ECLI:NL:RBMNE:2024:5905

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23/4812
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een urgentieverklaring voor sociale huurwoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein beoordeeld. Eiseres had een urgentieverklaring aangevraagd voor een sociale huurwoning, maar het college heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De rechtbank behandelt de zaak op 9 oktober 2024 en oordeelt dat het college de aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Eiseres, die gescheiden is van haar gewelddadige ex-partner en dakloos is, had haar aanvraag ingediend via UrgentieWoning. Het college stelde dat eiseres niet voldeed aan het ingezetene criterium, omdat zij niet ingeschreven stond in de gemeente Nieuwegein, maar in een andere gemeente. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de Huisvestingsverordening in strijd was met de wet- en regelgeving. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag niet had mogen afwijzen zonder deze te toetsen aan de hardheidsclausule. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, maar oordeelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor urgentie omdat zij niet voldoet aan het ingezetene criterium. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein ,het college
(gemachtigde: mr. K. van Stokkum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing om haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning niet in behandeling te nemen.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 16 januari 2023 (het primaire besluit) niet in behandeling genomen.
1.2.
Op 21 februari 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Met het bestreden besluit van 23 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de beslissing om de aanvraag niet in behandeling te nemen gebleven.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is gescheiden van haar ex-partner en heeft een minderjarig kind. Eiseres heeft een gewelddadige ex-partner die haar uit huis heeft gezet na de scheiding. Sinds de scheiding is eiseres dakloos. Eiseres logeert op het moment dat de urgentieverklaring is aangevraagd bij familieleden en kennissen in [plaats 2] .
2.1.
Op 14 november 2022 heeft UrgentieWoning namens eiseres bij het college een urgentieverklaring aangevraagd om op sociale gronden met voorrang in aanmerking te komen voor een zelfstandige sociale huurwoning. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres onder meer onderzoeksresultaten van Veilig Thuis, een proces-verbaal van de Politie en documentatie van psychotherapeut [A] van Indigo overgelegd.
2.2.
Op 16 januari 2023 heeft het college eiseres laten weten dat zij haar aanvraag op grond van artikel 2.5.1, tweede lid, onderdeel a van de Huisvestingsverordening regio Utrecht, gemeente Nieuwegein (hierna: Huisvestingsverordening) bij een andere gemeente moet indienen, omdat eiseres geen ingezetene is van de gemeente Nieuwegein. Eiseres staat in de basisregistratie persoonsgegevens (Brp) ingeschreven in de gemeente [gemeente] zodat zij zich in deze moet richten tot de gemeente [gemeente] . Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Het college blijft in het bestreden besluit van 23 augustus 2023 bij het standpunt dat de urgentieaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling is genomen en heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank wijst er allereerst op dat het college in het verweerschrift in beroep heeft aangegeven dat de urgentieaanvraag van eiseres niet-ontvankelijkheid is verklaard. De rechtbank gaat er echter gezien het bestreden besluit van 23 augustus 2023 vanuit dat het college daarmee het niet in behandeling nemen van de urgentieaanvraag bedoelt.
4. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak dan ook de vraag of het college de urgentieaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, gaat over tot vernietiging van het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Onzorgvuldigheid
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college haar urgentieaanvraag onzorgvuldig heeft behandeld. Volgens eiseres heeft het college haar er niet tijdig op gewezen dat zij haar urgentieaanvraag bij de gemeente Zeist had moeten indienen. Eiseres stelt dat er geen telefoonnotities of iets dergelijks zijn waaruit blijkt dat zij hiervan op de hoogte is gesteld door het college. Daarnaast stelt eiseres dat er sprake is van een taalbarrière, en dat de communicatie had moeten verlopen via UrgentieWoning, die namens haar de aanvraag heeft ingediend. Volgens eiseres is dit ten onrechte niet gebeurd.
