ECLI:NL:RBROT:2016:6681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
10/960138-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recidive jihadist en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in Irak, die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De verdachte werd beschuldigd van het trachten te verschaffen van gelegenheid, middelen en inlichtingen om uit te reizen naar het strijdgebied in Syrië of Irak, met de intentie om deel te nemen aan de gewapende jihadistische strijd namens de terroristische organisatie IS. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder al betrokken was bij terroristische activiteiten en dat hij in de periode van 30 juli 2015 tot en met 9 oktober 2015 handelingen heeft verricht die gericht waren op het verkrijgen van een vals paspoort en het faciliteren van anderen in hun radicalisering. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twee jaar, met terbeschikkingstelling onder voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar voor herhaling, gezien de radicalisering van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor terroristische misdrijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960138-15
Datum uitspraak: 29 augustus 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1989,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, locatie Nieuw Vosseveld, bijzondere afdeling,
raadslieden mrs. T.J. Lindhout en A.M. Seebregts, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2016 en - na het wijzen van een tussenvonnis op 16 juni 2016, waarin het onderzoek werd heropend - het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De beschuldiging komt - kort gezegd - op het volgende neer.
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode tussen 30 juli 2015 tot en met 9 oktober 2015 gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft trachten te verschaffen die bestemd waren om uit te reizen naar het strijdgebied in Syrië of Irak teneinde aldaar - namens de terroristische organisatie IS - deel te nemen aan de gewelddadige Jihadistische strijd waardoor de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M.F. van Veghel heeft - na wijziging van eis ter terechtzitting van 4 augustus 2016 - gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met de voorwaarden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de ter beschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.

4.Aanleiding onderzoek

Op 30 juli 2015 is door het openbaar ministerie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) een ambtsbericht ontvangen waarvan de inhoud als volgt luidde:
“In het kader van zijn wettelijke taakuitvoering beschikt de AIVD over de volgende betrouwbare informatie met betrekking tot: [verdachte] (geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Irak), (…)
Aangaande [verdachte] is eerder - op 26-10-2012 en op 25-03-2015 - een ambtsbericht uitgebracht (kenmerk 4890422/01) ter zake zijn voornemen om uit te reizen naar Syrië om deel te nemen aan de gewelddadige jihad.
Betrokkene hangt (nog steeds) een jihadistische ideologie aan en heeft (nog immer) de wens om uit te reizen naar ISIS gecontroleerd gebied om daar deel te nemen aan de gewapende jihadistische strijd. Tevens tracht hij anderen hierbij te faciliteren en/of radicaliseren.
De AIVD beschikt over informatie dat betrokkene op korte termijn met een vals reisdocument opnieuw wil uitreizen. [verdachte] heeft aangegeven als martelaar te willen sterven.
Indien zijn aanstaande uitreispoging niet slaagt, wil [verdachte] 'iets doen in Nederland'. Tevens zou hij een wapenhandelaar hebben gevonden (…).”.
Dit ambtsbericht van de AIVD, gecombineerd met de vaststelling dat de verdachte reeds eerder schuldig is bevonden aan een terroristisch misdrijf, leidde tot een uitgebreid en diepgaand onderzoek waarbij vergaande opsporingsmiddelen werden ingezet.
Op 17 augustus 2015 werd door het openbaar ministerie wederom een ambtsbericht van de AIVD ontvangen. De inhoud van dit ambtsbericht luidde:
“In het kader van zijn wettelijke taakuitvoering beschikt de AIVD, in aanvulling op het uitgebrachte ambtsbericht op 30 juli 2015 (ref 86364a15), over de volgende betrouwbare informatie.
[verdachte] (geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Irak) zou via [betrokkene] (geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ) over het nummer kunnen (gaan) beschikken van een persoon die hem aan een automatisch vuurwapen kan helpen. Betrokkene zou hierover met [betrokkene] hebben gesproken. Betrokkene vindt een dergelijk wapen geschikt voor het uitvoeren van een 'Lone wolf' actie, door hemzelf en/of anderen.”
Na ontvangst van dit bericht zijn nog verdergaande opsporingsmiddelen ingezet. Zo werd een fysieke politiële stelselmatige informatie-inwinner in de directe omgeving van de verdachte gebracht en werd hij (uiteindelijk) geleid naar een woning die voorzien was van afluisterapparatuur.
De verdachte is uiteindelijk op 9 oktober 2015 aangehouden, omdat hij mogelijk (opnieuw) met behulp van een (ver)vals(t) paspoort zou uitreizen naar het strijdgebied in Syrië of Irak.

