ECLI:NL:RBROT:2019:8237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
10/960060-18 vordering TUL VV: 22/004071-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een terroristische organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, diefstal en oplichting

Op 22 oktober 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een terroristische organisatie, diefstal en oplichting. De verdachte heeft samen met mededaders in Somaliland en Zuid-Afrika deelgenomen aan een aan IS gelieerde terroristische organisatie. Deze organisatie had als doel aanslagen voor te bereiden door middel van ontvoeringen, moord en diefstal, en het verplaatsen van gestolen geld via cryptocurrency. De verdachte was verantwoordelijk voor het verplaatsen van dit geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.

De zaak kwam aan het licht na de ontvoering en moord op een Brits-Zuid-Afrikaans echtpaar in Zuid-Afrika, waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat er geen sprake was van een organisatie, wel degelijk deel uitmaakte van een criminele organisatie met terroristisch oogmerk. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging op basis van het ne bis in idem-beginsel, omdat de feiten waarvoor de verdachte nu vervolgd werd, wezenlijk verschilden van eerdere veroordelingen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte door zijn handelingen feitelijk heeft bijgedragen aan de terroristische organisatie en dat hij betrokken was bij het opzetten van een trainingskamp in Somaliland. De verdachte heeft ook geprobeerd om met gestolen creditcardgegevens geld over te maken, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot diefstal en oplichting. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij ook rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/960060-18
Parketnummer vordering TUL VV: 22/004071-16
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] (Irak) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught,
gemachtigd raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22/004071-16.

Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor het onder 1 ten laste gelegde wat betreft de periode van 1 augustus 2015 tot 9 oktober 2015 wegens schending van het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) geformuleerde beginsel van ‘ne bis in idem’. Daartoe is -kort samengevat- het volgende aangevoerd.
Het dossier is in de onderhavige zaak voor een groot deel gebaseerd op chatgesprekken uit het onderzoek [naam onderzoek 1] uit 2015. Deze chatgesprekken lagen ten grondslag aan de veroordeling van de verdachte door het gerechtshof Den Haag van 2 oktober 2017, al is dat niet uit het arrest zelf op te maken nu het gerechtshof de bewijsmiddelen niet heeft uitgewerkt. Door voornoemde chatgesprekken opnieuw als bewijs aan te wenden voor de onderhavige strafrechtelijke vervolging voor deelname aan een terroristische organisatie, vervolgt de officier van justitie in strijd met het ne bis in idem-beginsel voor dezelfde gedragingen als waarvoor de verdachte reeds onherroepelijk is veroordeeld.
Subsidiair -indien de rechtbank mocht oordelen dat er geen sprake is van strijd met het “ne bis in idem-beginsel”- is voornoemde handelswijze in strijd met de beginselen van een goede procesorde en dient de vervolging om die reden te stranden.
Beoordeling
Artikel 68, eerste lid, Sr bepaalt dat niemand andermaal kan worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland is beslist.
Of sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr moet op grond van vaste rechtspraak worden beoordeeld naar enerzijds de juridische aard van de feiten en anderzijds de aard van de gedraging van de verdachte, zulks tegen de achtergrond van het door artikel 68 Sr beschermde belang, namelijk verhinderen dat een verdachte opnieuw wordt bestraft voor dezelfde verwijtbare gedraging.
De verdachte is eerder, in 2017, veroordeeld voor voorbereiding van misdrijven met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 96 Sr in de periode van 30 juli 2015 tot en met
9 oktober 2015. Nu wordt hem deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr verweten in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 26 februari 2018. Naar het oordeel van de rechtbank verschilt het feit dat nu aan de verdachte ten laste is gelegd naar zijn aard van het feit waarvoor hij eerder is veroordeeld. Bij het thans ten laste gelegde feit ligt de nadruk op de deelname aan een samenwerkingsverband, terwijl het feit waarvoor hij eerder is veroordeeld in het bijzonder ziet op de voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft hierbij bovendien acht geslagen op het gegeven dat het gerechtshof geen medeplegen bewezen heeft verklaard. Met betrekking tot de (feitelijke) gedragingen in geding geldt dat de officier van justitie heeft gesteld en de raadsman niet heeft betwist, dat voorzover het huidig tenlastegelegde gebaseerd is op chatgespreken uit 2015, die chatgesprekken geen onderdeel uitmaakten van het strafdossier dat heeft geleid tot de veroordeling door het hof Den Haag. In zoverre zijn de gedragingen die de verdachte thans worden verweten ook daadwerkelijk andere gedragingen dan die waarvoor hij reeds is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande is er geen sprake van ‘hetzelfde’ feit in de zin van het ‘ne bis in idem-beginsel’.
