6.5.De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Inhoudelijk ten aanzien van de beroepsgronden.
7. Eiseres heeft bij de behandeling van haar beroep ter zitting desgevraagd toegelicht waar het beroep zich tegen richt. De gemachtigde van eiseres heeft verduidelijkt dat eiseres geen bezwaar heeft tegen het concept en activiteiten van vergunninghoudster ter plaatse en dat zij er ook niet tegen is dat paracommerciële activiteiten plaatsvinden in een pand met een maatschappelijke functie. Eiseres betoogt dat er voor de aangevraagde activiteit geen bestemmingswijziging nodig is en dat kan worden volstaan met een (paracommerciële) vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW). Vergunninghoudster kon zich daarin vinden en die oplossing zou beter passen in het horecabeleid en geen concurrentie voor de horeca in het Statenkwartier opleveren. De thans verleende vergunning is niet gevraagd, niet nodig en gaat (daarom) te ver, aldus eiseres. Daarbij komt dat van horeca 3 geen sprake is omdat de inrichting niet geheel of in overwegende mate is gericht op horeca-activiteiten. Indien vergunninghoudster op termijn haar activiteiten zou beëindigen, kan de eigenaar op basis van deze vergunning die brede maatschappelijke horeca mogelijk maakt, het pand verhuren voor andere activiteiten met een veel bredere (maatschappelijke) scope dan vergunninghoudster. Door niet een minder vergaande (DHW-vergunning) te verlenen handelt verweerder in strijd met diverse algemene rechtsbeginselen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aldus eiseres.
8. De rechtbank stelt vast dat dit betoog er in de kern op neerkomt dat verweerder niet bevoegd was om met toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling een omgevingsvergunning te verlenen en dat – voor zover zou moeten worden aangenomen dat die bevoegdheid wel bestaat – verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij in strijd met algemene rechtsbeginselen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen”.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bor. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 9 van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking: het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
11. Eiseres bestrijdt dat het gebruik van de gronden voor horeca (in categorie 3) in strijd is met de regels van het ter plaatse geldend bestemmingsplan Centrum, vastgesteld op 21 mei 2013. Ingevolge dat bestemmingsplan zijn de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden onder meer bestemd voor horeca van categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 3’. Deze aanduiding ontbreekt ter plaatse. Ingevolge artikel 29.3 van het bestemmingsplan zijn op grond van de geldende bestemming op de begane grond alleen bestaande activiteiten in horeca categorie 3 toegestaan. In onderhavig geval is geen sprake van een bestaande horeca categorie 3-activiteit, maar van een nieuwvestiging. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat geen sprake is van (nieuwvestiging van) horeca omdat niet voldaan zou zijn aan de definitie daarvan. Volgens de definitie betreft horeca categorie 3 een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op de daar beschreven op horeca-activiteiten. In het onderhavige geval ziet de aanvraag op het gebruik van een op de daarbij behorende tekening aangegeven deel van de begane grond voor dat soort horeca-activiteiten. Die aanvraag ligt ter beoordeling voor en het aangevraagde gebruik van dat deel van de inrichting is (geheel) in strijd met de planregels. Dat een (groot) deel van het gebouw niet in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt, is niet relevant. Daarbij maakt het verder ook niet uit dat het hier om paracommerciële horeca gaat.