ECLI:NL:RBMNE:2023:5178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/322
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring medische gronden op basis van Huisvestingsverordening Almere

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring op medische gronden. Eiser, woonachtig in Almere met zijn vrouw en vier kinderen, heeft deze aanvraag ingediend vanwege ernstige vocht- en schimmelproblemen in hun woning. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Almere afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank heeft de zaak op 26 juni 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de urgentieaanvraag op goede gronden is gebeurd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij alle mogelijke stappen heeft ondernomen om het probleem op te lossen, zoals het inschakelen van de Huurcommissie of het starten van een procedure bij de kantonrechter. Bovendien heeft hij onvoldoende gereageerd op het aanbod van passende woningen. De rechtbank concludeert dat de situatie van eiser, hoewel niet ideaal, niet zo ernstig is dat deze als uitzonderlijk kan worden aangemerkt voor het verlenen van een urgentieverklaring.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiser vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring wegens medische redenen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 13 april 2022 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring op medische gronden. Eiser is sinds 2012 met zijn vrouw en vier minderjarige kinderen woonachtig in een tweekamerwoning aan de [adres] in [woonplaats] . Het gezin van eiser heeft medische problemen vanwege vocht en schimmel in de huidige woning. Eiser heeft deze medische problematiek onderbouwd met verschillende medische verklaringen. Volgens eiser is sprake van een acute noodsituatie. De huidige woonsituatie is zo ontwrichtend dat deze alleen kan worden opgelost met een andere woning op korte termijn. De situatie is zo bijzonder dat de hardheidsclausule moet worden toegepast.
3. Verweerder heeft de urgentieaanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de algemene voorwaarde dat de woningzoekende er alles aan heeft gedaan om het probleem op te lossen; andere oplossingen zijn niet mogelijk of zijn uitgeput. [1] Voor de door eiser omschreven vocht- en schimmelproblematiek staat een procedure via de Huurcommissie en/of kantonrechter open en deze mogelijkheden zijn nog onvoldoende benut. Verder heeft eiser onvoldoende gereageerd op het aanbod van passende woningen via Woningnet [woonplaats]. Ook voldoet eiser niet aan de algemene voorwaarde dat de woningzoekende de situatie niet zelf heeft veroorzaakt of deze niet had kunnen voorkomen, nu eiser met teveel mensen in de woning woont. [2] Er bestaan verder volgens verweerder onvoldoende aanknopingspunten om op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring aan eiser te verlenen. [3]

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de urgentieaanvraag op goede gronden heeft mogen afwijzen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de Huisvestingsverordening in strijd met de Huisvestingswet?
6. Eiser voert allereerst aan dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet, de bedoelingen van de wetgever en het evenredigheidsbeginsel.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Dit standpunt is door (het kantoor van) de gemachtigde van eiser al in heel veel zaken ingenomen en deze rechtbank, andere rechtbanken én recent de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hebben geoordeeld dat dit standpunt niet wordt gevolgd. [4] Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dit standpunt desondanks te handhaven, omdat zij het oneens is met dit oordeel. De rechtbank volgt het standpunt van eiser ook nu niet en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar deze eerdere uitspraken.
Voldoet eiser aan de algemene voorwaarden?
Heeft eiser de situatie zelf veroorzaakt of had deze kunnen voorkomen?
8. Eiser voert aan dat hij het woonprobleem niet zelf heeft veroorzaakt en ook niet had kunnen voorkomen. Het woonprobleem is ontstaan door de vocht- en schimmelproblematiek en niet doordat eiser sinds 2012 in de woning woont en zijn gezin heeft uitgebreid. Eiser heeft immers het recht om over te gaan tot gezinsuitbreiding.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Op grond van artikel 11, vierde lid, onder g, van de Huisvestingsverordening moet de woningzoekende, om voor urgentie in aanmerking te komen, aan de voorwaarde voldoen dat de woningzoekende de situatie niet zelf heeft veroorzaakt, en deze ook niet had kunnen voorkomen.
11. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat het woonprobleem aan eiser zelf te wijten is. Eiser woont sinds 2012 in de woning. Hij heeft reeds eerder urgentie gevraagd in 2018 en toen woonden eiser en zijn vrouw reeds met hun oudste twee kinderen in de woning. Toen was al sprake van ernstige vochtproblemen getuige de stukken in het dossier, die niet opgelost leken te kunnen worden door te ventileren en het schoonhouden van de woning. Het mag zo zijn dat indien een woning - zoals nu het geval is, te weten eiser, zijn vrouw en vier kinderen in een tweekamerwoning - met teveel bewoners bewoond wordt, dat een negatieve invloed heeft op de vochthuishouding in de woning, maar dat biedt onvoldoende onderbouwing voor de stelling van verweerder dat eiser daardoor het probleem zelf veroorzaakt heeft. Voornoemd feitenverloop geeft daar ook geen blijk van. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
12. Dit betekent dat verweerder artikel 11, vierde lid, onder g, van de Huisvestingsverordening niet aan de afwijzing ten grondslag heeft mogen leggen. Dit betekent ook dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek - het hanteren van een onjuiste grondslag voor het bestreden besluit - niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank vindt echter wel dat er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat wordt hieronder uitgelegd.
Heeft eiser er alles aan gedaan om het probleem op te lossen
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook artikel 11, vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder deze afwijzingsgrond wel aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
14. Eiser voert over deze weigeringsgrond aan dat hij wel voldoet aan artikel 11, vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening.
15. Hij stelt daartoe dat dat hij meerdere malen contact heeft gezocht met zijn verhuurder om een oplossing te vinden voor de schimmel- en vochtproblemen, maar de communicatie moeizaam verloopt. Het is voor eiser niet mogelijk om een kostbare civiele procedure te beginnen tegen zijn verhuurder. Hij heeft zich wel gewend tot de huurcommissie. Bij brief van 15 juni 2023 heeft eiser een onderzoeksrapport van de huurcommissie van 16 mei 2023 te Den Haag overgelegd. Volgens de bevindingen van de rapporteur kent de woonruimte ernstige gebreken. Dit kan leiden tot een tijdelijke verlaging tot 40% van de huurprijs. Er is sprake van een vorm van zwarte schimmel en dat is schadelijk voor de gezondheid.
16. Hij stelt daartoe verder dat hij voldoende heeft gereageerd op het aanbod van passende woningen in Almere. Vanwege de grootte van zijn gezin is het belangrijk dat hij beschikt over een woning met meerdere slaapkamers. Deze woningen zijn niet met grote regelmaat beschikbaar. Verweerder geeft niet aan welke 62 woningen passend zijn voor de situatie van eiser.
17. De rechtbank overweegt als volgt.
18. Op grond artikel 11, vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening moet een woningzoekende er alles aan gedaan hebben om het probleem op te lossen; andere oplossingen zijn niet mogelijk of zijn uitgeput.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op standpunt heeft mogen stellen dat niet aan deze voorwaarde is voldaan is. Ondanks dat eiser heeft toegelicht dat hij diverse malen in gesprek met de verhuurder is gegaan over het oplossen van de problemen en dat hij zelf ook actie heeft ondernomen door de woning goed schoon te houden en te ventileren, heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat er nog mogelijkheden onbenut zijn gebleven, zoals eventueel een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter. De stelling van eiser dat dit kostbaar is, doet daaraan niet af gezien het stelsel van gefinancierde rechtshulp. Eiser heeft in beroep een onderzoeksrapport van de huurcommissie van 16 mei 2023 overgelegd, maar er is nog geen sprake van een eindoordeel van de huurcommissie. De beroepsgrond slaagt niet.
20. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich ook op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser onvoldoende heeft gereageerd op het woningaanbod. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij nagenoeg niet op woningen in [locatie 1] reageert, maar meer op woningen in [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]. Er reageren namelijk te veel personen op woningen in [locatie 1] en hij heeft daarom naar zijn zeggen in het geheel geen kans op een woning in [locatie 1]. Dit volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft namelijk ter zitting gemotiveerd toegelicht dat uit de lijst van toewijzingen in het dossier blijkt dat er diverse passende woningen zijn in [locatie 1] waarop eiser vanwege de door hem gestelde reden niet heeft gereageerd en die zijn toegewezen aan mensen met een kortere wachttijd dan eiser. De rechtbank heeft van deze lijst in het dossier kennis genomen en volgt verweerder in dit standpunt. De beroepsgrond treft derhalve geen doel.