Nu voor de door de verdediging subsidiair gestelde strijd met de beginselen van een goede procesorde in essentie geen andere gronden naar voren zijn gebracht dan dat chatgesprekken uit een eerder strafrechtelijk onderzoek opnieuw als bewijsmiddel jegens de verdachte zouden worden gebruikt, mist het verweer feitelijke grondslag.
Conclusie
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk.

Waardering van het bewijs feit 1

Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor de onder 1 tenlastegelegde deelname aan een terroristische organisatie. Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat er geen sprake was van een organisatie. Gelet op de sporadische contacten die de verdachte had met de andere personen was er geen sprake van de duurzaamheid en structuur die vereist is om te kunnen spreken van een organisatie in de zin van artikel 140a Sr.
Subsidiair -indien de rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake was van een organisatie in de zin van artikel 140a Sr- dan bestond die organisatie enkel tussen de in Afrika wonende medeverdachten en was cliënt geen deelnemer aan die organisatie.
Beoordeling
Terroristische organisatie
Van een terroristische organisatie is sprake indien een organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Onder terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Islamitische Staat (IS), voorheen Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) genoemd, wordt aangemerkt als een (verboden) terroristische organisatie. Deelname aan IS moet dan ook worden beschouwd als deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr.
Deelneming aan een terroristische organisatie
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake, indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten.
Het is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden zijn respectievelijk worden gepleegd, terwijl de verdachte niet met alle leden van de organisatie contact behoeft te hebben of zelfs maar te weten wie daarvan deel uit maken.
Gebeurtenissen Zuid-Afrika
De rechtbank gaat voor de beoordeling van de bewijsvraag uit van het volgende.
Op 10 februari 2018 is het Brits-Zuid-Afrikaanse echtpaar [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ontvoerd in de omgeving van de plaats Vryheid in Zuid-Afrika. Zij zijn diezelfde dag om het leven gebracht. In de dagen na de moord is van de bankrekening van de slachtoffers contant geld opgenomen en zijn met de betaalpas van [naam slachtoffer 2] goederen gekocht. Onderzoek door de Zuid-Afrikaanse politie heeft uiteindelijk geleid naar de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en Musa. Na de aanhouding van deze verdachten worden tijdens de doorzoeking van de woning en tuin van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] goederen van het echtpaar [naam slachtoffers] aangetroffen, alsmede luchtgeweren, een gasgeweer en IS-vlaggen. Uit onderzoek naar de telecomgegevens van de telefoons van de verdachten blijkt dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] onderling contact hebben gehad over het echtpaar, dat zij hebben aangeduid als hun “doelwit”.
Start onderzoek [naam onderzoek 2]
Het strafrechtelijk onderzoek “ [naam onderzoek 2] ” is gestart op basis van een ambtsbericht van de
Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) van 22 februari 2018 met onderstaande
inhoud:
In het kader van de uitvoering van zijn wettelijke taak beschikt de AIVD over de volgende
betrouwbare informatie betreffende [naam verdachte 1] , geboren [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] , Irak.
Op 15 februari 2018 werden de Zuid Afrikaanse [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1]
gearresteerd na de ontvoering van twee personen in Zuid Afrika en vervolgens aangeklaagd in verband met een terrorisme gerelateerd misdrijf.
