In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving sinds 16 juli 2012 bijstand op basis van de Participatiewet, aangevuld met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na beëindiging van haar Ziektewet-uitkering heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de bijstandsuitkering herzien en een terugvordering ingesteld van te veel ontvangen bijstand. De appellante betwistte de brutering van de terugvordering, die volgens het college het gevolg was van een schending van de inlichtingenverplichting door de appellante. De Raad oordeelde dat de terugvordering niet volledig aan de appellante kon worden toegerekend, aangezien het college onvolledige informatie van het UWV had ontvangen en niet adequaat had gereageerd op de situatie. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en oordeelde dat er geen plaats was voor brutering van de terugvordering. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 3.006,- bedroegen.