Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de bijstand heeft herzien en verrekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder inderdaad terecht de bijstand heeft herzien en verrekend en dus dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending inlichtingenplicht
8. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2022.
9. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. In artikel 17, eerste lid, van de Pw is bepaald dat een belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Als een belanghebbende hieraan niet voldoet heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Een uitkering op grond van de Ziektewet dan wel een WW-uitkering is een omstandigheid die van invloed kan zijn voor het recht op bijstand.
10. Ter zitting is gebleken dat het niet in geschil is dat eisers als gevolg van het niet inleveren van de loonstroken de ontvangen WW-uitkering in de periode van 20 oktober 2021 tot en met 30 juni 2022 niet aan verweerder hebben gemeld. Nu uit de vorige overweging is gebleken dat een WW-uitkering een omstandigheid is die van invloed kan zijn op het recht op bijstand, staat vast dat eisers ten aanzien van de WW-uitkering hun inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw hebben geschonden.
11. In geschil is of eisers ook hun inlichtingenplicht hebben geschonden in de periode van 1 januari 2020 tot en met 19 oktober 2021. Dit is de periode dat de heer [eiser] een uitkering ontving op grond van de Zw. Verweerder wist tot week 6 van 2020 van de hoogte van deze uitkering, omdat eiser tot dat moment loonstroken inleverde waarop die hoogte vermeld werd. Eisers hebben echter sinds week 6 van 2020 geen loonstroken meer ingeleverd, waardoor de exacte hoogte van de uitkering niet bekend was bij verweerder. In het systeem is het laatst bekende bedrag elk half jaar automatisch geïndexeerd. Naar aanleiding van het signaal is onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke hoogte van de uitkering die eisers ontvingen op grond van de Zw. Op dat moment bleek dat de uitkering die zij op grond van de Zw hadden ontvangen hoger was dan het bedrag dat in het systeem was berekend door de automatische indexering. Daardoor hadden zij recht op minder bijstand dan zij hebben ontvangen en is er dus teveel aan hen uitbetaald door verweerder.
12. Eisers vinden dat ten aanzien van de Zw geen sprake kan zijn van een schending van de inlichtingenplicht, maar alleen sprake van een schending van de medewerkingsplicht op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw omdat eisers volgens verweerder de loonstroken niet hebben ingeleverd en dus geen bewijsstukken hebben geleverd. Dan is er sprake van een schending van de medewerkingsplicht en niet van de inlichtingenplicht. Daar komt nog bij dat verweerder door de loonstroken die vóór week 6 van 2020 waren ingeleverd door eisers reeds op de hoogte was van de uitkering op grond van de Zw. Dat de heer [eiser] de uitkering ontving was dus door eisers gemeld en bij verweerder bekend.
13. De rechtbank overweegt dat hoewel verweerder vóór week 6 van 2020 op de hoogte was van de uitkering op grond van de Zw, eisers zelf sindsdien geen inkomsten meer aan verweerder hebben doorgegeven. Het is echter aan eisers om (de juiste) inkomsten door te geven aan verweerder, zodat het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Dit hebben zij op geen enkele manier gedaan. Eisers wordt dus niet (alleen) verweten dat zij geen bewijsstukken hebben overgelegd. Dat eisers inkomsten ontvingen op grond van de Ziektewet-uitkering is een omstandigheid die van invloed kan zijn op de (hoogte van) de bijstandsuitkering. Dit betekent dus dat door eisers iedere keer opnieuw had moeten worden gemeld welke inkomsten er waren uit de Ziektewet-uitkering. Het niet melden van deze inkomsten leidt daarom naar het oordeel van de rechtbank tot een schending van de inlichtingenplicht en niet tot een schending van de medewerkingsplicht. Nu eisers de inkomsten uit de Ziektewet-uitkering niet hebben gemeld, is de rechtbank van oordeel dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden.
14. Eisers hebben daarnaast het standpunt ingenomen dat verweerder kennelijk pas heel laat een signaal heeft ontvangen dat eisers de uitkeringen ontvingen op grond van de Zw en de WW. Dat valt niet aan hen te wijten en daarom zou de bijstand niet moeten worden herzien. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Immers, eisers hebben zelf nagelaten de loonstroken in te leveren en daarmee hebben zij hun inlichtingenplicht geschonden. Dat verweerder daar pas laat achter komt, kan op geen enkele manier in het voordeel van eisers werken. Daarnaast is van belang dat slechts door verweerder kan worden teruggevorderd wat per saldo ten onrechte aan bijstand is verleend, omdat met de terugvordering wordt beoogd de financiële gevolgen van het inlichtingenverzuim ongedaan te maken. Hiermee wordt de situatie dus slechts teruggebracht in de rechtmatige situatie.Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Nu hiervoor is geoordeeld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden en niet de medewerkingsplicht, faalt het betoog van eisers ten aanzien van de zes-maanden-jurisprudentie. Deze geldt immers alleen als sprake is van een bevoegdheid tot het terugvorderen en niet bij een verplichting.In dit geval is sprake van een schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw en gaat het daarom om een terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw. Verweerder heeft in dit geval geen discretionaire bevoegdheid om van de terugvordering af te zien, waardoor de zes-maanden-jurisprudentie niet opgaat.
16. Voorts zijn eisers van mening dat verweerder van de terugvordering had moeten afzien op grond van de ‘Beleidsregel inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van uitkeringen 2015 (beleidsregels terugvordering Utrecht 2015)’ (hierna: de Beleidsregels).
17. Op grond van artikel 4 onder a van de Beleidsregels vordert verweerder de uitkering terug van eisers voor zover deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Verweerder ziet hier alleen vanaf indien sprake is van dringende redenen.
18. Er is niet gesteld of gebleken dat sprake is van dringende redenen aan de zijde van eisers. Doordat is vast komen te staan dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de te veel ontvangen bijstand heeft teruggevorderd. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eisers hebben zich tot slot in hun beroepschrift op het standpunt gesteld dat sprake zou zijn van een schending van het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat ook dit beroep niet slaagt.
20. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor betrokkene nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Het gaat hierbij verder om een directe toetsing van een (bestreden) besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het (bestreden) besluit een rol spelen. Artikel 3:4 van de Awb geldt daarbij ook voor beleidsregels.
21. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het herzien en terugvorderen van de te veel ontvangen bijstand geen onnodig nadelige gevolgen voor eisers met zich meebrengt. Daarnaast is de grondslag voor deze terugvordering geen discretionaire bevoegdheid, maar een verplichting van verweerder op grond van de wet in verband met de schending van de inlichtingenplicht.