De Nederlandse [naam verdachte 1] , [geboortedatum verdachte] , is een contact van [naam medeverdachte 2] en
[naam medeverdachte 1] . [naam verdachte 1] is mogelijk op de hoogte van dan wel betrokken bij deze
ontvoering. Waarschijnlijk is [naam verdachte 1] betrokken bij de financiële afhandeling van de ontvoering. [naam verdachte 1] heeft ervaring met bitcointransacties.
De verdachte wordt naar aanleiding van bovenstaand bericht op 26 februari 2018 aangehouden in zijn woonplaats Maastricht. Tegelijkertijd wordt in Somaliland [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) als verdachte aangehouden in verband met de ontvoering. In de daaropvolgende periode vindt uitgebreid onderzoek plaats naar de gegevensdragers van de verdachte. De Nederlandse politie krijgt (uiteindelijk) eveneens de beschikking over het digitaal beslag uit Zuid-Afrika en via de FBI over het digitaal beslag uit Somaliland.
Uit onderzoek aan diverse gegevensdragers blijkt van een handelswijze van een groep personen -waaronder de verdachte- die op een of andere manier betrokkenheid hebben gehad bij de ontvoering en moord op het echtpaar [naam slachtoffers] . [naam medeverdachte 3] blijkt daarin de spil te zijn, die contact heeft met zowel de [naam medeverdachte 1] als de verdachte. Er is geen bewijs dat de verdachte in deze periode rechtstreeks contact heeft met [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 2] .
Naar aanleiding van voornoemde onderzoeksbevindingen worden de onderzoeksgegevens uit het digitaal beslag genaamd “ [naam onderzoek 1] ” opnieuw geanalyseerd. Hieruit blijkt dat de verdachte wel al eerder, te weten in een periode gedurende een aantal maanden voorafgaand aan zijn detentie in 2015, niet alleen contact had met [naam medeverdachte 3] , maar ook met voornoemde [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] .
Onderzoek [naam onderzoek 1]
Uit het onderzoek [naam onderzoek 1] blijkt, wat betreft de periode van 1 augustus 2015 (aanvang van de ten laste gelegde periode) tot en met 9 oktober 2015 (de datum van de aanhouding van de verdachte in de zaak [naam onderzoek 1] ) onder meer het volgende:
In augustus en september 2015 brengt de verdachte diverse mensen die naar het kalifaat willen in contact met accounts die aan [naam medeverdachte 3] zijn toe te schrijven.
Op 21 en 22 augustus 2015 chat de verdachte met een man in Sudan. Laatstgenoemde zit nog steeds op [naam medeverdachte 3] te wachten en de Sudanese man zegt tegen de verdachte dat hij contact met hem heeft opgenomen “because it is you who bonded us”. Later koppelt de verdachte aan de Sudanese man terug dat hij opnieuw contact moet opnemen met [naam medeverdachte 3] , zodat het geregeld kan worden.
Op 23 augustus 2015 heeft de verdachte een gesprek met [naam medeverdachte 3] via Telegram waarin [naam medeverdachte 3] zegt dat hij de Rwandese man en twee vrienden van hem heeft geholpen en dat hij ze volgende maand meeneemt.
Op 28 september 2015 heeft de verdachte contact met [naam medeverdachte 1] . Hij vertelt hem dat hij contact moet opnemen met [naam medeverdachte 3] , zodat die hem kan helpen om via Sudan naar Libië te komen. [naam medeverdachte 3] kan ook een visum regelen.
Op 6 oktober 2015 heeft de verdachte contact met [naam medeverdachte 2] en bespreekt hij met haar dat hij gegevens van zijn vrouw naar [naam medeverdachte 3] heeft gestuurd, zodat hij voor haar een visum kon maken voor Libië.
Op 10 oktober 2015 bespreekt de verdachte met zijn vrouw dat hij samen met [naam medeverdachte 3] meer dan 20 personen heeft geholpen om Libië te bereiken.