5.Standpunten

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich gelegenheid en middelen heeft trachten te verschaffen die bestemd waren om uit te reizen naar het strijdgebied in Syrië of Irak om aldaar deel te nemen aan de gewelddadige Jihadistische strijd en dat de verdachte aldus voorbereidingshandelingen ex artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ter zake van terroristische misdrijven heeft gepleegd. De ten laste gelegde feitelijke handelingen (A tot en met I) kunnen worden bewezen. Deze uitvoeringshandelingen, in onderling verband bezien, leiden tot de conclusie dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om terroristische misdrijven, zoals brandstichting, het teweegbrengen van ontploffingen, moord en/of doodslag voor te bereiden of te bevorderen. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de in Syrië vechtende Jihadistische strijdgroepen zich op grote schaal schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen met mede als doel de bevolking van die gebieden als ook de bevolking van westerse landen vrees aan te jagen. Dit is voor de verdachte volstrekt duidelijk geweest.
Standpunt verdediging
De raadslieden hebben - overeenkomstig de door hen aan de rechtbank overgelegde pleitaantekeningen - bepleit dat de dagvaarding voor wat betreft de onder C. tenlastegelegde feitelijke gedraging nietig dient te worden verklaard, omdat niet duidelijk is om welke websites het zou gaan en/of welke zoekvragen de verdachte zoal zou hebben gesteld.
Voorts is door de verdediging ten aanzien van de onder F. en H. tenlastegelegde feitelijke gedragingen aangevoerd dat nu de undercoveragent zich aan uitlokking heeft schuldig gemaakt, wat betreft de inspanningen van de verdachte een paspoort te regelen, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Voorts is in het kader van F. en H. aangevoerd dat de verklaringen van getuige [getuige] als onbetrouwbaar van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Ten aanzien van het onder G. tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat deze gedraging het rechtstreeks gevolg is van de uitlokking door de undercoveragent en daarom van het bewijs moet worden uitgesloten.
Tevens heeft de verdediging bepleit dat de verdachte voor de onder A., B., C., D. en I. tenlastegelegde feitelijke gedragingen moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat deze gedragingen op zich niet strafbaar zijn.
Ten aanzien van de onder E ten laste gelegde gedraging heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

6.Geldigheid dagvaarding ten aanzien van het onder C tenlastegelegde

Ingevolge artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Als criterium geldt of de verdachte heeft begrepen waarvoor hij terecht moet staan, zodat hij zich goed kan verdedigen. Daarover kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de inhoud van het complete dossier, in het bijzonder de zoekvragen die op de onder de verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoon, van het merk Samsung, type Galaxy SIII, zijn aangetroffen, geen enkele twijfel bestaan. Bovendien heeft de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 2 juni 2016 blijk gegeven van zijn begrip van de tenlastelegging. De onder C tenlastegelegde feitelijke gedraging voldoet naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Conclusie
De dagvaarding is (ook ten aanzien van de onder C tenlastegelegde gedraging) geldig.

7.Ontvankelijkheid openbaar ministerie / bewijsuitsluiting

Inleidende overwegingen

Voorop wordt gesteld dat de verdenking tegen de verdachte zo ernstig was, dat door het openbaar ministerie in een vroegtijdig stadium voor de inzet van ingrijpende opsporingsmiddelen, zoals het stelselmatig inwinnen van informatie en het opnemen van vertrouwelijk communicatie, is gekozen teneinde zo snel mogelijk zicht te krijgen op de (kwaadwillende) intenties van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank waren minder ingrijpende alternatieven om op korte termijn voldoende zicht te krijgen op de handelingen die de verdachte mogelijk aan het voorbereiden was, niet voorhanden en is niet gebleken dat de ingezette middelen meer zijn ingezet dan noodzakelijk was. Dit brengt met zich dat de inzet van voormelde ingrijpende opsporingsmiddelen voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
Uitlokking door undercoveragent?
De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak het zogenoemde Tallon-criterium geformuleerd, waaruit volgt dat wanneer een strafbaar feit is uitgelokt door bijvoorbeeld een undercoveragent, niet reeds op die grond sprake is van onrechtmatig handelen door de politie, indien de verdachte daardoor niet tot andere handelingen is gebracht dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht.
Het handelen van de undercoveragent levert naar het oordeel van de rechtbank geen strijd op met jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Immers, uit de inhoud van het dossier komt naar voren dat de verdachte - reeds voordat hij überhaupt met de undercoveragent had gesproken - bij diverse personen heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden van het verkrijgen van een (ver)vals(t) paspoort, dan wel heeft hij laten blijken daarnaar op zoek te zijn. Bovendien heeft de verdachte daartoe bij getuige [getuige] een aanbetaling gedaan en hem van zijn pasfoto’s en valse personalia voorzien. Gelet op deze omstandigheden, is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat het opzet van verdachte (“predisposition”) reeds was gericht op het trachten te verkrijgen van een (ver)vals(t) paspoort en dat hij door de undercoveragent niet tot meer is verleid dan waarop zijn opzet reeds was gericht.
Conclusies
Er is geen sprake van schending van het Tallon-criterium. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging en de rechtbank ziet overigens geen redenen de verklaringen van de undercoveragent uit te sluiten van het bewijs.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen, inclusief hetgeen door de verdediging ten aanzien van de onder G. tenlastegelegde gedraging is aangevoerd.

