ECLI:NL:CRVB:2024:2316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
23/3048 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van gezamenlijke huishouding en zeer dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellante, die samenwoont met haar ex-echtgenoot. Appellante had op 8 februari 2023 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW) naar de norm voor alleenstaanden. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante en haar ex-echtgenoot hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en er uit hun relatie kinderen zijn geboren, waardoor een gezamenlijke huishouding werd aangenomen. Appellante stelde dat er zeer dringende redenen waren om haar toch bijstand toe te kennen, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De Raad bevestigde dat appellante geen zelfstandig subject van bijstand was en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3048 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2023, 23/4306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 26 november 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een afwijzing van een aanvraag om algemene bijstand als alleenstaande. Appellante is het hier niet mee eens. Zij erkent wel dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar meent dat er zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet (PW), om toch bijstand toe te kennen. De Raad is van oordeel dat dat niet kan.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.W. de Gruijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is op [datum scheiding] 2018 gescheiden. Op 8 februari 2023 heeft zij bijstand aangevraagd op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande. Tijdens het intake gesprek heeft appellante verklaard dat ze met hun kinderen nog steeds op hetzelfde adres woont als haar ex-echtgenoot en dat zij door hem wordt onderhouden. Appellante is ingeschreven als woningzoekende en heeft per 1 november 2023 een eigen woning toegewezen gekregen.
1.2.
Met een besluit van 6 juni 2023 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 februari 2023 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een acute noodsituatie die alleen door bijstandsverlening kan worden verholpen. De ongezonde situatie wordt niet weggenomen door bijstandsverlening zolang appellante in dezelfde woning blijft wonen als haar ex-echtgenoot. Omdat geen recht op bijstand bestaat, wordt niet toegekomen aan afstemming van de bijstand met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat de thuissituatie door langdurige mishandeling zeer ongezond voor haar was en dat haar daarom op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW toch bijstand had moeten worden toegekend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode loopt van 8 februari 2023, de datum van de aanvraag, tot en met 13 februari 2023, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
Vast staat dat appellante en haar ex-echtgenoot in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning en dat uit hun relatie kinderen zijn geboren. Niet in geschil is dat daarom op grond van artikel 3, vierde lid, onder b, van de PW een gezamenlijke huishouding aanwezig moet worden geacht.
4.3.
Voor de toepassing van de PW moet de aard van de relatie buiten beschouwing blijven en moeten appellante en haar ex-echtgenoot in de te beoordelen periode als gehuwd worden aangemerkt. Appellante kon om die reden niet worden beschouwd als zelfstandig subject van bijstand. Zij had daarom geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
4.4.
Ook het beroep dat appellante in hoger beroep heeft gedaan op artikel 16 van de PW slaagt niet. Artikel 16, eerste lid, van de PW bevat de mogelijkheid om bijstand te verlenen aan personen die niet behoren tot de kring van rechthebbenden als omschreven in paragraaf 2.2 van de PW, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Appellante is niet uitgesloten van deze kring van rechthebbenden. Appellante is immers bijstand geweigerd om een andere reden, namelijk omdat zij in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde en dus niet kan worden aangemerkt als zelfstandig subject van bijstand. Daarop ziet artikel 16, eerste lid, van de PW niet. [1]

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024.
(getekend) J.N.A. Bootsma

(getekend) M. ZwartBijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3 van de Participatiewet
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a. echtgenoot: geregistreerde partner;
b. echtgenoten: geregistreerde partners;
c. huwelijk: geregistreerd partnerschap;
d. gehuwd: als partner geregistreerd;
e. gehuwde: als partner geregistreerde;
f. gehuwden: als partners geregistreerden; Met een besluit van 13 februari 2023 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met haar ex-echtgenoot.
g. echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
Artikel 16 van de Participatiewet
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4158.