I. een
of meerdereperso
(o
)n
(en)trachten te bewegen om
(te trouwen en vervolgens als partner
)mee te gaan naar voornoemd strijdgebied.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Op 14 maart 2017 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin is overwogen dat het voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kortgezegd, de in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat moet worden aangenomen dat de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96, tweede lid, Sr. Vereist is derhalve slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht. (ECLI:NL:HR:2017:416, r.o. 3.5). Bij de beoordeling van de onderhavige zaak gaat het hof uit van dit kader, waarbij het ervan uitgaat dat hetzelfde geldt voor de in artikel 176b, eerste lid, Sr en artikel 288a Sr genoemde misdrijven.
De onder A. ten laste gelegde gedraging
Het hof overweegt dat radicalisering en het ontwikkelen van gewelddadig extremistisch gedachtengoed een voortdurend proces is. Bij de verdachte is dit proces enkele jaren geleden aangevangen; het heeft voortgeduurd na 30 juli 2015, het moment waarop de ten laste gelegde periode aanvangt. Ook na 30 juli 2015 was de verdachte gebrand op het zien van de nieuwste propagandafilmpjes van IS en laafde hij zich aan video’s met bijzonder gewelddadige en angstaanjagende beelden. Het hof is gelet daarop van oordeel dat de onder A. ten laste gelegde gedraging wettig en overtuigend is bewezen. Het hof overweegt in het bijzonder nog dat de feitelijke gedragingen ter voorbereiding, die zijn omschreven als de onder E. tot en met I. ten laste gelegde gedragingen, worden ingekleurd door hetgeen is omschreven onder A.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige]
Het hof verstaat dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft betoogd dat de verklaringen van getuige [getuige] als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt en derhalve niet bruikbaar zijn voor het bewijs. De raadsman heeft hiertoe kortgezegd aangevoerd dat de verklaringen van [getuige] op essentiële punten niet juist, en op cruciale onderdelen tegenstrijdig zijn.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de door de verdediging gestelde inconsistenties in de verklaringen van [getuige] van ondergeschikte aard zijn. De door de raadsman genoemde onjuistheden zien bovendien niet op aspecten van de verklaringen die dragend zijn voor het bewijs. Bij dit oordeel wordt de omstandigheid betrokken dat de door [getuige] afgelegde verklaringen als geheel moeten worden bezien en niet gereduceerd dienen te worden tot losse elementen die tot in detail vergeleken moeten en kunnen worden. Inherent aan het afleggen van meerdere verklaringen is voorts dat er (kleine) verschillen in die verklaringen kunnen zitten, verklaarbaar door het tijdsverloop en mogelijk ook berustend op ‘gewone’ vergissingen. Dat hiervan sprake is is in dit geval aannemelijk, nu de door [getuige] afgelegde verklaring bij de politie dateert van 27 augustus 2015 en zijn verklaring ten overstaan van de rechter–commissaris van 25 mei 2016. Het hof is van oordeel dat [getuige] zijn verklaring van augustus 2015 op hoofdlijnen heeft bevestigd bij de rechter-commissaris. Bovendien wordt zijn verklaring op essentiële onderdelen ondersteund door het hiervoor besproken audiobestand van 19 augustus 2015 (proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2015, dossierpagina 453 e.v.) en het eveneens hiervoor besproken chatgesprek van 27 augustus 2015 (proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2015, dossierpagina 1077 e.v.).
Anders dan de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat de verklaringen van getuige [getuige] betrouwbaar zijn en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Het hof overweegt dat een in deze zaak betrokken opsporingsambtenaar in de processen-verbaal alleen onder nummer A-3867 bekend is. Vast staat dat deze opsporingsambtenaar wel zodanig kan worden geïndividualiseerd dat hij op 10 mei 2016 is verhoord door de rechter-commissaris.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal toegelicht dat het werken onder nummer inherent is aan de werkwijze van dit soort opsporingsambtenaren. Zij werken achter de schermen en het is belangrijk dat hun identiteit onbekend blijft. Alleen dan kunnen zij hun werk ongehinderd (blijven) doen.