8.Bewijs

8.1.
Bruikbaarheid AIVD-informatie
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de ambtsberichten afkomstig van de AIVD in het dossier, heeft de verdediging aangevoerd dat deze niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, omdat de verdediging de rechtmatigheid van de verkrijging daarvan niet heeft kunnen toetsen. Subsidiair heeft de verdediging het verzoek gedaan om alsnog de rechtmatigheid van de verkrijging door de AIVD te mogen toetsen.
Beoordeling
In beginsel kan informatie die is verzameld door de AIVD gebruikt worden als bewijsmateriaal in een strafzaak. De rechter dient echter wel met de nodige behoedzaamheid te beoordelen of het bewijsmateriaal, gelet op de soms beperkte toetsbaarheid, tot het bewijs kan meewerken. In verband met deze beperkte mogelijkheden om de betrouwbaarheid te toetsen, is het denkbaar dat het gebruik van het bewijs niet verenigbaar is met het in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) verankerde recht op een fair trial (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122).
Daar waar een AIVD ambtsbericht voldoende steun vindt in het dossier en aldus tot het bewijs zou kunnen worden gebezigd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die informatie. Immers, toetsing van informatie afkomstig van de AIVD geschiedt door de minister van Binnenlandse Zaken. Als de minister toestemming geeft, is daarmee de rechtmatigheid (in beginsel) een gegeven.
Voor zover zich in het dossier AIVD-informatie bevindt, dat voldoende wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen, is het gebruik daarvan als bewijs naar het oordeel van de rechtbank niet onverenigbaar met artikel 6 EVRM. Voor zover een dergelijk ambtsbericht onvoldoende steun vindt in het dossier, kan het naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot het bewijs worden gebezigd gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
Conclusies
In casu is het ambtsbericht van de AIVD van 30 juli 2015 uitsluitend op detailpunten voor het bewijs gebezigd en de informatie uit dit ambtsbericht vindt steun in overige bewijsmiddelen, zodat het gebruik van deze AIVD-informatie is geoorloofd.
Het ambtsbericht van de AIVD van 17 augustus 2015 is in het geheel niet voor het bewijs gebezigd, aangezien het zich trachten te verschaffen van een (automatisch) vuurwapen niet is tenlastegelegd.
Ten slotte geldt voor het ambtsbericht van de AIVD van 25 augustus 2015, dat dit de weergave van een audio-opname betreft waarvan de inhoud door de verdediging niet is betwist en bovendien volledig controleerbaar is.
Het door de verdediging gevoerde verweer wordt derhalve verworpen. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd onvoldoende feitelijke grondslag om de rechtmatigheid van de verkrijging door de AIVD te laten toetsen. Dit (subsidiaire) verzoek wordt dan ook afgewezen.
8.2.
Bewijsverweren ten aanzien van de onder F. en H. tenlastegelegde gedragingen
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de onder F. en H. tenlastgelegde gedragingen is door de verdediging - kort gezegd - aangevoerd dat de verklaringen van getuige [getuige] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, omdat deze verklaringen op essentiële punten tegenstrijdig zijn aan zijn eigen verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris, de verklaring van zijn broer [getuige 2] en bevindingen uit het opsporingsonderzoek. Daarom dienen de verklaringen van [getuige] van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de verdediging.
Beoordeling
De rechtbank oordeelt dat de door de verdediging gestelde inconsistenties in de verklaringen van getuige [getuige] van ondergeschikte aard zijn. Deze inconsistenties zien niet op aspecten van de verklaringen die dragend zijn voor het bewijs. Bij dit oordeel wordt de omstandigheid betrokken dat de door [getuige] afgelegde verklaringen als geheel moeten worden bezien en niet gereduceerd dienen te worden tot losse elementen welke tot in detail vergeleken moeten en kunnen worden. Daarnaast geldt dat het inherent is aan het afleggen van meerdere verklaringen dat er kleine verschillen in die verklaringen kunnen zitten. Bovendien geldt voor deze inconsistenties dat deze verklaarbaar kunnen zijn door het verstrijken van de tijd, dan wel op vergissingen berusten, aangezien de door [getuige] afgelegde verklaring bij de politie dateert van 27 augustus 2015 en zijn verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris van 25 mei 2016.
Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verklaringen van getuige [getuige] betrouwbaar zijn en derhalve bruikbaar voor het bewijs, mede nu deze verklaringen op essentiële punten worden ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Conclusie
Het door de verdediging gevoerde verweer wordt derhalve verworpen.

9.Voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven

Juridisch kader

De tekst van artikel 96 Sr luidt als volgt:

1. De samenspanning tot een der in de artikelen 92-95a omschreven misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2. Dezelfde straf is toepasselijk op hem die, met het oogmerk om een der in de artikelen 92-95a omschreven misdrijven voor te bereiden of te bevorderen:

