplicht geschonden, omdat zij niet tijdig uit zichzelf heeft meegedeeld dat zij met haar partner in dezelfde woning samenwoont. [6] Het argument dat zij angst had voor eventuele gevolgen voor het verblijfsrecht van haar partner maakt dit niet anders. Verweerder hoefde niet ambtshalve te beoordelen of aanspraak bestond op bijstand naar de norm voor gehuwden. [7] Eiseres is gewezen op de mogelijkheid van een gezamenlijke bijstandsaanvraag met haar partner, maar zij wilde hier zelf niet toe overgaan.
9. In lijn met het voorgaande stelt verweerder dat de bijstand terecht is teruggevorderd. [8] Verweerder stelt over een eventuele matiging dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat bij het correct nakomen van de inlichtingenplicht bijstand voor gehuwden was verstrekt. [9] Eiseres heeft over de periode van de terugvordering echter niet aannemelijk gemaakt dat zij samen met haar partner in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De inkomens- en vermogenspositie van de partner van eiseres is namelijk niet inzichtelijk gemaakt. Daarnaast beargumenteert verweerder dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering. [10]

Inhoud bestreden besluit 2 (in essentie) (UTR 24/5248 PW)

10. Verweerder stelt dat de aan eiseres opgelegde boete standhoudt. Eiseres heeft de inlichtingenplicht geschonden en dan moet verweerder in hoofdregel een boete opleggen. [11] Verweerder ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen dringende redenen om af te zien van de boete. Het is onvoldoende onderbouwd en bovendien gelden de regels van de beslagvrije voet. [12] Verder wordt niet voldaan aan de voorwaarden om een waarschuwing te geven, in plaats van een boete op te leggen. [13] Het benadelingsbedrag ligt hoger dan € 150,- en eiseres heeft niet uit zichzelf alsnog binnen 60 dagen aan de inlichtingenplicht voldaan. Wel is het zo dat verweerder bij het vaststellen van de hoogte van de boete rekening heeft gehouden met de complexe situatie van eiseres en haar beperkte draagkracht. Verweerder is om deze redenen uitgegaan van verminderde verwijtbaarheid en heeft de boete gematigd. .

Beroepsgronden (in essentie)

11. Eiseres is het niet eens met de intrekking van de uitkering. Het klopt dat haar partner vanuit Italië op 17 juli 2023 Nederland is ingereisd, maar dit is ingegeven door persoonlijke omstandigheden. Eiseres stond toen op het punt om te bevallen van haar vierde kind. De partner van eiseres was nodig om te helpen bij de verzorging van de kinderen. Eiseres wilde geen gezamenlijke uitkering aanvragen, omdat haar verteld was dat als haar partner een beroep op bijstand zou doen, dit aan hem zou worden tegengeworpen in het kader van zijn recht op verblijf in Nederland. Zij wilde om deze reden ook niet dat haar partner zich in de Basisregistratie Personen (BRP) op haar adres zou inschrijven. Door deze complexe situatie is geen sprake van een schending van de inlichtingenverplichting, althans er is in ieder geval geen sprake van verwijtbaarheid. [14] Verweerder had de bijstand op deze situatie moeten afstemmen. [15] De situatie maakt bovendien dat er zeer dringende redenen waren om toch bijstand te verlenen. [16] Eiseres is door verweerder niet goed geïnformeerd over de gevolgen van bijstand voor haar partner, anders had zij haar medewerking verleend aan het omzetten van de uitkering naar de gehuwdennorm. Om deze reden vindt eiseres dat verweerder dit alsnog had moeten doen.
12. Het voorgaande maakt volgens eiseres dat er ook geen grond is voor de terugvordering. Als wel een grondslag voor de terugvordering wordt aangenomen, dan zijn er dringende redenen om hiervan af te zien. Een terugvordering zou betekenen dat het gezin jarenlang zou moeten leven van 90% van het sociaal minimum. Dit maakt het voor eiseres moeilijk om op een behoorlijke manier voor haar kinderen te zorgen, te meer omdat twee van de vier kinderen extra veel zorg nodig hebben.
13. Eiseres is het ook niet eens met de opgelegde boete. Zij vindt dat niet van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht uitgegaan mag worden. Als hier al vanuit gegaan mag worden, dan geldt dat verweerder kon volstaan met een waarschuwing. Eiseres heeft namelijk, nadat duidelijk was dat haar partner bij haar kon blijven, verweerder op de hoogte gesteld.
14. Tot slot gaat eiseres uitgebreid in op de regels omtrent het verblijf van haar partner. Volgens eiseres mocht zijn bijstandsaanvraag niet worden geweigerd.

Beoordeling door de rechtbank

15. De rechtbank stelt allereerst vast dat de omvang van het geding wordt gevormd door de inhoud van de bestreden besluiten en de hiertegen gerichte beroepsgronden. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve te beoordelen onderwerpen, zoals de ontvankelijkheid van het beroep. De beroepsgronden over een eventueel recht op bijstand van de partner van eiseres vallen buiten de omvang van het geding, omdat de voorliggende besluitvorming alleen gaat over de intrekking en terugvordering van de uitkering van eiseres zelf en over een aan haar opgelegde boete.

Intrekking van de bijstandsuitkering

16. Het bestreden besluit is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering wordt voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen en in dit geval een schending van de inlichtingenplicht aannemelijk moet maken.
17. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. [17] Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, als hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
18. De rechtbank overweegt dat eiseres is gehouden onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden te melden die van belang zijn voor het recht op uitkering. [18] Eiseres weerspreekt niet dat zij vanaf 17 juli 2023 met haar partner samenwoonde op hetzelfde adres. De partner van eiseres heeft de kinderen erkend, wat een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding meebrengt. [19] Dit laatste is van belang voor het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering, want in dat geval is een andere norm dan de alleenstaande ouder-norm van toepassing. Ook is eiseres dan geen zelfstandig subject van bijstand, wat maakt dat de inkomens- en vermogenspositie van haar partner relevant is. Eiseres had dit dus tijdig moeten melden. Er is echter pas op 22 januari 2024 door de toenmalige gemachtigde van eiseres mededeling gedaan van het samenwonen per juli 2023. Om deze reden is sprake van een schending van de inlichtingenplicht.
19. Eiseres stelt dat haar door de ingewikkelde situatie waarin zij destijds verkeerde geen verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat verweerder de bijstand had moeten afstemmen vanwege haar bijzondere individuele situatie. [20] Verweerder heeft een zogeheten Poortgesprek gepland met eiseres om het haar te vergemakkelijken een aanvraag voor een gezamenlijke bijstandsuitkering te doen. In dit gesprek heeft eiseres ondubbelzinnig meegedeeld dat zij geen gezamenlijke bijstandsuitkering wenste aan te vragen. Hier ligt dus een duidelijke keuze van eiseres zelf aan ten grondslag. Het argument dat verweerder had moeten informeren over al dan niet aanwezige verblijfsrechtelijke consequenties voor de partner van eiseres volgt de rechtbank niet. Hier gaat een ander bestuursorgaan over en er is een veelheid aan factoren in de persoonlijke situatie van mensen die een rol kan spelen bij het wel of niet verkrijgen van een verblijfsrecht. Voor afstemming is alleen ruimte in zeer bijzondere situaties; wat eiseres hierover heeft aangevoerd valt hier niet onder. [21] De eventuele gevolgen van bijstandbehoevendheid voor de verblijfsstatus van de partner van eiseres vloeien immers voort uit een keuze van de wetgever. Het is invoelbaar dat eiseres zich daarover zorgen heeft gemaakt, en dat zij vanuit die zorgen heeft geprobeerd die gevolgen te vermijden, maar dat betekent niet dat het vervolgens aan verweerder is om de (financiële) gevolgen voor eiseres te compenseren. De beroepsgronden slagen niet.
20. Tijdens de zitting heeft eiseres een beroep gedaan op zeer dringende redenen die maken dat toch bijstand kan worden verleend. [22] Op grond van vaste rechtspraak doen zeer dringende redenen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Het gaat dan bijvoorbeeld om een levensbedreigende situatie of een situatie waarvan blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [23] Het is niet aangevoerd of gebleken dat eiseres zich bevond in een levensbedreigende situatie of een situatie die blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kon hebben. Ook is niet aangevoerd dat zich anderszins een extreme situatie zou voordoen. Eiseres heeft alleen naar voren gebracht dat er onduidelijkheden waren over eventuele consequenties voor het verblijfsrecht van haar partner en dat haar partner nodig was bij het verzorgen van de kinderen. Dit kan niet als een acute noodsituatie worden aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
21. De rechtbank overweegt verder dat verweerder volgens vaste rechtspraak in het kader van de intrekking niet ambtshalve hoefde te beoordelen of eiseres aanspraak kon maken op bijstand naar de norm voor gehuwden. Daarbij lag een daartoe strekkende aanvraag niet voor. [24] Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
22. Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat als de inlichtingenplicht niet zou zijn geschonden er wel recht op volledig of aanvullende bijstand zou hebben bestaan. Zo heeft eiseres geen duidelijkheid verschaft over de inkomens- en vermogenssituatie van haar partner. Er is alleen meegedeeld dat geen bankafschriften van zijn Italiaanse bankrekening konden worden verschaft, omdat deze geblokkeerd zou zijn. Dit laatste is echter niet met bewijsstukken onderbouwd.