Vanaf 10 augustus 2015 neemt de verdachte deel aan een Telegram-chatgroep onder de naam [naam chatgroep] (Hierna: [naam chatgroep] ). In deze chatgroep worden pro-IS berichten gewisseld. Een chat waaraan de verdachte onder de naam [schuilnaam] deelneemt gaat over een aanslag in Sadr City (Bagdad), waarbij meer dan 60 doden zijn gevallen. De verdachte verheugd zich over deze aanslag:
“Ahhhh the explosions in Baghad was in sadr city that killed 60+ that's like jackpot alhamdulliiah”.
Onderzoek [naam onderzoek 2]
Uit het onderzoek [naam onderzoek 2] blijkt, wat betreft de periode van 18 oktober 2017 (zijnde de dag waarop de detentie van de verdachte is geëindigd) tot 25 februari 2018 (de aanhouding van de verdachte in onderzoek [naam onderzoek 2] ), het volgende:
Op 25 november 2017 opent de verdachte een Coinbase-account. Op 14 december 2017 zoekt de verdachte naar Bittrex, een platform voor het handelen in virtuele valuta.
Van 31 december 2017 tot en met 25 februari 2018 bezoekt hij meerdere platforms voor virtuele valuta. Op 5 januari 2018 zoekt de verdachte naar “crypto Somalia”. Op 9 januari 2018 zoekt hij naar “coins exchange somalia”. Op 10 januari 2018 heeft de verdachte contact met [naam 1] , een Keniaanse bitcoinverkoper. Er vindt een transactie plaats van 340 USD (verkoop bitcoins). Op 27 januari 2018 neemt [naam medeverdachte 3] contact op met de vendor over deze transactie omdat het geld nog niet is aangekomen. Er vinden diverse bitcointransacties plaats begin 2018, onder meer via Local Bitcoins.
Uit de gegevensdragers van [naam medeverdachte 3] blijkt dat de groep bezig is met het verzamelen van geld voor een project, gericht op het opzetten van een kamp voor strijders en het kopen van wapens. Op 5 januari 2018 laat [naam medeverdachte 3] aan een derde persoon weten dat zowel de verdachte als “ [bijnaam medeverdachte 2] ” met hem zijn. De verdachte noemt [naam medeverdachte 2] “ [bijnaam medeverdachte 2] ” (zie de bewijsmiddelen 3. en 4. over de uitleg van de bijnamen). Op 25 februari 2018 laat [naam medeverdachte 3] opnieuw aan een derde persoon weten dat het werk aan de cryptocurrency de taak van de verdachte is. Op die dag hebben de verdachte en [naam medeverdachte 3] ook een gesprek over wapens: over niet traceerbare pistolen, raketten, drones en een manpad (draagbare luchtafweerraketten).
[naam medeverdachte 3] heeft begin februari 2018 veelvuldig contact met [naam medeverdachte 1] . Ze bespreken onder andere hoe ze zoveel mogelijk geld buit kunnen maken door middel van overvallen.
Op 9 februari 2018 bericht [naam medeverdachte 3] dat hij goed nieuws heeft. Hij heeft vijf broeders in Kenia gevonden. Hij wil in Kenia ook een programma starten en ook twee broeders naar [naam medeverdachte 1] sturen. [naam medeverdachte 1] wil dit graag omdat hij iedere dag mogelijkheden ziet. Voor nu doet hij ‘klein werk’ en hij wacht op een groot doelwit.
Op 10 februari 2018 vanaf 04.12 uur bespreken ze dat als de broeders uit Kenia zoiets als een ontvoering doen dat het dan erg belangrijk is dat het slachtoffer nooit gevonden wordt zodat het een zaak wordt van een vermist persoon. Zolang de indruk bestaat dat er geen misdrijf gepleegd is zal de bank de beveiliging niet wijzigen. Ze spreken over een ontvoering waar mogelijk een broeder bij betrokken is die van [naam medeverdachte 3] plannen heeft gekregen net als [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] zegt dat ze vanavond op jacht zullen gaan.
Eveneens op 10 februari 2018 stuurt [naam medeverdachte 1] een chatbericht naar [naam medeverdachte 3] dat ze een grote prooi hebben, met veel spullen en bankpassen. Vervolgens bespreken zij hoe zij het geld overgemaakt krijgen naar [naam medeverdachte 3] . [naam medeverdachte 1] heeft het over Western Union, juwelen kopen met de creditcards en dan weer verkopen voor cash en contant geld opnemen.