1°. een ander tracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
2°. gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen tracht te verschaffen.
3°. voorwerpen voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf;
4°. plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd zijn om aan anderen te worden medegedeeld, in gereedheid brengt of onder zich heeft;
5°. enige maatregel van regeringswege genomen om de uitvoering van het misdrijf te voorkomen of te onderdrukken, tracht te beletten, te belemmeren of te verijdelen.
Met de inwerkingtreding van de Wet Terroristische Misdrijven op 10 augustus 2004, is het bereik van artikel 96 lid 2 Sr sterk uitgebreid. Het is van toepassing op in ieder geval alle terroristische misdrijven waarop een levenslange gevangenisstraf is gesteld zoals moord, doodslag en ook opzettelijke brandstichting indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
De persoon die met het oogmerk om - voor zover hier van belang gelet op de aan de verdachte verweten gedragingen - de in artikel 176b lid 1 (waaronder artikel 157 jo. artikel 176a lid 1 Sr), artikel 288a en artikel 289 Sr (begaan met een terroristisch oogmerk zoals bepaald in artikel 289a lid 1 Sr) genoemde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen:
2°. gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen tracht te verschaffen;
3°. voorwerpen voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf;
4°. plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd zijn om aan anderen te worden medegedeeld, in gereedheid brengt of onder zich heeft;
is ingevolge het bepaalde in artikel 96 lid 2 Sr jo. artikel 176b lid 2 respectievelijk artikel 289a lid 2 Sr strafbaar.
Met de invoering van voorbereidings- en bevorderingshandelingen in artikel 96 lid 2 Sr is door de wetgever destijds een belangrijke stap gezet en is het oorspronkelijke Wetboek van Strafrecht principieel ingrijpend veranderd.
Anders dan de gerechtshoven Arnhem-Leeuwarden [1] en Den Haag [2] , gaat de rechtbank ten aanzien van artikel 96 lid 2 Sr niet uit van de wetsgeschiedenis zoals die is geschreven voor de inhoud van de artikelen 92 tot en met 95a Sr waarop artikel 96 lid 1 Sr betrekking heeft. Immers, de artikelen 176b en 289a Sr verwijzen voor de definiëring van de handelingen zelf uitsluitend naar artikel 96 lid 2 Sr. De materiële normen van artikel 96 lid 1 Sr (ter zake samenspanning) en de eisen die daaraan worden gesteld doen in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet ter zake, nu die (samenspannings)handelingen zien op misdrijven tegen de staat c.q. het staatshoofd (het voorbereiden van revolutie, Handelingen Tweede Kamer 1919-1920, 15 juni 1920, 428, pagina 2713) waaraan door de wetgever andere eisen worden gesteld dan aan de voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van overige (ook terroristische) misdrijven. Gelet daarop dient voor de concreetheid van de voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen waarover discussie bestaat, eerder aanknoping te worden gezocht bij recentere wetgeving zoals artikel 46 Sr. Ook de wetgever gaat daarvan uit blijkens de totstandkoming van de Wet Terroristische Misdrijven, te weten de Nota naar aanleiding van het nader verslag, waarin wordt vermeld:
“De eisen, te stellen aan de concreetheid van het voorgenomen misdrijf, zijn daarbij vergelijkbaar met de eisen, te stellen aan de concreetheid van het misdrijf in de context van de strafbare voorbereidingshandelingen (artikel 46 Sr).” [3] .
Maar ook artikel 10a van de Opiumwet en de uitleg daarvan speelt een rol nu de wetgever bij de totstandkoming van voormelde wet in genoemde Nota op pagina 21/22 heeft aangegeven dat de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen (i.c. artikel 96 lid 2 Sr) en samenspanning (artikel 96 lid 1 Sr) elkaar aanvullen. Daarvoor wordt teruggegrepen op de wetsgeschiedenis van artikel 10a van de Opiumwet die wordt geciteerd op pagina 21 van genoemde Nota. Ter onderbouwing van het invoeren van voorbereidingshandelingen werd onder meer betoogd dat voor samenspanning geldt: “
dat in zo’n geval bewezen zou moeten worden dat de verdachten waren overeengekomen juist dat bepaalde aangewezen delict te plegen (…).”Verder zou wat de verdachten precies zijn overeengekomen veelal moeilijker te bewijzen zijn dan bepaalde daadwerkelijke handelingen ter voorbereiding en kan/kon samenspanning slechts worden bewezen bij twee of meer verdachten.
Aldus is van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest van 13 maart 2001, NJ 2001, 338, r.o. 4.6., heeft geoordeeld dat voor de verwezenlijking van voorbereidingshandelingen in de Opiumwet niet is vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in lid 4 of 5 van artikel 10) deze dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wèl gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbare karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan, zoals bijvoorbeeld door de inbeslagneming van de in dit artikel bedoelde Opiumwetdelicten.
De (nog) recentere wetgeving en jurisprudentie ten aanzien van artikel 46 Sr geeft geen wezenlijk ander beeld dan het vorenstaande, zodat voormelde gerechtshoven naar het oordeel van de rechtbank te strenge, en onjuiste, eisen stellen aan het concreetheidsvereiste van voorbereidings- of bevorderingshandelingen in zaken zoals de onderhavige, namelijk die ter zake samenspanning.
Tussenconclusie
Het verweer van de verdediging op dit punt, inhoudende dat het dossier onvoldoende concreet is, zulks in navolging van de opvatting van de beide gerechtshoven, wordt derhalve verworpen. De rechtbank overweegt hierbij - ten overvloede - dat de door de verdediging verlangde concreetheid in deze zaak overigens blijkt uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen 1, 13, 17, 18 en 21 alsmede uit hetgeen hierna (‘Beoordeling van het tenlastegelegde’) wordt overwogen.
Oogmerk
Gelet op de tekst van artikel 96 lid 2 Sr is vereist dat de verdachte de gedragingen heeft verricht met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Anders dan bij de strafbare voorbereiding van artikel 46 Sr volstaat voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf niet.
Voornoemde gedragingen zijn strafbaar ongeacht of de voorbereidende of bevorderende gedragingen resulteren in het plegen van het beoogde misdrijf.
Beoordeling van het tenlastegelegde
De verdachte is in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr ten laste gelegd een aantal gedragingen die strekken tot het opzettelijk met het oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van de in de artikelen 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en of 288a omschreven misdrijven.
Die gedragingen ter voorbereiding en/of ter bevordering zijn feitelijk omschreven onder E. tot en met I. en worden ingekleurd door de handelingen als omschreven onder A. tot en met D., welke zien op het (terroristisch) oogmerk van de verdachte.
Uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen komt genoegzaam naar voren dat bij de verdachte niet alleen de vurige wens leefde om naar het strijdgebied in Syrië of Irak uit te reizen om zich aldaar bij de terroristische organisatie IS aan te sluiten en te gaan deelnemen aan de gewapende Jihadstrijd, maar dat hij tevens het voornemen had om
binnen twee wekendoor middel van een (ver)vals(t) Nederlands paspoort daadwerkelijk uit te reizen om vervolgens in Syrië of Irak voornoemde terroristische misdrijven te plegen. Daartoe is met name illustratief dat blijkens een opgevangen OVC-gesprek op 19 september 2015 door de verdachte is gezegd:
“(…) ik wil vechten, ik wil moorden, ik wil zijn.”.
Het is algemeen bekend dat de jihadistische strijdgroepen in Syrië en Irak om hun doel te bereiken dagelijks dood en verderf zaaien onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelt. Het geweld dat deze groepen gebruiken, heeft mede de uitdrukkelijke bedoeling grote delen van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Voor de verdachte, die een grote belangstelling had voor de ontwikkelingen in Syrië en Irak en op de hoogte was van de daar actieve jihadistische terroristische organisaties, moet dit alles volstrekt duidelijk zijn geweest voordat hij naar Syrië of Irak wilde uitreizen om zich daar bij IS aan te sluiten teneinde zijn bijdrage te leveren aan de gewelddadige jihad. Deelname aan de gewelddadige jihad betekent in de praktijk deelname aan gevechtshandelingen, het doden van mensen, brandstichten en het teweegbrengen van ontploffingen (eveneens) met het doel tegenstanders te doden en (het risico) burgers te doden. Het deelnemen aan de gewapende Jihadstrijd kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve worden gekwalificeerd als brandstichting, teweegbrengen van ontploffingen, moord en doodslag met een terroristisch oogmerk.
De onder A. tot en met I. opgenomen handelingen leiden - in onderling verband en samenhang bezien - tot de conclusie dat de verdachte het oogmerk had de ten laste gelegde delicten brandstichting en/of ontploffingen teweegbrengen en/of moord en/of doodslag voor te bereiden. Hoewel bijvoorbeeld de zoekslagen op internet en de vurige wens zich aan te sluiten bij de gewapende Jihad, op zichzelf geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van voormelde (terroristische) misdrijven worden afgeleid. De rechtbank volgt in dit verband het arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:83, te kennen uit Hoge Raad 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1011.
Gelet op voormelde jurisprudentie wordt het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verdachte van de feitelijke gedragingen onder A., B., C., D. en I. dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat deze gedragingen
op zichniet strafbaar zijn, verworpen.
Eindconclusie
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat de verdachte zich gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft trachten te verschaffen tot het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van ontploffingen en/of moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk, in alle betekenissen die in artikel 83a Sr zijn omschreven.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de verdachte dit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gedaan. De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde medeplegen.