Het hof stelt vast dat deze beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, terwijl hierover door de verdediging in hoger beroep geen opmerkingen zijn gemaakt. Deze feiten en omstandigheden vormen naar het oordeel van het hof de reden dat ondanks de beperkte anonimiteit gebruik kan worden gemaakt van de betreffende processen-verbaal (vgl. Hoge Raad 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:722). Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en of doodslag, telkens begaan met een terroristisch oogmerk voor te bereiden zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen trachten te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft voorbereidingen getroffen om uit te reizen naar Syrië of Irak teneinde zich bij een terroristische organisatie in het zogenoemde ‘kalifaat’ aan te sluiten en mee te gaan doen.
‘Islamitische Staat’, voortgekomen uit ISIL, is een (‘jihadi-salafistische’)terroristische organisatie die oproept tot het op gewelddadige wijze omverwerpen van bestaande (seculiere) regimes en tot gewapende strijd tegen hen die zij beschouwen als ongelovigen of afvalligen. Bij het streven in Syrië en Irak het zelf uitgeroepen ‘kalifaat’ in stand te houden, werden en worden de rechten van gewone burgers en religieuze en culturele minderheden op gruwelijke wijze geschonden. IS pleegt zelfmoordaanslagen met bommen door zogenoemde martelaars. Doelwitten zijn onder meer schoolkinderen, marktbezoekers en sjiitische moskeebezoekers. Mensen worden door IS standrechtelijk en soms in het openbaar geëxecuteerd, onder meer door middel van steniging, kruisiging en onthoofding. Op de mobiele telefoon van de verdachte zijn meerdere filmpjes van dergelijke executies aangetroffen. Bovendien heeft de verdachte de gruwelijke filmpjes actief met anderen gedeeld, vaak vergezeld van jubelende teksten waarin hij aangeeft hoe jammer hij het vindt dat hij daar niet bij kan zijn.
Het gaat hierbij om terroristische misdrijven van de ernstigste soort, die erop gericht zijn de staatsstructuren in Syrië en Irak te vernietigen en de bevolking in die landen, maar ook die in andere (ook Westerse) landen zeer ernstige vrees aan te jagen.
Gelet op het bloedig en angstaanjagend geweld waaraan deze terroristische groep zich structureel bezondigt en heeft bezondigd, dient het afreizen naar Syrië met het doel om daaraan deel te nemen op krachtige wijze worden tegengegaan. Daarom dienen in zaken als die van de verdachte de strafdoelen van vergelding en afschrikking bij de keuze van de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf naar het oordeel van het hof een bepalende rol te spelen, ook indien degene die voornemens is uit te reizen – zoals hier – er niet in is geslaagd de plaats van bestemming te bereiken.
Het strafblad van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 augustus 2017. Hieruit blijkt dat ten aanzien van de verdachte eerder een soortgelijk feit is bewezen verklaard, waarvoor de verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (verder: PBC), d.d. 31 augustus 2017, opgemaakt door o.a. P.K.J. Ronhaar, psychiater, en I. Schilperoord, GZ-psycholoog. Uit deze rapportage is het volgende op te maken.
Bij de verdachte is geen sprake van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hoewel hij tot zijn tiende geen scholing heeft gehad en zijn algemene ontwikkeling mede daardoor is achtergebleven, zijn er geen intellectuele beperkingen. De verdachte heeft, ondanks lagere scores op intelligentietests, naar de bevindingen van de onderzoekers, een ongeveer gemiddelde intelligentie.
De verdachte heeft in 2012 psychotische verschijnselen doorgemaakt die destijds door de pro Justitia rapporteurs werden toegeschreven aan schizofrenie. Gelet op het beloop sindsdien en het recente en actuele functioneren van de verdachte kan inmiddels worden geconcludeerd dat er voor schizofrenie geen aanwijzingen zijn. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een andere psychotische stoornis. De verdachte heeft zonder gebruik van anti-psychotische medicatie al geruime tijd geen psychotische klachten of symptomen meer, ook niet onder stressvolle omstandigheden, zoals tijdens zijn verblijf op de zogenoemde Terroristen Afdeling. Ook tijdens de huidige observatieperiode werden geen psychotische symptomen waargenomen. Zijn vroegere psychotische klachten en symptomen lijken - afgaand op wat de verdachte daarover vertelt - vooral begrepen te moeten worden als een ontregeling ten gevolge van diverse situationele factoren bij een jongeman met een (destijds) beperkte draagkracht.