Op de mededeling van [naam medeverdachte 1] dat hij bijna 85.000 dollar heeft, reageert [naam medeverdachte 3] dat dat genoeg is om hun projecten te starten en dat als het allemaal lukt, zij geschiedenis schrijven.
Op 12 februari 2018 stuurt [naam medeverdachte 3] twee afbeeldingen naar de verdachte. Het zijn afbeeldingen van de ID-kaarten van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] . Een dag later maakt de verdachte op naam van [naam slachtoffer 2] een xCoins bitcoin account aan. xCoin is een bitcoin exchange website, waarmee onmiddellijk bitcoins kunnen worden aangekocht door middel van credit cards of paypal accounts.
Op 12 en 13 februari 2018 initieert de verdachte transacties via localbitcoins.com met een Spaanstalig account in Guatemala. Hij vraagt aan [naam medeverdachte 3] op enig moment: “Any payments yet?” Vervolgens stuurt hij gegevens en een telefoonnummer door aan [naam medeverdachte 3] van een man in Guatemala.
Uit een WhatsApp-gesprek op de telefoon van [naam medeverdachte 3] blijkt dat hij op 13 februari 2018 contact heeft gehad met dit telefoonnummer. Hij schrijft dat hij de partner is van de “jongen uit Nederland”, dat hij in Afrika zit en dat ze 8 bitcoins nodig hebben. De man in Guatemala schrijft vervolgens dat hij op de betaling wacht. Ze bespreken vervolgens andere mogelijkheden om geld naar Guatemala over te maken.
Op de laptop van de verdachte zijn berichten aangetroffen van diezelfde dag, die afkomstig zijn van een Guatemalaanse verkoper die vraagt om “proof of payment”.
Op 13 februari 2018 maakt de verdachte een Paypal-account aan op naam van [naam slachtoffer 2] met de gegevens van haar VISA pinpas. Dezelfde dag probeert hij een bedrag van 127,19 USD over te maken naar het door hem voor dit doel aangemaakte email-adres [emailadres] , maar dat mislukt. Van deze transactiepoging is een screenshot gemaakt en dit screenshot is aangetroffen op de telefoon van [naam medeverdachte 3] .
Op 13 februari 2018 maakt de verdache een LocalBitcoinsaccount aan.
Op 14 februari 2018 wordt er vanuit Zuid-Afrika ook een LocalBitcoins-account aangemaakt met de identiteit van [naam slachtoffer 2] .
De verdachte zoekt op 14 februari 2018 ook naar bitcoinhandelaren die in staat zijn om 2.000 USD aan Bitcoin te verkopen, die actief zijn in Nederland en die creditcards accepteren.
Op 14 februari stuurt de verdachte zijn eigen bitcoinadres aan [naam medeverdachte 3] .
Op 14 en 15 februari 2018 worden er vanuit Zuid-Afrika meerdere Simplex cryptocurrency-accounts aangemaakt en worden er drie succesvolle aankopen gedaan met de credit card van [naam slachtoffer 2] . Bij deze aankopen wordt onder meer gebruik gemaakt van een IP-adres in Zuid-Afrika, dat ook kan worden gelinkt aan het xCoins-account van de verdachte.
Op 19 februari 2018 zegt [naam medeverdachte 3] tegen een derde dat er al een succesvolle operatie is uitgevoerd en dat het oprichten van een kalifaat zijn prioriteit is.