10.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud opgenomen van de wettige bewijsmiddelen die zien op de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt. Op grond daarvan en op grond van bovenstaande bewijsoverwegingen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstip(pen) in de periode van 30 juli 2015 tot en met 09 oktober 2015, te Maastricht, in elk geval in Nederland, opzettelijk met het oogmerk om ter voorbereiding van de te plegen misdrij (ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zich en
eenander heeft trachten te verschaffen immers heeft verdachte (telkens) ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van
ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch
oogmerk,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie
Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), eigen gemaakt en
B. (documenten of afbeeldingen op) gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en
C. website(s) bezocht waarop informatie over de (gewapende) Jihad en/of martelaarschap en/of de gewapende strijd en/of oorlogsmaterialen wordt gedeeld en zoekvragen gesteld en
D. zich geuit over zijn wens zich te begeven (via Turkije) naar Syrië of Irak en zich aan te sluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende Jihad (door onder meer te spreken over het willen vechten en moorden) en
E. een of meer chatsessies gehad en plannen gemaakt met derde(n) met betrekking tot het financieren en/of plannen van (een datum van vertrek van) voornoemde reis naar het strijdgebied en
F. informatie ingewonnen en verkregen voor het (heimelijk) aanvragen en verkrijgen van een (Nederlands) (vervalst) paspoort en
G. geldbedrag(en) ingezameld en overgemaakt en voorhanden heeft gehad ten behoeve van de reis en (valselijk) te verkrijgen reisdocument (Nederlands paspoort) naar het strijdgebied in Syrië of Irak en
H. een of meer person (en) trachten te bewegen om een (Nederlands) paspoort voor hem, verdachte, te regelen en die person(en) ten behoeve van het verkrijgen van voornoemd paspoort, geld in het vooruitzicht heeft gesteld en geld en (pas)foto’s heeft overgedragen en instructies heeft gegeven met betrekking tot het voorzien van voornoemd paspoort van (valse) gegevens en
I. een perso(o)n trachten te bewegen om (te trouwen en vervolgens als partner) mee te gaan naar voornoemd strijdgebied.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

11.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk voor te bereiden zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

