ECLI:NL:RBMNE:2023:1065

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/3912
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woning door gemeente Amersfoort

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring. Eiseres, die sinds oktober 2021 gescheiden is en met haar twee minderjarige kinderen in een opvanghuis woont, heeft urgentie aangevraagd omdat de woonsituatie onhoudbaar is. De gemeente Amersfoort heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kinderen bij hun vader kunnen wonen, die een eigen koopwoning heeft. Eiseres stelt dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet en dat haar kinderen zonder urgentie dakloos dreigen te worden. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie, omdat de kinderen bij hun vader kunnen verblijven. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiseres, maar concludeert dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3912

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, het college
(gemachtigden: S. Aallouch en mr. H. Maaijen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring.
2. Eiseres heeft urgentie aangevraagd, omdat zij sinds oktober 2021 is gescheiden van haar toenmalige partner en vervolgens in een opvanghuis van [stichting] is komen te wonen met haar twee minderjarige kinderen. Dit is geen goede omgeving voor haar kinderen, omdat zij met twee andere gezinnen een onzelfstandige woning delen en overlast ondervinden van die gezinnen. Ook heeft eiseres psychische problemen vanwege de woonsituatie. Bovendien is deze woning maar een tijdelijke oplossing, omdat het slechts is bedoeld als overbrugging voor gezinnen die te maken hebben met een scheiding. Het is voor eiseres met haar korte inschrijvingsduur bij Woningnet (twee jaar), haar inkomen en haar kinderen onmogelijk om een andere woning te vinden.
3. Het college heeft de aanvraag van eiseres om urgentie met het besluit van 18 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De reden hiervoor is dat de kinderen van eiseres bij hun vader – die een eigen koopwoning heeft en waarmee eiseres het gezamenlijke gezag over de kinderen heeft – kunnen wonen. Daarom voldoet eiseres niet aan de voorwaarde in de Huisvestingsverordening dat haar kinderen zonder urgentie dakloos dreigen te worden. [1] Eiseres komt daarnaast volgens het college ook niet in aanmerking voor urgentie op grond van de hardheidsclausule.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Strijd met de Huisvestingswet en het evenredigheidsbeginsel
5. Eiseres stelt dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet, de bedoelingen van de wetgever en het evenredigheidsbeginsel. Dit standpunt is door (het kantoor van) de gemachtigde van eiseres al in heel veel zaken ingenomen en deze rechtbank, andere rechtbanken én recent de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hebben geoordeeld dat dit standpunt niet wordt gevolgd. [2] Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dit standpunt desondanks te handhaven, omdat hij het oneens is met dit oordeel. De gemachtigde kon echter niet toelichten waarom hij het ermee oneens is. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres ook nu niet en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar deze eerdere uitspraken.
Voorwaarde dreigende dakloosheid kinderen zonder urgentie
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres urgentie heeft aangevraagd op de grond dat zij haar woonruimte heeft moeten verlaten vanwege haar echtscheiding. [3] Urgentie wordt in zo’n geval alleen verstrekt als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Eén van die voorwaarden is dat aantoonbaar is dat de minderjarige kinderen zonder urgentie dakloos worden. [4]
7. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet aan deze voorwaarde voldoet. De ex-partner van eiseres heeft samen met haar het ouderlijk gezag over hun kinderen en heeft een eigen koopwoning met vier kamers in [plaats] . De kinderen kunnen dus bij vader wonen, waardoor het niet aantoonbaar is dat zij zonder urgentie dakloos worden. Eiseres heeft nog gesteld dat haar kinderen niet bij hun vader kunnen wonen, omdat hij veel werkt en er niet voor niets een omgangsregeling is tussen de ouders. De rechtbank vindt dat het college daar terecht tegenover stelt dat er vanuit mag worden gegaan dat ouders zelf de zorg voor hun kinderen goed regelen en dat dit geen reden is om aan te nemen dat de kinderen dus dakloos worden zonder urgentie. Ook heeft eiseres gesteld dat haar ex-partner niet in staat zou zijn om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank ziet dat het contact tussen de ouders niet van een leien dakje loopt en heeft ook gehoord wat eiseres op de zitting heeft verteld over aspecten van de opvoeding door haar ex-partner waarmee zij het oneens is. Dit is echter verder onvoldoende onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat het lastig is voor eiseres om haar stelling van bewijs te voorzien, maar dat betekent niet dat het college op basis van wat eiseres zegt moet aannemen dat de kinderen niet bij hun vader kunnen wonen en daardoor
