ECLI:NL:RBMNE:2023:6382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/1938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht door eisers

In deze zaak gaat het om eisers die sinds 1 september 2019 een bijstandsuitkering ontvangen. Zij hebben echter hun loonstroken niet meer ingeleverd, waardoor verweerder niet op de hoogte was van hun inkomsten uit een Ziektewet- en Werkloosheidswet-uitkering. Na een signaal heeft verweerder de bijstandsuitkering herzien en teruggevorderd over de periode van januari 2020 tot en met juni 2022, omdat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet aan hun verplichting hebben voldaan om relevante informatie te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat de schending van de inlichtingenplicht leidt tot een verplichting voor verweerder om de te veel ontvangen bijstand terug te vorderen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en dat de terugvordering niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De uitspraak bevestigt dat de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering terecht zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser]en
Zeker Financiële Zorgverleningals bewindvoerder van
[eiseres], uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M.W.A. Notenboom).

Inleiding

1. Eisers ontvangen sinds 1 september 2019 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. In het kader van deze bijstandsuitkering leverden eisers elke maand hun loonstroken aan bij verweerder. Op deze loonstroken stond dat eisers iedere maand een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) ontvingen. Eisers zijn met het aanleveren van deze loonstroken gestopt en sinds week 6 van 2020 is er door verweerder geen loonstrook meer ontvangen.
2. Na het binnenkomen van een IB-signaal bleek dat de heer [eiser] tot 19 oktober 2021 een uitkering op grond van de Zw heeft ontvangen en vanaf 20 oktober 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Ondanks dat er geen loonstroken meer werden ingeleverd, is de bijstandsuitkering ook door blijven lopen.
3. Doordat de loonstroken sinds week 6 van 2020 niet meer door eisers zijn ingeleverd bij verweerder, wist verweerder niet wat de inkomsten waren van eisers uit hoofde van een uitkering op grond van de Zw en WW. Volgens verweerder hebben eisers door het niet inleveren van die loonstroken dan ook de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) geschonden. Bij besluit van 17 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder daarom het recht op bijstand van eisers op grond van de Pw over de periode van januari 2020 tot en met juni 2022 herzien en verrekend.
4. Met het besluit van 22 februari 2023 op het bezwaar van eisers heeft verweerder, anders dan in het primaire besluit, expliciet benoemd dat eisers een bedrag van € 1.932,58 dienen terug te betalen. Vanwege het niet expliciet noemen van dit bedrag in het primaire besluit en een correctie in de terugvordering heeft verweerder een proceskostenvergoeding toegekend aan eisers ter hoogte van € 597,-. Dit maakt het openstaande, terug te vorderen, bedrag nog € 1.335,58. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
5. De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de bijstand heeft herzien en verrekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder inderdaad terecht de bijstand heeft herzien en verrekend en dus dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending inlichtingenplicht
8. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2022.
9. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. In artikel 17, eerste lid, van de Pw is bepaald dat een belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Als een belanghebbende hieraan niet voldoet heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Een uitkering op grond van de Ziektewet dan wel een WW-uitkering is een omstandigheid die van invloed kan zijn voor het recht op bijstand. [1]
10. Ter zitting is gebleken dat het niet in geschil is dat eisers als gevolg van het niet inleveren van de loonstroken de ontvangen WW-uitkering in de periode van 20 oktober 2021 tot en met 30 juni 2022 niet aan verweerder hebben gemeld. Nu uit de vorige overweging is gebleken dat een WW-uitkering een omstandigheid is die van invloed kan zijn op het recht op bijstand, staat vast dat eisers ten aanzien van de WW-uitkering hun inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw hebben geschonden.
11. In geschil is of eisers ook hun inlichtingenplicht hebben geschonden in de periode van 1 januari 2020 tot en met 19 oktober 2021. Dit is de periode dat de heer [eiser] een uitkering ontving op grond van de Zw. Verweerder wist tot week 6 van 2020 van de hoogte van deze uitkering, omdat eiser tot dat moment loonstroken inleverde waarop die hoogte vermeld werd. Eisers hebben echter sinds week 6 van 2020 geen loonstroken meer ingeleverd, waardoor de exacte hoogte van de uitkering niet bekend was bij verweerder. In het systeem is het laatst bekende bedrag elk half jaar automatisch geïndexeerd. Naar aanleiding van het signaal is onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke hoogte van de uitkering die eisers ontvingen op grond van de Zw. Op dat moment bleek dat de uitkering die zij op grond van de Zw hadden ontvangen hoger was dan het bedrag dat in het systeem was berekend door de automatische indexering. Daardoor hadden zij recht op minder bijstand dan zij hebben ontvangen en is er dus teveel aan hen uitbetaald door verweerder.