12.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

13.Motivering straf en maatregel

Algemene overweging

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd uit te reizen naar Syrië of Irak teneinde zich bij de terroristische organisatie IS aan te sluiten en te gaan deelnemen aan de gewapende Jihadstrijd. Hoewel de verdachte niet daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de gewapende strijd in Syrië of Irak en dus (nog) geen geweld tegen mensenlevens of dreiging daarmee heeft gepleegd ligt het verwijtbare en strafwaardige van verdachtes handelen in het feit dat hij aldus een bijdrage heeft beoogd te leveren aan die strijd en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van brandstichting, teweegbrengen van ontploffingen, moord en doodslag met een terroristisch oogmerk.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven. Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven.
De verdachte is hieraan geheel voorbij gegaan en heeft totaal geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft. Integendeel, de verdachte heeft gruwelijke filmpjes actief met anderen gedeeld, vaak begeleid van jubelende teksten en hoe jammer hij het vindt dat hij die gruwelijkheden op dat moment niet zelf kon uitvoeren.
De strafoplegging dient ertoe de verdachte ervan bewust te maken dat zijn handelen strafbaar en strafwaardig is, zeker nu niet valt uit te sluiten dat hij opnieuw naar Syrië of Irak zal willen uitreizen. Van de strafoplegging dient in deze zaak echter ook een niet mis te verstaan signaal van afschrikking uit te gaan aan anderen die voornemens zijn dit te doen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 december 2015(vul de feitaanduidingen in), waaruit blijkt dat de verdachte zich in oktober 2012 eerder schuldig heeft gemaakt aan een terroristisch misdrijf.
Rapportages en verklaringen van de deskundigen op de terechtzitting van 4 augustus 2016
Psychiater A.E. Grochowska, GZ-psycholoog R. Haveman en forensisch milieuonderzoeker M. van Reijsen, hebben een zogenoemde triple rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 april 2016. Dit rapport houdt - kort samengevat - het volgende in.
Op basis van de beschikbare informatie over zijn levensloop kan bij de verdachte worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Deze gebrekkige ontwikkeling bereikt echter niet het niveau van een persoonlijkheidsstoornis.
In het huidige onderzoek worden ernstige psychiatrische ziektebeelden uitgesloten.
Op grond van de huidige IQ afname en de daaruit vloeiende klinische indruk moet de verdachte worden gezien als een laag begaafde man die intellectueel gezien aan de grens van zwakbegaafdheid functioneert. De intellectuele beperkingen zijn echter niet van dien aard dat ze grote gevolgen hebben voor het dagelijkse functioneren. Het is pas wanneer situaties ingewikkeld worden dat de verdachte problemen kan ervaren om ze te overzien.
Ook identificeert de verdachte zich sterk met mensen (zoals burgers in Syrië) die slachtoffer zijn van onrecht en vervolging. De verdachte heeft in het verleden tweemaal zijn bereidheid geuit om voor een hoger doel (als martelaar) te sterven. Hoewel de verdachte behoefte heeft om bij een groep te horen en gevoelig is voor beïnvloeding door anderen, lijkt hij soms verder te gaan dan anderen (incidenten op de TA). De verdachte is vanaf zijn zestiende jaar (waarschijnlijk als enige in zijn familie) geradicaliseerd. Op basis van het klinische oordeel is te verwachten dat na de vrijlating de verdachte opnieuw in een spanningsvolle situatie terechtkomt waarin de sociale vervreemding zou kunnen toenemen en de verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek meer geneigd zou kunnen zijn om zich open te stellen voor radicaliserende invloeden en impulsief te reageren.
Geadviseerd wordt om de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de hem ten laste gelegde voorbereidingshandelingen, indien bewezen, en hem, in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel behandeling bij een forensisch FACT-team onder toezicht van Reclassering Nederland in zijn regio, op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Reclassering Nederland (hierna: reclassering) heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 mei 2016, alsmede een aanvullend rapport, waarin de eerder geadviseerde bijzondere voorwaarden worden geconcretiseerd en aangevuld, gedateerd 29 juli 2016.
Het rapport van 30 mei 2016 houdt - kort samengevat - het volgende in.
Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De verdachte vindt het in sommige gevallen gelegitimeerd om geweld te gebruiken. Hij heeft status verworven door zich op te stellen (op sociale media) als strijder. Hij was bereid te handelen naar het beeld dat hij neerzette. Ook heeft de verdachte contact gehad met mensen die bij justitie bekend zijn voor (mogelijke) betrokkenheid bij terroristische activiteiten. De verdachte heeft geuit dat hij bereid is te sterven voor het martelaarschap en hij heeft sterk de behoefte bij een groep te horen en erkenning te krijgen. De verdachte is wisselend in zijn betogen. Dit maakt hem onbetrouwbaar in de gesprekken. De reclassering is van oordeel dat ‘gelet op het hoge gevaarsrisico’ zeer strenge voorwaarden noodzakelijk zijn, maar ingeschat wordt dat er een hoog risico is op het onttrekken aan de voorwaarden. De verdachte is in het verleden medicatie- behandelontrouw geweest. Ook door de reclassering wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden als een opname in een instelling voor begeleid wonen, contactverboden, elektronisch toezicht en medewerking aan een ambulante behandeling.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op voormelde rapporten van de reclassering.