7. De rechtbank is van oordeel dat deze grond niet slaagt. Uit het dossier blijkt dat er op 16 januari 2023 een e-mail (het primaire besluit) is verstuurd door het college aan zowel eiseres, als aan UrgentieWoning. Hierin staat vermeld dat op verzoek van een familielid van eiseres bevestigd wordt dat eiseres naar aanleiding van de ingediende urgentieaanvraag heeft gebeld met het college. Tijdens dit telefoongesprek is besproken dat eiseres haar urgentieaanvraag in [plaats 1] moet indienen, omdat zij volgens de Brp daar staat ingeschreven en niet in de gemeente Nieuwegein . Eiseres en – anders dan dat zij stelt – ook UrgentieWoning zijn dus weldegelijk op de hoogte gesteld van het feit dat eiseres haar aanvraag in Zeist moest indienen. Gelet op het contact dat er geweest is tussen het college met een familielid van eiseres en het feit dat de e-mail van 16 januari 2023 ook verstuurd is naar UrgentieWoning, volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat een taalbarrière een rol heeft gespeeld.
Ingezeteneschap
8. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat wel voldaan is het aan het vereiste van het ingezeteneschap. Eiseres stelt dat de Huisvestingsverordening op de regio Utrecht ziet, zodat niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat het woord ‘ingezetene’ enkel ziet op ingezetenen van de gemeente Nieuwegein . Eiseres verwijst hierbij naar artikel 1.1 van de Huisvestingsverordening waarin de begripsbepaling van ingezetene als volgt is:

Degene die in de basisregistratie personen van één van de gemeenten in de woningmarktregio is openomen en daar tenminste één jaar feitelijk en rechtmatig hoofdverblijf heeft in een woonruimte, die volgens het bestemmingsplan is aangewezen of bestemd voor permanente bewoning”. Volgens eiseres valt onder deze definitie ook de gemeente [gemeente] waar zij staat ingeschreven. Zowel de gemeente Nieuwegein , als de gemeente Zeist vallen namelijk onder de regio Utrecht. Dit te meer nu eiseres feitelijk al geruime tijd in [plaats 2] woont.
9. Daarnaast stelt eiseres dat ten onrechte in de Huisvestingsverordening het vereiste van ingezeteneschap wordt gesteld. Volgens eiseres kan de gemeente enkel lokale en regionale bindingseisen stellen wanneer de Gedeputeerde Staten hiervoor toestemming voor heeft verleend. Eiseres verwijst hiertoe naar artikel 13a en 13b van de Huisvestingswet. Uit de Huisvestingsverordening blijkt volgens eiseres niet dat een dergelijke toestemming is gegeven.
10. De rechtbank oordeelt allereerst dat de artikelen van de Huisvestingswet die eiseres noemt (zie overweging 9.) per 1 januari 2015 zijn vervallen. In de Huisvestingswet van 2014 zijn deze artikelen niet te vinden. Ook blijkt uit de wet van 2014 niet dat er toestemming gegeven moet worden om lokale en regionale bindingseisen te stellen.
11. De rechtbank volgt verder het standpunt van eiseres dat zij voldoet aan de vereisten van het ingezeteneschap niet. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de onderhavige Huisvestingsverordening van toepassing is in de regio Utrecht, gemeente Nieuwegein . Het college heeft verder toegelicht dat elke gemeente binnen de regio Utrecht een eigen huisvestingsverordening heeft. De rechtbank volgt dit standpunt van het college. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan het ingezetene criterium nu zij niet geregistreerd staat in de Brp in Nieuwegein maar in de gemeente [gemeente] – hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is. De rechtbank is dit te meer van oordeel nu het college in beroep ook heeft toegelicht dat eiseres op het moment van de urgentieaanvraag evenmin voldeed aan het tweede deel van het vereiste van het ingezetenschap, te weten dat iemand minimaal één jaar in de gemeente Nieuwegein moet wonen.
Hardheidsclausule
12. Eiseres voert aan dat het college haar aanvraag ten onrechte niet getoetst heeft aan de hardheidsclausule. Deze toets moet altijd verricht worden, ook wanneer er niet voldaan wordt aan het vereiste van ingezeteneschap.