Andere psychiatrische stoornissen kunnen niet worden vastgesteld. In 2012 had de verdachte weliswaar sombere en suïcidale gedachten, maar niet zodanig dat retrospectief gesproken moet worden van een depressie. Van problemen op het gebied van alcohol- en/of drugsgebruik is geen sprake.
De persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte is, mede door de specifieke omstandigheden waaronder hij tot zijn tiende jaar opgroeide, vertraagd op gang gekomen, maar naar overtuiging van de onderzoekers niet deviant. De verdachte oogt op sommige punten nog jong voor zijn leeftijd, ook omdat hij soms wat enthousiast en zelfs onstuimig kan zijn. Ook zijn naïviteit en zijn beïnvloedbaarheid kunnen daarmee in verband worden gebracht. Verder valt op dat hij moeite heeft met het alleen zijn en dat hij snel geneigd is tot zwart/wit denken. Genoemde aspecten overschrijden naar de mening van de deskundigen niet de grens van pathologie.
Zij kunnen worden begrepen als persoonlijkheidskleuring die met het ouder worden en het uitrijpen van de persoonlijkheid mogelijk minder in het oog zullen springen.
Nu er in de periode van de ten laste gelegde feiten geen sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, kan niet worden gesteld dat de verdachte op basis daarvan werd beïnvloed of werd beperkt in het maken van keuzes en gedragingen. De onderzoekers zien dan ook geen argumenten voor een advies tot het in verminderde mate toerekenen van de ten laste gelegde feiten.
De onderzoekers zien eveneens geen aanleiding voor een advies tot het strafrechtelijk opleggen van een behandeling, nu bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling. De verdachte kan echter wel profiteren van begeleiding die uiteindelijk leidt tot een betere sociaal-maatschappelijke inbedding (waaronder toeleiding naar huisvesting en dagbesteding), en daarmee afname van stress en afname van het gevoel - zoals hij dat zelf uitdrukte - "uitkots" van de Nederlandse maatschappij te zijn. De reclassering, die kennis heeft van het begeleiden van personen zoals de verdachte, kan hierbij een relevante rol spelen. Geadviseerd wordt om deze begeleiding - teneinde de kans op een goede resocialisatie te vergroten - te laten plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Terbeschikkingstelling (verder: tbs)
Het hof neemt over de conclusie van het voornoemde PBC-rapport dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de eventuele opportuniteit van de oplegging van een tbs-maatregel geen bespreking behoeft.
Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasserings-advies van 14 september 2017. Uit deze rapportage is het volgende op te maken.
Het beeld van de verdachte sinds 2012 is er een van twee gezichten. Enerzijds is er een beeld naar buiten gekomen van een persoon die zich al lange tijd begeeft in een netwerk van personen die sympathiseren met Jahbat al Nusra, IS of soortgelijke strijdgroepen die geweld verheerlijken. Hij is lange tijd en intensief gevolgd door justitie. In die periode ziet de reclassering dat hij niet enkel uitspraken doet die dit bevestigen, maar dat hij ook een bepaalde rol aanneemt binnen dit netwerk. De verdachte is bereid handelingen te verrichten, mensen te koppelen en materialen en informatie door te geven. De verdachte heeft in gesprekken aangegeven zich te willen aansluiten bij IS om te strijden, maar heeft ook de bereidheid geuit zijn martelaarschap in Nederland te verwerven indien het hem niet lukt uit te reizen naar het kalifaat. Indien dit geen grootspraak betreft maar op waarheid berust dan is de verdachte in staat extremistisch geweld te gebruiken, buiten en in Nederland, op basis van ideologische redenen. Het gevaarsrisico is extreem groot op basis van deze bevindingen. Anderzijds ziet de reclassering een vrolijk, ietwat naïef persoon op zoek naar identiteit, aandacht en erkenning. De verdachte staat alleen in het leven. Hij heeft behoefte aan een vrouw, een gezin en werk waar hij status aan kan ontlenen. Hij acht zijn leven tot nu toe een mislukking. De verdachte zocht en vond een netwerk waarin hij iemand kon zijn en meer kon worden. Een netwerk dat hem waardering bracht en erkenning. Mensen die tegen hem opkeken en waarvoor hij iets kon betekenen.