De deskundigen hebben ter terechtzitting van 4 augustus 2016 hun rapporten toegelicht.
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en de GZ-psycholoog worden gedragen door hun bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in verband waarmee hij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur dan het voorarrest achterwege te laten. Hiervoor bestaat, gelet op de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit en de omstandigheid dat sprake is van recidive, geen enkele aanleiding.
De verdediging heeft aangevoerd dat de eerdere veroordeling in 2013, in verband met de psychische toestand van de verdachte, in een ontslag van alle rechtsvervolging is geresulteerd. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de verdachte de (in 2013) bewezenverklaarde gedragingen, die los staan van de vraag naar de toerekenbaarheid van de verdachte, heeft begaan.
Voorts heeft de rechtbank onder paragraaf 7. ‘Ontvankelijkheid openbaar ministerie / bewijsuitsluiting’ reeds overwogen, dat de inzet van de ingrijpende opsporingsmiddelen voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit, omdat hetzelfde resultaat (op korte termijn) niet op andere of minder ingrijpende wijze had kunnen worden bereikt. Dit betekent dat de inzet van de in de persoonlijke levenssfeer ingrijpende opsporingsmiddelen, niet in strafmatigende zin wordt meegewogen.
TBS maatregel met voorwaarden
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich tegen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden uitdrukkelijk verzet, omdat daartoe, gelet op hetgeen door de deskundigen ter terechtzitting van 4 augustus 2016 naar voren is gebracht, geen enkele aanleiding bestaat.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden is voldaan. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde bestond er immers een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bovendien betreft het bewezenverklaarde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl het opleggen van de maatregel wordt geëist door de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.
Voorts betreft het, gelet op de bewezenverklaring, een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn ernst, aard en kwalificatie van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling redengevend.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat in het geval van de verdachte een behandeltraject als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende waarborgen biedt. Immers, uit het rapport van de reclassering blijkt dat een hoog risico bestaat op het onttrekken aan de voorwaarden en een hoog risico op recidive. Om die reden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat teneinde het gevaar voor herhaling zoveel als mogelijk te beteugelen, vanuit beheersmatig perspectief het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden is geïndiceerd. Het opleggen van deze maatregel is, ondanks dat de triple rapportage niet strekt tot oplegging van de TBS-maatregel, vanuit gedragsdeskundig perspectief mogelijk, nu sprake is van een causaal verband tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte en het gevaar voor herhaling. Daarbij komt het de rechtbank aannemelijk voor dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte enerzijds en zijn radicalisering anderzijds, communicerende vaten zijn. Met andere woorden, behandeling van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maakt dat de radicalisering - en daarmee het gevaar voor herhaling - kan worden beteugeld.
Voorts betekent de maatregel van TBS met voorwaarden voor de verdachte een zwaardere stok achter de deur om de voorwaarden na te leven, omdat als de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, de officier van justitie hem onmiddellijk kan aanhouden en een vordering tot dwangverpleging kan indienen.
Nu de verdachte echter geen overwegende bezwaren heeft geuit tegen de materiële, gelijkluidende voorwaarden zoals deze door de reclassering in het kader van een mogelijk reclasseringstoezicht zijn geformuleerd, gaat de rechtbank er van uit dat hiermede aan het toestemmingsvereiste van artikel 38 lid 6 Sr is voldaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarbij betrekt de rechtbank de eerder genoemde rapporten van de deskundigen en de reclassering alsmede dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte onomwonden afstand heeft gedaan van het willen ondersteunen van de gewelddadige jihadistische strijd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat het bewezenverklaarde strafbare feit in de kern een feit betreft dat bij uitstek gericht is tegen - of gevaar veroorzaakt voor - de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien rechtvaardigen dat de TBS maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Slotsom
Tegen de achtergrond van de hiervoor vermelde bijzondere omstandigheden, vraagt de ernst van het bewezen verklaarde om oplegging van een gevangenisstraf van hierna te melden duur waarbij de rechtbank boven de eis van de officier van justitie uitgaat, omdat de rechtbank - nog meer dan de officier van justitie - heeft laten meewegen dat de verdachte zich in oktober 2012 eveneens schuldig heeft gemaakt aan een terroristisch misdrijf en dat de verdachte er ter terechtzitting geen blijk van heeft gegeven inmiddels het verwerpelijke van zijn (voorbereidings)handelingen in te zien.
Tevens wordt - zoals hiervoor reeds is overwogen - het opleggen van de TBS maatregel met de hierna te noemen voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, passend en geboden geacht.