13. Het college stelt zich op het standpunt dat niet getoetst hoeft te worden aan de hardheidsclausule, omdat de aanvraag van eiseres niet in behandeling is genomen omdat zij niet voldoet aan het criterium van het ingezeteneschap
14. De rechtbank volgt het standpunt van het college niet. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
15. Een urgentieaanvraag kan alleen buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als de aanvraag onvolledig is en er een termijn voor herstel geboden is. Een aanvraag is onvolledig, wanneer de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of wanneer de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Artikel 4:5 van de Awb ziet derhalve op gebreken aan de aanvraag die naar hun aard herstelbaar zijn. Als er geen sprake is van een herstelbaar gebrek, dan kan artikel 4:5 van de Awb niet worden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank is het feit dat niet voldaan is aan het vereiste van het ingezeteneschap niet een dergelijk voor herstel vatbaar gebrek. Artikel 4:5 van de Awb is hier dan ook niet van toepassing. Gelet hierop had het college de urgentieaanvraag van eiseres wel in behandeling moeten nemen.
16. De rechtbank is dit te meer van mening gelet op het volgende. De definitie van ingezetene in de zin van de Huisvestingsverordening bestaat uit twee vereisten. Ten eerste het vereiste dat iemand ingeschreven staat in – in dit geval – de gemeente Nieuwegein , en ten tweede het vereiste dat diegene daar ook minimaal één jaar hoofdverblijf moet hebben. Het college heeft ter zitting onvoldoende kunnen toelichten waarom een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien iemand niet in de gemeente staat ingeschreven en daardoor niet voldoet aan het ingezetene criterium, maar daarentegen een aanvraag wél in behandeling wordt genomen indien iemand wel in de gemeente staat ingeschreven, maar daar nog niet één jaar hier hoofdverblijf heeft en om die reden niet voldoet aan het ingezetene criterium. De rechtspraak geeft geen aanknopingspunt voor deze verschillende wijze van het afhandelen van een aanvraag bij het niet voldoen aan het criterium van ingezeteneschap.
17. Nu het college ten onrechte de aanvraag niet in behandeling heeft genomen, heeft het college de aanvraag ook ten onrechte niet getoetst aan de hardheidsclausule. Dit betekent dat deze beroepsgrond van eiseres slaagt.
Huisvestingsverordening in strijd met wet- en regelgeving
18. Eiseres stelt verder dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet, de bedoelingen van de wetgever, het evenredigheidsbeginsel, artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest en jurisprudentie van de Hoge Raad en ECSR. Dit standpunt is door (het kantoor van) de gemachtigde van eiseres al in heel veel zaken ingenomen en deze rechtbank, andere rechtbanken én de Afdeling hebben geoordeeld dat dit standpunt niet wordt gevolgd. [1]
19. Ook het beroep van eiseres op artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten slaagt niet. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld leent dat artikel zich niet voor rechtstreekse toetsing door de rechter, omdat deze bepaling naar haar inhoud niet eenieder verbindt. [2]

Sub-Conclusie

20. Gezien het voorgaande is het beroep van eiseres gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat zowel eiseres, als het college zowel in bezwaar als in beroep inhoudelijk hebben beargumenteerd waarom het beroep op de hardheidsclausule wel of niet dient te slagen. De rechtbank zal deze argumenten in het onderstaande beoordelen.
21. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen omdat haar situatie schrijnender is dan de situatie van anderen. Eiseres is gescheiden en is sindsdien dakloos. Ten tijde van het huwelijk woonde eiseres bij haar ex-partner in huis. Eiseres vreest voor haar veiligheid in de gemeente [gemeente] , omdat haar ex-partner daar nog steeds woont. Na de scheiding is eiseres gevlucht naar familie en vrienden in [plaats 2] . Ten tijde van de urgentieaanvraag werkte eiseres in de gemeente Nieuwegein . Momenteel is eiseres niet meer werkzaam in de gemeente Nieuwegein , maar zij heeft wel nog steeds een sterke maatschappelijke binding met deze gemeente omdat zij afhankelijk is van haar familie en vrienden die hier woonachtig zijn. Eiseres voert aan dat Nieuwegein bij uitstek de gemeente is waar zij zich veilig voelt. Daarnaast stelt eiseres dat zij zich geen woning in de particuliere sector kan veroorloven. Ook voert eiseres aan dat het college in het besluit niet is ingegaan op het minderjarige kind van eiseres en op de psychische gesteldheid als gevolg van de woonsituatie en dakloosheid.