Op 25 februari 2018 hebben de verdachte en [naam medeverdachte 3] een gesprek over het kopen van drones. De verdachte wil dat [naam medeverdachte 3] drones koopt van het geld dat de verdachte hem gaat sturen. De verdachte vertelt ook dat hij op zoek gaat naar blauwdrukken van wapens, raketten, drones en een manpad. Ook bespreken zij mogelijkheden om het geld via allerlei cryptocurrencytransacties over te maken, waarbij het heel belangrijk is dat alle sporen worden gewist.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de verdachte door het verrichten van voornoemde handelingen feitelijk een bijdrage heeft geleverd en derhalve heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie. Deze organisatie bestond naast de verdachte in ieder geval uit de voornoemde [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte reeds voorafgaand aan zijn detentie in oktober 2015 -kort gezegd- contact heeft gehad met voornoemde personen, aan meerdere jihadistisch getinte telegramgroepen heeft deelgenomen en daarop propaganda heeft verspreid en personen heeft geholpen om uit te reizen naar het kalifaat.
Onmiddellijk na zijn detentie in oktober 2017 heeft de verdachte zich verdiept in cryptocurrency en is hij samen met voornoemde personen bezig geweest om geld in te zamelen voor een op te richten trainingskamp en kalifaat, waarbij hij onder meer gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van de door zijn mededaders ontvoerde en vermoorde [naam slachtoffer 2] . Binnen het georganiseerde verband is sprake van een duidelijke taakverdeling. [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben tot taak het binnen brengen van geld door het ontvoeren, vermoorden en beroven van rijke slachtoffers, de verdachte is belast met cryptocurrency om het aldus gestolen geld te verplaatsten, [naam medeverdachte 3] is de spil en heeft plannen om een trainingskamp op te zetten in Somaliland. Dat de verdachte in de periode januari/februari 2018 geen contact heeft gehad met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] doet hieraan niet af.
In gezamenlijkheid hebben zij plannen gemaakt voor het opzetten van een trainingskamp in Somaliland en daarvoor de voorbereidingen getroffen, waarbij de verdachte met [naam medeverdachte 3] heeft gesproken over de aanschaf van raketten, wapens en drones. Dat trainingskamp maar ook de ontvoeringen waarover [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] spraken hebben geen ander doel gehad dan het voorbereiden van het plegen van terroristische aanslagen, hetgeen zelfstandige terroristische misdrijven oplevert.
Het onder 1 tenlastegelegde kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, in zoverre dat de verdachte met genoemde personen een aan IS gelieerde organisatie heeft gevormd met het oogmerk om terroristische misdrijven voor te bereiden.

Waardering van het bewijs feiten 2 en 3

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde poging tot diefstal met valse sleutel en poging tot oplichting. De verklaring van de verdachte dat hij slechts in opdracht van [naam medeverdachte 3] handelde en niet wist dat het ging om diefstal en oplichting wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De verdachte wist, gezien de hiervoor geschetste omstandigheden, dat zijn handelen een strafbaar karakter had.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in
de periode1 augustus 2015 tot en met 26 februari 2018 te Maastricht, en/of Libië en/of Somalië(land) en/of Zuid-Afrika,
heeft deelgenomen aan een aan IS/ISIS/ISIL gelieerde organisatie,
die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel l76a van het Wetboek van Strafrecht) enB. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel l76a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
2.
hij op 13 februari 2018 te Maastricht en/of Vryheid (Zuid-Afrika) en/of Kaapstad (Zuid-Afrika), althans in Nederland en/of Zuid-Afrika,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
ter uitvoering van het door verdachte enzijn medeverdachten voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een bankrekening
(en)van [naam slachtoffer 2] weg te nemen een geldbedrag van $127.19,
toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
en om die weg te nemen hoeveelheid geld onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel (te weten met gebruikmaking van het e-mailadres [emailadres] dat door verdachte op naam van [naam slachtoffer 2] is aangemaakt en
eencreditcard op naam van [naam slachtoffer 2] , in elk geval niet op naam van of toebehorende aan de verdachte en/of zijn medeverdachte(n))hebben geprobeerd via internet een of meerdere (Paypal) betaalaccount(s) en (xCoins) cryptocurrency-account(s) op naam van die [naam slachtoffer 2] te openen en daarmee geldtransacties te verrichten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 13 februari 2018 te Maastricht en/of Vryheid (Zuid-Afrika) en/of Kaapstad (Zuid-Afrika), althans in Nederland en/of Zuid-Afrika,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid Firstrand Bank Limited te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van $127.19,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een e-mailadres aangemaakt op naam van [naam slachtoffer 2] ( [emailadres] ) en
- zich voorgedaan als de eigenaar en/of rechthebbende van een of meer creditcard(s)/bankpas(sen) (op naam gesteld van die [naam slachtoffer 2] en toebehorende aan [naam slachtoffer 2] en
- ( vervolgens) met gebruikmaking van voornoemd e-mailadres en voornoemde creditcard(s)/bankpas(sen) via internet een of meerdere (Paypal) betaalaccount(s) en/of (xCoins) cryptocurrency-account(s) aangemaakt om daarmee (een) geldtransactie(s) te verrichten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
de eendaadse samenloop van:
2.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
en
3.