aantoonbaarzonder urgentie dakloos worden.
8. Kortom: het college heeft terecht vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat haar minderjarige kinderen zonder urgentie dakloos worden, nu de kinderen bij hun vader kunnen wonen. Wat eiseres verder heeft aangevoerd over de situatie in haar huidige woning en de gevolgen daarvan voor haar en haar kinderen doet daaraan niet af en hoeft in dit kader dus niet verder te worden besproken.
Hardheidsclausule
9. De rechtbank stelt voorop dat zij begrip heeft voor de situatie van eiseres. Toch vindt de rechtbank dat het college haar niet op grond van de hardheidsclausule urgentie hoeft te verlenen. Met urgentie krijgt iemand voorrang op andere personen die ook hard op zoek zijn naar een woning. Urgentie is dus de uitzondering op de regel. De hardheidsclausule is daar weer een uitzondering op, omdat iemand urgentie krijgt terwijl hij of zij niet aan de voorwaarden voldoet. Het college heeft te maken met lange wachtlijsten met woningzoekenden, zelfs woningzoekenden met een urgentieverklaring en past daarom de hardheidsclausule zeer terughoudend en alleen bij zeer uitzonderlijke situaties toe. In het geval van eiseres is er echter geen sprake van een dergelijke zeer uitzonderlijke situatie. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de woonsituatie van eiseres en haar kinderen zeker niet ideaal is, is de situatie niet zodanig dat moet worden gezegd dat het om zo’n zeer uitzonderlijke situatie gaat. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat het voor eiseres heel moeilijk is gezien haar inkomen, haar kinderen en haar inschrijftijd bij Woningnet om een andere woning te vinden. Het is momenteel heel lastig op de woningmarkt en de rechtbank zou willen dat zij dat kon oplossen, maar dat kan zij niet. Bovendien is eiseres één van de velen die in zo’n lastige woonsituatie zit en daarom is ook dit onvoldoende reden om voor haar specifiek een uitzondering te maken.
Beroep op artikel 3 IVRK
10. Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) moet het college in het besluit voldoende gewicht toekennen aan de belangen van de kinderen. De rechtbank vindt dat het college dat voldoende heeft gedaan. Zo heeft het college meegewogen dat de situatie voor de kinderen niet ideaal is, maar dat de kinderen wel bij vader kunnen wonen. Eiseres heeft verder ook niet aangevoerd waarom het college de belangen van de kinderen onvoldoende zou hebben meegenomen.
Beroep op artikel 8 EVRM
11. De rechtbank stelt voorop dat artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens als doel heeft het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven en dat aan het effectief respecteren daarvan positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken zoals deze, worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.
12. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, heeft het college een groot algemeen belang bij een rechtvaardige woonruimteverdeling. [5] De rechtbank vindt dat het belang van eiseres daar niet tegenop weegt. Daarbij betrekt de rechtbank dat het voor eiseres niet onmogelijk is om een gezinsleven met haar kinderen te hebben totdat zij een andere woning heeft gevonden. Op het college rust daarom geen positieve verplichting om een urgentieverklaring aan eiseres te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 19, derde lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Amersfoort 2020-1 (de Huisvestingsverordening), welke verordening ten tijde van het besluit op bezwaar nog gold.
2.Zie onder meer: uitspraken van deze rechtbank van 8 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4789, van 15 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:532, van 19 augustus 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3394 en van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:776; uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2260, van 31 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2361, van 3 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8316 en van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:143; uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4898, van 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6198 en van 20 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6976; uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:7135 en van 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10432; uitspraken van de rechtbank Den Haag van 4 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3481, van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1045, en van 7 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11598; en de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93 en van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:412.
3.Artikel 16, tweede lid, aanhef en onder d (i) en artikel 19, tweede lid, aanhef onder a, van de Huisvestingsverordening.
4.Artikel 19, derde lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:779.