Hardheidsclausule
21. Eiser voert aan dat de omstandigheden waar eiser zich in bevindt uitzonderlijk zijn. Hij woont in een woning met schimmel en de verhuurder weigert dit probleem op te lossen. De zwarte schimmel is zeer schadelijk voor de gezondheid. Het lukt het eiser door financiële beperkingen niet om een woning in de particuliere sector te bemachtigen. Verder voert eiser aan dat verweerder de belangen van de kinderen onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. Verweerder handelt daardoor in strijd met artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
22. De rechtbank stelt voorop dat zij, evenals verweerder, begrip heeft voor de situatie van eiser, en dat de situatie verre van ideaal is. Toch vindt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet op grond van de hardheidsclausule voor urgentie in aanmerking komt. Met een urgentieverklaring krijgt iemand voorrang op andere personen die ook hard op zoek zijn naar een woning. Een urgentieverklaring is dus de uitzondering op de regel. De hardheidsclausule is daar weer een uitzondering op, omdat iemand urgentie krijgt terwijl hij of zij niet aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Om die reden past verweerder de hardheidsclausule zeer terughoudend en alleen bij zeer uitzonderlijke situaties toe. In het geval van eiser is er echter geen sprake van een dergelijke zeer uitzonderlijke situatie. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank op kunnen wijzen dat alhoewel de leefomstandigheden niet ideaal zijn, het niet is gebleken dat het leefklimaat dermate levensontwrichtend is dat het gezin binnen korte termijn moet verhuizen naar een andere woning. Dit blijkt niet uit de door eiser overgelegde stukken, nog daargelaten dat deze stukken niet recent zijn. Nu eiser en zijn gezin wel een dak boven hun hoofd hebben en niet is gebleken dat deze woonsituatie voor hen onveilig is, is er geen sprake van een dergelijke acute situatie dat eiser in afwijking van de Huisvestingsverordening in aanmerking moet komen voor urgentie. Daarbij komt dat verweerder in het primaire en bestreden besluit meerdere andere mogelijkheden heeft genoemd waarop eiser mogelijk aan een woning kan komen. Zo heeft het college gewezen op het actief reageren op WoningNet, en op woningen buiten de gemeente Almere. Eiser heeft geen onderzoek naar deze mogelijkheden gedaan. Gelet op het feit dat slechts in zeer uitzonderlijke situaties de hardheidsclausule wordt toegepast, had dat wel van hem verwacht mogen worden.
23. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich in de besluitvorming onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van eiser. De belangen van de kinderen van eiser zijn onder ogen gezien en meegewogen, maar hebben verweerder er niet toe gebracht om af te zien van afwijzing van de urgentieaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

24. Gelet op hetgeen is rechtsoverweging 12 is overwogen is het besluit deels gebaseerd op een onjuiste grondslag. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten, omdat – kort gezegd – verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat niet is voldaan aan een andere algemene voorwaarde, namelijk artikel 11, vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening en eiser evenmin in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op grond van hardheidsclausule. Dat betekent dat aan eiser geen urgentieverklaring wordt verleend wegens medische gronden.
Proceskosten
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2023.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.artikel 11, vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening)
2.artikel 11, vierde lid, onder g, van de Huisvestingsverordening
3.artikel 27 van de Huisvestingsverordening.
4.Zie onder meer: uitspraken van deze rechtbank van 8 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4789, van 15 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:532, van 19 augustus 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3394 en van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:776; uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2260, van 31 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2361, van 3 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8316 en van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:143; uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4898, van 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6198 en van 20 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6976; uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:7135 en van 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10432; uitspraken van de rechtbank Den Haag van 4 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3481, van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1045, en van 7 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11598; en de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93 en van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:412.