poging tot medeplegen van oplichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen in de ten laste gelegde periode gedurende ongeveer zes maanden deel uitgemaakt van een internationaal samenwerkingsverband van terroristen met een jihadistische achtergrond (hierna: “jihadisten”), met deelnemers in Nederland, Zuid-Afrika en Somaliland.
De verdachte heeft in dat verband intensief contact met andere jihadisten onderhouden. Hij heeft deelgenomen aan meerdere jihadistisch getinte telegramgroepen en heeft –naar eigen zeggen- personen geholpen uit te reizen om zich aan te sluiten bij het kalifaat. Bovendien heeft hij doelbewust kennis van cryptocurrency verworven en vervolgens die kennis ingezet met het oog op de financiering van de jihadistische strijd. Hij heeft geld ingezameld voor een op te richten trainingskamp en kalifaat en heeft daartoe onder meer geprobeerd om met de gestolen creditcard en persoonsgegevens van een door zijn mededaders in Zuid-Afrika ontvoerde en vermoorde vrouw geld over te boeken. Hij heeft plannen gemaakt voor het opzetten van een trainingskamp in Somalië en heeft daarvoor voorbereidingen getroffen waarbij hij heeft gesproken over de aanschaf van raketten, wapens en drones.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en derhalve een recidivist is.
Ook is door de rechtbank een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van
4 oktober 2019 betrokken bij de strafoplegging.
Uit het reclasseringsadvies volgt - kort gezegd- dat de Nederlandse staat heeft ingezet op verwijdering van de verdachte uit Nederland.
Op 19 juli 2018 is het voornemen van het intrekken van het Nederlanderschap uitgereikt aan de verdachte. Hiermee hing samen het voornemen tot het uitvaardigen van een terugkeerbesluit en het opleggen van een inreisverbod. De Sanctieregeling terrorisme 2007-II is van toepassing op de verdachte waardoor hij zich nergens meer officieel kan inschrijven, uitkering of loon kan ontvangen of een bankrekening kan openen. Er zijn hierdoor geen mogelijkheden voor toeleiding naar huisvesting. Hij heeft geen familie of vrienden bij wie hij terecht kan. De verdachte komt, indien hij nu in vrijheid wordt gesteld, zonder mogelijkheden op straat te staan.
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is concreet met de verdachte in gesprek en werkt aan een haalbaar vertrekplan. Dit is niet binnen afzienbare tijd afgerond. Het vereist nader onderzoek, omdat in zijn geboorteland Irak zijn veiligheid niet zonder meer gewaarborgd is. Indien de verdachte nu buitenkomt ontbreekt er perspectief. Dit wordt door de Reclassering als zorgelijk geacht.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Wegens de grote dreiging die uitgaat van terroristische criminele organisaties, wordt alleen al de deelneming daaraan bedreigd met een hoge gevangenisstraf. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van de straffen die in enigszins vergelijkbare zaken zijn opgelegd en daarbij gelet op de pleegperiode, de rol van de verdachte in het geheel en zijn eerdere veroordelingen. In het bijzonder neemt de rechtbank daarbij in ogenschouw dat thans voor de derde keer wordt bewezen dat de verdachte een terroristisch misdrijf heeft gepleegd.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te melden duur passend en geboden.