Terugvordering van de bijstandsuitkering

23. De rechtbank overweegt dat verweerder in hoofdregel is gehouden om de kosten van bijstand terug te vorderen als deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht. [25] Verweerder kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. [26] De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft geoordeeld dat het begrip ‘dringende redenen’ voortaan ruimer wordt uitgelegd, waarbij betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [27] Er moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Bij de oorzaak van de terugvordering is bijvoorbeeld van belang of sprake is van fouten van verweerder zelf of trage besluitvorming waardoor de terugvordering onnodig is ontstaan of opgelopen. Van belang is ook het eigen aandeel van eiseres in de ontstane situatie. [28] De financiële gevolgen van een terugvordering doen zich in het algemeen pas voor bij de invordering of verrekening. In het kader van het invorderingstraject zal een afbetalingsregeling getroffen moeten worden die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene op dat moment. Dan heeft de betrokkene de bescherming van onder meer de beslagvrije voet. Bijzondere omstandigheden die al voorzienbaar zijn op het moment van het terugvorderingsbesluit moet verweerder dan al meewegen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een schuldhulpverleningstraject dat dreigt te worden beëindigd. [29]
24. De rechtbank overweegt dat eiseres zelf een aandeel in het ontstaan van de terugvordering heeft. Zij heeft de bewuste keuze gemaakt om het samenwonen met haar partner niet uit zichzelf mee te delen, vanwege wat zij had vernomen over eventuele gevolgen voor zijn verblijfsrecht. Daarnaast heeft eiseres – zelfs toen hier een apart Poortgesprek voor was gepland – zelf geen bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm willen aanvragen. Er is dus geen sprake van een onoplettendheid van eiseres. Daarbij is de terugvordering niet ontstaan door trage besluitvorming of fouten van verweerder. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de gevolgen van de terugvordering en merkt op dat het besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering van het terug te vorderen bedrag. Eiseres kan dan volgens verweerder een terugbetalingsregeling treffen die passend is bij haar financiële situatie. [30] Ook wordt zij beschermd door de bepalingen van de beslagvrije voet. Eiseres beperkt zich in de beroepsgronden tot de mededeling dat haar inkomen zal dalen en dat dit de zorg voor haar kinderen moeilijk maakt, omdat zij twee kinderen heeft die extra zorg nodig hebben. Dit laatste is echter niet met stukken onderbouwd. Verder is niet gebleken in hoeverre dit extra kosten meebrengt die niet door een andere voorziening kunnen worden opgevangen (zoals de Wmo of bijzondere bijstand). De beroepsgrond slaagt niet.