12. Eisers vinden dat ten aanzien van de Zw geen sprake kan zijn van een schending van de inlichtingenplicht, maar alleen sprake van een schending van de medewerkingsplicht op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw omdat eisers volgens verweerder de loonstroken niet hebben ingeleverd en dus geen bewijsstukken hebben geleverd. Dan is er sprake van een schending van de medewerkingsplicht en niet van de inlichtingenplicht. Daar komt nog bij dat verweerder door de loonstroken die vóór week 6 van 2020 waren ingeleverd door eisers reeds op de hoogte was van de uitkering op grond van de Zw. Dat de heer [eiser] de uitkering ontving was dus door eisers gemeld en bij verweerder bekend.
13. De rechtbank overweegt dat hoewel verweerder vóór week 6 van 2020 op de hoogte was van de uitkering op grond van de Zw, eisers zelf sindsdien geen inkomsten meer aan verweerder hebben doorgegeven. Het is echter aan eisers om (de juiste) inkomsten door te geven aan verweerder, zodat het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Dit hebben zij op geen enkele manier gedaan. Eisers wordt dus niet (alleen) verweten dat zij geen bewijsstukken hebben overgelegd. Dat eisers inkomsten ontvingen op grond van de Ziektewet-uitkering is een omstandigheid die van invloed kan zijn op de (hoogte van) de bijstandsuitkering. Dit betekent dus dat door eisers iedere keer opnieuw had moeten worden gemeld welke inkomsten er waren uit de Ziektewet-uitkering. Het niet melden van deze inkomsten leidt daarom naar het oordeel van de rechtbank tot een schending van de inlichtingenplicht en niet tot een schending van de medewerkingsplicht. Nu eisers de inkomsten uit de Ziektewet-uitkering niet hebben gemeld, is de rechtbank van oordeel dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden.
14. Eisers hebben daarnaast het standpunt ingenomen dat verweerder kennelijk pas heel laat een signaal heeft ontvangen dat eisers de uitkeringen ontvingen op grond van de Zw en de WW. Dat valt niet aan hen te wijten en daarom zou de bijstand niet moeten worden herzien. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Immers, eisers hebben zelf nagelaten de loonstroken in te leveren en daarmee hebben zij hun inlichtingenplicht geschonden. Dat verweerder daar pas laat achter komt, kan op geen enkele manier in het voordeel van eisers werken. Daarnaast is van belang dat slechts door verweerder kan worden teruggevorderd wat per saldo ten onrechte aan bijstand is verleend, omdat met de terugvordering wordt beoogd de financiële gevolgen van het inlichtingenverzuim ongedaan te maken. Hiermee wordt de situatie dus slechts teruggebracht in de rechtmatige situatie. [2] Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Nu hiervoor is geoordeeld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden en niet de medewerkingsplicht, faalt het betoog van eisers ten aanzien van de zes-maanden-jurisprudentie. Deze geldt immers alleen als sprake is van een bevoegdheid tot het terugvorderen en niet bij een verplichting. [3] In dit geval is sprake van een schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw en gaat het daarom om een terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw. Verweerder heeft in dit geval geen discretionaire bevoegdheid om van de terugvordering af te zien, waardoor de zes-maanden-jurisprudentie niet opgaat.
Beleidsregels
16. Voorts zijn eisers van mening dat verweerder van de terugvordering had moeten afzien op grond van de ‘Beleidsregel inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van uitkeringen 2015 (beleidsregels terugvordering Utrecht 2015)’ (hierna: de Beleidsregels).
17. Op grond van artikel 4 onder a van de Beleidsregels vordert verweerder de uitkering terug van eisers voor zover deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Verweerder ziet hier alleen vanaf indien sprake is van dringende redenen.
18. Er is niet gesteld of gebleken dat sprake is van dringende redenen aan de zijde van eisers. Doordat is vast komen te staan dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de te veel ontvangen bijstand heeft teruggevorderd. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
19. Eisers hebben zich tot slot in hun beroepschrift op het standpunt gesteld dat sprake zou zijn van een schending van het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat ook dit beroep niet slaagt.
20. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor betrokkene nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Het gaat hierbij verder om een directe toetsing van een (bestreden) besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het (bestreden) besluit een rol spelen. Artikel 3:4 van de Awb geldt daarbij ook voor beleidsregels. [4]
21. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het herzien en terugvorderen van de te veel ontvangen bijstand geen onnodig nadelige gevolgen voor eisers met zich meebrengt. Daarnaast is de grondslag voor deze terugvordering geen discretionaire bevoegdheid, maar een verplichting van verweerder op grond van de wet in verband met de schending van de inlichtingenplicht.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de bijstand van eisers over de periode van januari 2020 tot en met juni 2022 heeft herzien en verrekend. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.