In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 6 genoemde goederen verbeurd te verklaren en de onder 4 en 5 genoemde goederen terug te geven aan de verdachte. De beslaglijst is als bijlage III aan dit vonnis gehecht.
Beoordeling
De rechtbank zal overeenkomstig de vordering van de officier van justitie beslissen:
De onder 1, 2, 3 en 6 vermelde goederen
Deze goederen zullen worden verbeurd verklaard.
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. De bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.
De onder 4 en 5 vermelde goederen
Ten aanzien van deze goederen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 2 oktober 2017 van het hof Den Haag is de verdachte ter zake van een terroristisch misdrijf veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 jaar.
Daarbij is, met vaststelling van een proeftijd van 5 jaar, bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot één jaar, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarde is -voor zover van belang-gesteld:
Dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd, zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht, geen contact legt of laat leggen met:
- de heer [naam 2]
- de heer [naam 3] .
De proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2017.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Uit het dossier in de strafzaak met parketnummer 10/960060-18 is bovendien gebleken dat de verdachte op 26 oktober 2017 contact heeft gehad met [naam 2] en op 25 februari 2018 met [naam 3] . Dit zijn personen met wie het hiervoor aangehaalde contactverbod gold.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de hierboven vermelde bijzondere voorwaarde verwijtbaar niet heeft nageleefd.
Gelet op het voorgaande – te weten de overtreding van de algemene en de bijzondere voorwarden - zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde straf, groot één jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 45, 55, 57, 140a, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart de voorwerpen vermeld onder de nummers 1, 2, 3 en 6 verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2 en 3;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen vermeld onder de nummers 4 en 5;
gelast de
tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot
één jaar, van de bij arrest van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2019.
Bijlage I

Tekst nader omschreven tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks 1 augustus 2015 tot en met 26 februari 2018 te Maastricht, althans in Nederland en/of Libië en/of Somalië(land) en/of Zuid-Afrika,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL),
althans een aan IS/ISIS/ISIL gelieerde organisatie,
althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel l76a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel l76a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Maastricht en/of Vryheid (Zuid-Afrika) en/of Kaapstad (Zuid-Afrika), althans in Nederland en/of Zuid-Afrika,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een of meer bankrekening(en) van [naam slachtoffer 2] weg te nemen een geldbedrag van $127.19, en/of een of meerdere (ander(e)) geldbedrag(en),
geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en om die weg te nemen hoeveelhe(i)d(en) geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel (te weten met gebruikmaking van het e-mailadres [emailadres] dat door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) op naam van [naam slachtoffer 2] is aangemaakt en/of
een of meer creditcard(s)/bankpas(sen) op naam van [naam slachtoffer 2] en toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] en/of Firstrand Bank Limited, in elk geval niet op naam van of toebehorende aan de verdachte en/of zijn medeverdachte(n))
heeft/hebben geprobeerd via internet een of meerdere (Paypal) betaalaccount(s) en/of (xCoins) cryptocurrency-account(s) op naam van die [naam slachtoffer 2] te openen en daarmee (een) geldtransactie(s) te verrichten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Maastricht en/of Vryheid (Zuid-Afrika) en/of Kaapstad (Zuid-Afrika), althans in Nederland en/of Zuid-Afrika,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam slachtoffer 2] en/of Firstrand Bank Limited te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van $127.19, en/of een of meerdere (ander(e)) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een e-mailadres aangemaakt op naam van [naam slachtoffer 2] ( [emailadres] ) en/of
- zich voorgedaan als de eigenaar en/of rechthebbende van een of meer creditcard(s)/bankpas(sen) (op naam gesteld van die [naam slachtoffer 2] en toebehorende aan [naam slachtoffer 2] en/of Firstrand Bank Limited) en/of
- ( vervolgens) met gebruikmaking van voornoemd e-mailadres en voornoemde creditcard(s)/bankpas(sen) via internet een of meerdere (Paypal) betaalaccount(s) en/of (xCoins) cryptocurrency-account(s) aangemaakt om daarmee (een) geldtransactie(s) te verrichten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht