RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Maastricht
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen
[eiser], feitelijk verblijvend in de Penitentiaire Inrichting te Vught, eiser
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).
Bij besluit van 28 mei 2019 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN).
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 13 augustus 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:7387) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, afgewezen. Bij besluit van 21 november 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de intrekking ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen J.J. van Joolingen , werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die ressorteert onder het ministerie van Justitie en Veiligheid.
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
1. Bij brief van 13 januari 2020 heeft eiser verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht, omdat hij niet over vermogen en inkomsten beschikt. Gelet op de criteria neergelegd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282), is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser ontheven is van zijn verplichting tot het betalen van griffierecht (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3650)). 2. Het gaat in deze zaak om het intrekken van het Nederlanderschap van eiser op grond van artikel 14, tweede lid, van de RWN. Op grond van dit wetsartikel is het mogelijk om het Nederlanderschap in te trekken van degene die zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.). Dit betreft – kort gezegd – het plegen van (voorbereidingshandelingen voor) een terroristisch misdrijf. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder tot intrekking van het Nederlanderschap heeft mogen overgaan.
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] . In september 1999 hebben de ouders van eiser, samen met hem en zijn broers en zussen, Irak verlaten. Bij beschikking van 7 februari 2005 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij Koninklijk Besluit van 26 juli 2008 is aan eiser het Nederlanderschap verleend.
4. Op 19 juli 2018 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om eisers Nederlanderschap in te trekken. Eiser heeft daarover op 16 augustus 2018 een zienswijze gegeven en hij is op 1 oktober 2018 gehoord naar aanleiding van dit voornemen.
5. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit daadwerkelijk het Nederlanderschap van eiser ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN. Zoals onder 2 overwogen kan verweerder op grond van dat artikel het Nederlanderschap intrekken van een persoon die – voor zover van belang – onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf gepleegd met een terroristisch oogmerk. Omdat eiser zowel de Nederlandse als de Iraakse nationaliteit heeft, wordt hij door dit besluit niet staatloos.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de in het primaire besluit opgenomen intrekking van het Nederlanderschap gehandhaafd en de bezwaren van eiser tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.