14.In beslag genomen goederen

Onder de verdachte zijn de navolgende goederen in beslaggenomen:
  • een geldbedrag ad € 1.600,-;
  • een geldbedrag ad € 150,-;
  • een Koran;
  • een Samsung telefoon;
  • een jurkje;
  • een heuptas van het merk Nickelson met inhoud.
Het in beslag genomen geldbedrag ad € 150,- alsmede de Samsung telefoon zullen worden verbeurd verklaard. De goederen behoren toe aan de verdachte en het bewezen verklaarde strafbare feit is met behulp van deze goederen begaan. Het bedrag van € 150,- was bestemd als aanbetaling voor het (ver)vals(t)e paspoort en met de Samsung telefoon zijn door de verdachte zoekvragen met betrekking tot IS gesteld, alsmede afbeeldingen en video’s opgeslagen met betrekking tot terroristische misdrijven zoals onthoofdingen.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag ad € 1.600,-, een Koran, een jurkje en een heuptas van het merk Nickelson, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
De rechtbank neemt geen beslissing ten aanzien van de inhoud van bedoelde heuptas, nu de rechtbank niet bekend is met de inhoud daarvan.

15.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen: 33, 33a, 37a, 38, 38a, 38b, 96, 157, 176a, 176b, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht.

16.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

17.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
de ter beschikking gestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland (hierna ook: reclassering), Heerderweg 25 te Maastricht, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal zich huisvesten op het adres [huisvestingsadres] (huisnummer wordt nader bepaald door het Leger des Heils) dan wel een ander door de reclassering aan te wijzen en vast te stellen adres. De veroordeelde mag zich nergens anders huisvesten zonder nadrukkelijke toestemming van Reclassering Nederland;
de veroordeelde zal meewerken aan de voorwaarden die de gemeente Maastricht verbindt aan de huisvesting en het zorgaanbod, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal meewerken aan het traject van het Leger des Heils, gericht op maatschappelijke opvang en resocialisatie. Mocht het traject door het Leger des Heils worden gestopt, dan moet de veroordeelde meewerken aan een door de reclassering aan te wijzen vervangend traject, gericht op maatschappelijke opvang en resocialisatie, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal zich voor zijn problematiek onder ambulante behandeling stellen bij de Mondriaan zorggroep, of een andere soortgelijke instelling en zal zich houden aan de leefregels van de instelling waar hij verblijft en zich houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met personen die op de Sanctielijst Terrorisme staan en evenmin met onderstaande personen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
8. de veroordeelde zal zich niet bevinden op de volgende internationale luchthavens: Schiphol, The Hague Airport, Eelde, Eindhoven en Maastricht, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
9. de veroordeelde mag zich niet bevinden in een straal van 2 kilometer rondom de grenzen met België en Duitsland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
10. de veroordeelde zal zich bevinden binnen Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
11. de veroordeelde zal ter controle van de onder 8, 9 en 10 genoemde voorwaarden gebruik maken van het door Reclassering Nederland aangewezen technische hulpmiddel ter ondersteuning van het elektronisch toezicht, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de
dadelijke uitvoerbaarheidvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: een geldbedrag ad € 150,- en een Samsung telefoon;
- gelast de teruggave aan de verdachte van: een geldbedrag ad € 1.600,-, een Koran, een jurkje en een heuptas van het merk Nickelson;
- de rechtbank neemt geen beslissing ten aanzien van de inhoud van bedoelde heuptas, nu de rechtbank niet bekend is met de inhoud daarvan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juli 2015 tot
en met 09 oktober 2015, te Maastricht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f) (ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a
en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zich en/ of anderen heeft verschaft en/of heeft tracht en te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf en/of
- plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd zijn om aan
anderen te worden medegedeeld, in gereedheid heeft gebracht of onder zich
heeft gehad,
immers heeft/ hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar, althans alleen, (telkens) ten behoeve van de gewapende
Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van
ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch
oogmerk,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie
Jabhat al Nusra en/of Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq and
Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans aan IS
en/of aan Al Qaida gelieerde organisaties, althans (een) organisatie die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. een of meerdere (documenten of afbeeldingen op) gegevens/informatiedragers
voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch
gedachtegoed en/of
C. een of meerdere website(s) bezocht waarop informatie over de (gewapende)
Jihad en/of martelaarschap en/of de gewapende strijd en/of oorlogsmaterialen
wordt gedeeld en/of (vervolgens) zoekvragen gesteld en/of
D. zich geuit over zijn wens zich te begeven (via Turkije) naar Syrië of Irak
en/of zich aan te sluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende Jihad (door
onder meer te spreken over het willen vechten en moorden) en/of
E. een of meer chatsessies en/of ontmoetingen gehad en/of plannen gemaakt met
(een) (of meer) derde(n) met betrekking tot (de/een wijze van) het financieren
en/of plannen van (een datum van vertrek van) voornoemde reis naar het
strijdgebied en/of
F. informatie ingewonnen en/of verkregen voor het (heimelijk) aanvragen en/of
verkrijgen van een (Nederlands) (vervalst) paspoort en/of
G. geldbedrag(en) ingezameld en/of overgemaakt en/of voorhanden heeft gehad
ten behoeve van de reis van en/of één of meer (valselijk) te verkrijgen
reisdocument(en) (Nederlands paspoort) voor een of meer personen naar het
strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
H. een of meer perso(o)n (en) trachten te bewegen om een (Nederlands) paspoort
voor hem, verdachte, te regelen en/of die een of meer perso(o)n(en) (daarbij)
ten behoeve van het verkrijgen van voornoemd paspoort, geld in het
vooruitzicht heeft gesteld en/of geld en/of een of meer (pas)foto's heeft
overgedragen en/of instructies heeft gegeven met betrekking tot het voorzien
van voornoemd paspoort van een valse naam en/of geboortedatum en/of plaats
(van afgifte), althans (valse) gegevens en/of
I. een of meerdere perso(o)n (en) trachten te bewegen om (te trouwen en
vervolgens als partner) mee te gaan naar voornoemd strijdgebied;
(art. 96, lid 2, Sr jo.176b, lid 2 Sr jo. 157 Sr jo. 289a Sr jo. 288a Sr jo.
289 Sr jo. 289a, lid 2 Sr)
art 96 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
(vul de feitaanduidingen in)

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2025.
2.Gerechtshof Den Haag 20 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1733 en 7 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1978.
3.Tweede Kamer 2003-2004, 28 463, nr. 10, pagina 23.