22. Het college heeft zich in bezwaar en beroep op het standpunt gesteld dat een gewelddadige (ex)-partner) geen reden is voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarnaast stelt het college in beroep dat de hardheidsclausule slechts zeer terughoudend wordt toegepast in bijzondere gevallen waarin de Huisvestingsverordening niet voorziet. Het college geeft daarbij aan dat hoe vervelend de omstandigheden van eiseres ook moge zijn, de urgentieregeling voorziet in situaties als de hare, zodat alleen al om die reden niet aan de hardheidsclausule toegekomen wordt. Volgens het college heeft eiseres daarnaast geen feiten en omstandigheden aangedragen waarmee zij zich onderscheid van anderen met een echtscheidingsproblematiek en waaruit blijkt van een absolute noodsituatie. Daarnaast stelt het college dat er geen sprake van enige binding met Nieuwegein is. Eiseres is niet meer werkzaam in Nieuwegein , zodat zij ook in een andere gemeente met minder woningnood een woning kan proberen te krijgen. Ter zitting heeft het college aangevoerd dat de gestelde onveiligheid met betrekking tot de ex-partner ook geen reden is voor toepassing van de hardheidsclausule. Volgens het college blijkt uit de rapportage van Veilig Thuis dat de situatie tussen eiseres en haar ex-partner onder controle is. Daarnaast volgt uit deze rapportage dat het betrokken kind onderdak heeft bij de zus van eiseres. Om deze redenen ziet het college geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
23. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. Uit de rapportage van Veilig Thuis blijkt inderdaad dat de situatie tussen eiseres en haar ex-partner onder controle is. In de stukken van Veilig Thuis staat onder meer vermeld dat:
“Het huiselijk geweld is gestopt doordat de relatie is verbroken en zij niet meer onder 1 dak verblijven. Op dit moment is er geen sprake meer van onveiligheid. Eiseres heeft een netwerk om zich heen die haar nu ondersteunen bij de problemen waar zij tegen aan loopt. De ex-partner woont in [plaats 3] en eiseres staat ingeschreven in [plaats 1] . Eiseres verblijft bij haar zus en broer.”Nu het huiselijk geweld gestopt is, de ex-partner van eiseres in [plaats 3] woonachtig is en niet in [plaats 1] , eiseres bij haar broer in [plaats 1] of zus in [plaats 2] verblijft en het in deze betrokken kind, het nichtje van eiseres betreft en dit kind onderdak heeft bij de zus van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een noodsituatie waarin de hardheidsclausule van toepassing is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de impact op de psychische gesteldheid van eiseres en/of haar nichtje evenmin aanleiding voor het college had hoeven zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Eiseres heeft daarvoor geen enkele onderbouwing gegeven.

Conclusie en gevolgen

24. Gezien het voorgaande is het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigd – zoals reeds vermeld – het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit.
25. Dit betekent voor eiseres dat het college de urgentieaanvraag van eiseres weliswaar ten onrechte niet in behandeling heeft genomen, maar dat dit niet leidt tot het verkrijgen van urgentie omdat eiseres niet aan het vereiste van ingezetene voldoet en het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen.
26. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 augustus 2023;
- herroept het besluit van 16 januari 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L.K. Dagmar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
Griffier
De rechter is verhinderd te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer: uitspraken van deze rechtbank van 8 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4789, van 15 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:532, van 19 augustus 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3394 en van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:776; uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2260, van 31 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2361, van 3 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8316 en van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:143; uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4898, van 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6198 en van 20 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6976; uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:7135 en van 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10432; uitspraken van de rechtbank Den Haag van 4 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3481, van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1045, en van 7 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11598; en de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93 en van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:412.
2.Zie uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1127.