De opgelegde boete

25. De rechtbank stelt vast dat het argument van eiseres dat er geen sprake is van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht gezien het voorgaande niet kan slagen (zie onder 19).
26. De rechtbank overweegt dat verweerder in hoofdregel is gehouden een bestuurlijke boete op te leggen als de inlichtingenplicht is geschonden. [31] Verweerder heeft de hoogte van de boete lager vastgesteld door van verminderde verwijtbaarheid uit te gaan. Ook is de boete gematigd door rekening te houden met de verminderde draagkracht van eiseres. Eiseres richt zich er echter vooral op dat verweerder gezien de omstandigheden had kunnen volstaan met een waarschuwing. Voor het kunnen volstaan met een schriftelijke waarschuwing geldt als voorwaarde dat de overtreding van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag dat hoger is dan € 150,-. Ook kan verweerder zich beperken tot een schriftelijke waarschuwing als de belanghebbende binnen een redelijke termijn alsnog uit zichzelf de informatie heeft verschaft. Dat wil zeggen niet later dan zestig dagen na het moment dat de belanghebbende de informatie had behoren te verstrekken. [32]
27. Eiseres gold in de bestreden periode niet als zelfstandig subject voor bijstand. De uitkering naar de norm voor een alleenstaand ouder is ten onrechte wel voortgezet. Hiermee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het benadelingsbedrag hoger ligt dan € 150,-. Daarom is het aan eiseres dit onderbouwd te weerleggen. Zij heeft over het inkomen van haar partner echter geen duidelijkheid verschaft, omdat zijn Italiaanse bankrekening zou zijn geblokkeerd. Eiseres heeft dus niet onderbouwd dat het benadelingsbedrag in haar geval lager ligt dan waar verweerder vanuit is gegaan (het is niet duidelijk geworden of er recht op de gehuwdennorm zou zijn geweest). [33] Daarnaast is pas op 22 januari 2024 voor het eerst mededeling gedaan van het samenwonen per juli 2023. Dit is dus buiten de termijn van zestig dagen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

28. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verzonden op 29 februari 2024.
2.Verzonden 13 maart 2024.
3.Deze zaak is geregistreerd onder kenmerk UTR 24/4491 PW.
4.Deze zaak is geregistreerd onder kenmerk UTR 24/5248 PW.
5.Artikel 3, vierde lid, onder b, van de Pw.
6.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
7.Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3263.
8.Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw.
9.Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Raad van 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1365.
10.Verweerder gaat hierbij in op de situatie en de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
11.Artikel 18a, eerste lid, van de Pw.
12.Verweerder verwijst naar artikel 18a, zevende lid, van de Pw en op een uitspraak van de Raad van 22 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:681.
13.Artikel 18a, vierde lid, van de Pw.
14.Eiseres verwijst naar artikel 18, negende lid, van de Pw.
15.Artikel 18, eerste lid, van de Pw.
16.Tijdens de zitting is namens eiseres een beroep gedaan op artikel 16, eerste lid, van de Pw.
17.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4092.
18.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
19.Artikel 3, vierde lid, onder b, van de Pw.
20.Artikel 18, eerste lid, van de Pw.
21.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2316 en van 27 augustus 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1694 r.o. 4.5.
22.Artikel 16, eerste lid, van de Pw.
23.Uitspraak van de Raad van 28 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1043 r.o. 4.2.
24.Uitspraak van de Raad van 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3262 r.o. 4.9.
25.Artikel 58, eerste lid, van de Pw jo. artikel 17, eerste lid, van de Pw.
26.Artikel 58. Achtste lid, van de Participatiewet.
27.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
28.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726 r.o. 4.4.1.
29.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726 r.o. 4.4.2.
30.Zie ook de Beleidsregels terugvordering en invordering Werk en Inkomen Lekstroom 2018 Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz.
31.Artikel 18a, eerste lid, van de Pw.
32.Artikel 18a, vierde lid, van de Pw jo. artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
33.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:875 r.o. 4.5, 4.8.1 en 4.8.2.