ECLI:NL:CRVB:2015:4951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
14/1795 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigen bijdrage zorg met verblijf en kwijtschelding door CAK

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving van 3 mei 2010 tot en met 31 december 2012 zorg met verblijf en was hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het CAK, dat verantwoordelijk is voor de invordering van deze eigen bijdrage, gedeeltelijk heeft afgeweken van het uitgangspunt dat de volledige eigen bijdrage moet worden ingevorderd. Dit gebeurde omdat appellante in het verleden al een eigen bijdrage had betaald en het CAK in 2012 constateerde dat de opnamegegevens van appellante niet correct waren. Appellante had in 2009 en de eerste maanden van 2010 al een eigen bijdrage betaald, wat haar duidelijk maakte dat zij ook na haar overplaatsing naar een andere zorginstelling deze bijdrage verschuldigd was. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het CAK niet verder hoefde te kwijtschelden dan het al had gedaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1795 AWBZ
Datum uitspraak: 25 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 februari 2014, 13/3135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.K. Tosun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015. Namens appellante is
mr. Tosun verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Arkink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft tot 3 mei 2010 verbleven in zorginstelling [zorginstelling 1] . Daar ontving zij zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Hiervoor was zij op grond van de AWBZ en het Bijdragebesluit zorg (Bbz) maandelijks een bijdrage verschuldigd voor de kosten van zorg en verblijf (eigen bijdrage).
1.2.
Appellante is per 3 mei 2010 overgeplaatst naar zorginstelling [zorginstelling 2] .
1.3.
CAK heeft de door appellante betaalde eigen bijdrage over de periode van 3 mei tot en met 30 juni 2010 gerestitueerd, omdat uit de administratie van CAK niet bleek dat appellante ook na 2 mei 2010 nog zorg met verblijf ontving.
1.4.
In november 2012 constateerde CAK dat de opnamegegevens van appellante in de administratie van CAK niet juist waren en dat appellante ook na 2 mei 2010 onverminderd zorg met verblijf had ontvangen. CAK heeft vervolgens bij besluiten van 3 januari 2013 de eigen bijdragen voor de jaren 2011 en 2012 vastgesteld op respectievelijk € 176,27 en
€ 177,61 per maand. Bij besluit van 18 januari 2013 heeft CAK bepaald dat appellante over de maanden mei 2010 tot en met december 2012 nog een bedrag van € 5.609,43 aan eigen bijdrage diende te betalen.
1.5.
Bij besluit van 6 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 mei 2013 (bestreden besluit), heeft CAK van het bedrag van € 5.609,43 een bedrag van € 2.687,32 kwijtgescholden. Dat bedrag is berekend aan de hand van een op interne richtlijnen gebaseerd schema waarin het percentage van de kwijtschelding is gerelateerd aan het aantal maanden waarover de eigen bijdrage met terugwerkende kracht is vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
CAK heeft de verschuldigde eigen bijdrage gedeeltelijk kwijtgescholden aan de hand van kwijtscheldingspercentages die berusten op interne richtlijnen van CAK. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of de rechtbank in de aangevallen uitspraak met juistheid heeft overwogen dat CAK niet tot een verdere kwijtschelding hoefde over te gaan.
4.2.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij acht de Raad van belang dat vaststaat dat appellante over de periode van 3 mei 2010 tot en met 31 december 2012 zorg met verblijf heeft ontvangen en dat voor dit verblijf een eigen bijdrage verschuldigd is. Met de gedeeltelijke kwijtschelding is CAK afgeweken van het uitgangspunt dat de vastgestelde eigen bijdrage geheel wordt ingevorderd, omdat het gaat om overheidsgeld waarmee de AWBZ-zorg betaalbaar wordt gehouden. Verder is van belang dat appellante in 2009 en de eerste maanden van 2010 een eigen bijdrage voor zorg met verblijf heeft betaald, zodat het haar duidelijk kon zijn dat zij deze bijdrage ook na haar overplaatsing per 3 mei 2010 naar zorginstelling [zorginstelling 2] verschuldigd was. De omstandigheid dat CAK de door appellante betaalde eigen bijdrage over de periode van 3 mei 2010 tot en met 30 juni 2010 heeft gerestitueerd maakt dit niet anders. De Raad kan zich wel voorstellen dat dit bij appellante vragen heeft opgeroepen, maar is van oordeel dat het op de weg van appellante had gelegen zich met deze vragen tot CAK te wenden. Appellante heeft haar stelling, dat zij dit meermaals heeft gedaan, niet aannemelijk gemaakt. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en met het nauw daarmee verband houdende vertrouwensbeginsel is, anders dan appellante stelt, onder deze omstandigheden geen sprake. Met de financiële situatie van appellante is voldoende rekening gehouden doordat CAK aan appellante een betalingsregeling heeft aangeboden indien zij het resterende bedrag van € 2.922,11 niet kan betalen. Appellante heeft dan ook geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan CAK bij afweging van de betrokken belangen niet tot de vastgestelde kwijtschelding heeft kunnen komen.
4.3.
De ter zitting door appellante ingenomen stelling dat CAK, in aansluiting op de zogeheten zesmaandenjurisprudentie, de invordering had moeten beperken tot een terugwerkende kracht van zes maanden, slaagt niet. Deze rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1134) houdt in dat de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen in tijd wordt beperkt indien een bestuursorgaan nalatig is geweest om te reageren op een verkregen, voldoende concreet signaal van de betrokkene dat (mogelijk) te veel uitkering wordt verstrekt waardoor de ten onrechte verleende uitkering onnodig is opgelopen. Een dergelijke situatie is niet vergelijkbaar met een situatie als hier aan de orde waarbij het niet gaat om een onverschuldigd betaalde uitkering, maar om een invordering van eigen bijdragen die ten onrechte niet in rekening zijn gebracht.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) G.J. van Gendt

AP