De kans op recidive is volgens de reclassering hoog. Ten aanzien van verdachte is eerder een terroristisch misdrijf bewezen verklaard. De verdachte heeft status verworven door zich op te stellen (op sociale media) als strijder. Hij was bereid te handelen naar het beeld dat hij neerzette. De verdachte heeft contact gehad met mensen die bij justitie bekend zijn in verband met (mogelijke) betrokkenheid bij terroristische activiteiten. De verdachte heeft geuit dat hij bereid is te sterven voor het martelaarschap. De verdachte heeft deelgenomen aan planning van terroristische handelingen. De verdachte heeft sterk de behoefte bij een groep te horen en erkenning te krijgen. In alle leefgebieden van de verdachte zijn, met uitzondering van de leefgebieden drugs- en alcoholgebruik, criminogene factoren (soms in ernstige mate) aanwezig.
De verdachte is in het verleden medicatie-ontrouw geweest. Daarnaast heeft hij pogingen gedaan om naar het buitenland te reizen en zich aan te sluiten bij een strijdgroep. De verdachte geeft nu aan graag begeleiding te willen, maar de reclassering kan dit niet relateren aan eerdere ervaringen met de verdachte. In de gesprekken praat hij open en honderduit maar hij blijft moeilijk te peilen, aldus de reclassering.
De reclassering schat in dat er risico op letselschade is voor willekeurige personen in de vorm van een aanslag in Nederland.
De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. Daarbij adviseert de reclassering aan de verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen (kortgezegd):
- een meldplicht bij de reclassering;
- een contactverbod met verschillende (terrorisme gerelateerde) personen;
- een locatieverbod voor verschillende luchthavens in Nederland;
- de verplichting om in Nederland te blijven;
- de verplichte medewerking aan elektronisch toezicht;
- de verplichte medewerking aan de inzet van een Islamdeskundige;
- het verlenen van toegang tot zijn woning aan de wijkagent;
- het meewerken aan een contract dat de gemeente [gemeente] met hem zal opstellen op het gebied van huisvesting en financiën.
Conclusie ten aanzien van de straf
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Gelet op de inhoud van het voornoemde reclasseringsadvies en het voornoemde PBC-rapport zal het hof de bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf verbinden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
De eis van de advocaat-generaal
Het hof overweegt dat door de advocaat-generaal een gevangenisstraf van langere duur is geëist dan door het hof aan de verdachte wordt opgelegd. Het hof is in dit verband van oordeel dat resocialisatie van de verdachte dient te prevaleren boven een (nog) langere detentie van de verdachte. Het hof betrekt bij dit oordeel de rapporten die door de deskundigen ten aanzien van de verdachte zijn opgesteld en de thans door de verdachte bij herhaling geuite wens een ‘normaal’ leven in Nederland te leiden en zich daarbij aan alle voorwaarden te houden en de hulp te aanvaarden die hij nodig heeft.
Dadelijk uitvoerbaarheid en langere duur proeftijd
Het hof is van oordeel dat de aard van en de omstandigheden bij het bewezen verklaarde feit en de inhoud van de deskundigenrapporten in het dossier, waaronder het voornoemde reclasseringsadvies dat de kans op recidive hoog noemt en dat concludeert dat er risico op letselschade is voor willekeurige personen door een aanslag in Nederland, maken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht bevelen en een proeftijd vaststellen van vijf jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 33, 33a, 96, 157, 176a, 176b, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING