ECLI:NL:RBOBR:2018:5028

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
17_2602
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op betalingsonmacht door rechtspersoon met betrekking tot griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een besloten vennootschap tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De rechtbank oordeelde dat ook rechtspersonen een beroep op betalingsonmacht kunnen doen, maar dat dit beroep voldoende onderbouwd moet zijn. Eiseres had een aanslag waterschapsbelastingen ontvangen, maar had het verschuldigde griffierecht van € 333,00 niet tijdig voldaan. Eiseres stelde dat zij niet in staat was om het griffierecht te betalen en deed een beroep op betalingsonmacht. De rechtbank onderzocht of eiseres in de relevante periode niet in staat was het griffierecht te voldoen, waarbij ook de mogelijkheid van bijdragen van bestuurders of aandeelhouders werd meegenomen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar betalingsonmacht. De overgelegde aangifte vennootschapsbelasting was niet relevant voor de te beoordelen periode en bood onvoldoende inzicht in de financiële situatie van de vennootschap. Bovendien was er geen bewijs dat de bestuurder niet in staat was om het griffierecht privé te voldoen. Aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan en het beroep op betalingsonmacht onvoldoende was onderbouwd, verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechtspersonen om een gedegen onderbouwing te geven bij een beroep op betalingsonmacht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2602

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2018 in de zaak tussen

[bedrijf] BV, te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder

(gemachtigde: J. Tammel).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2017, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder over het belastingjaar 2017 ten aanzien van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] een aanslag waterschapsbelastingen, Zuiveringsheffing bedrijven, opgelegd van in totaal € 141,48.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 juli 2017 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2018. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
De rechtbank gaat, voor zover thans van belang, uit van de volgende feiten.
In het beroepschrift van 21 september 2017 heeft eiseres onder meer verzocht om vrijstelling van het griffierecht.
De rechtbank heeft met de nota van 23 september 2017 een griffierecht geheven van
€ 333,00 bij eiseres, zijnde een niet-natuurlijk persoon. Deze nota is niet voldaan binnen de daartoe gestelde termijn van vier weken. Bij brief van 22 oktober 2017 is een zogenaamde herinneringsnota verzonden. Ook deze nota is niet voldaan binnen de daartoe gestelde termijn.
Bij brief van de rechtbank van 5 december 2017 is eiseres verzocht het beroep op betalingsonmacht toe te lichten. Bij afzonderlijke brief van de rechtbank van dezelfde datum is eiseres verzocht toe te lichten waarom de termijn voor het instellen van beroep is overschreden.
Bij brief van 8 december 2017 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd op het verzoek om inlichtingen betreffende de termijnoverschrijding.
Bij brief van 22 januari 2018 heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen, aangezien niet tijdig is voldaan aan het verzoek gegevens over te leggen over het inkomen en vermogen.
Bij brief van 8 december 2017 aan de rechtbank (ontvangen op 26 februari 2018) heeft eiseres gesteld dat zij het griffierecht niet kan voldoen en ter onderbouwing van het beroep op betalingsonmacht de aangifte vennootschapsbelasting van eiseres over het boekjaar 2015/2016 overgelegd.
Bij brief van de rechtbank van 9 maart 2018 is het beroep op betalingsonmacht opnieuw afgewezen.
Bij brief van 12 maart 2018 heeft eiser hierop gereageerd.
Ter zitting van de rechtbank op 1 oktober 2018 is, zoals vooraf aangekondigd, uitsluitend de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde geweest. Dit betreft de vraag of eiseres een geslaagd beroep kan doen op betalingsonmacht met betrekking tot de betaling van het griffierecht en de vraag of de termijnoverschrijding bij de indiening van het beroepschrift verschoonbaar is.
Geschil en beoordeling
Griffierecht
1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift griffierecht geheven. Voor eiseres (een rechtspersoon) geldt daarvoor (in 2017) een bedrag van € 333,00. Op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb wordt een beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
2. Het griffierecht is niet voldaan door eiseres. Zij doet een beroep op betalingsonmacht. Een geslaagd beroep op betalingsonmacht leidt ertoe dat niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest bij de betaling van het griffierecht.
3. Eiseres stelt zich – onder verwijzing naar diverse wettelijke en verdragsbepalingen en jurisprudentie – op het standpunt dat naast natuurlijke personen ook rechtspersonen een beroep op betalingsonmacht kan toekomen en dat in het geval van eiseres dit beroep gehonoreerd moet worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat ook voor rechtspersonen de weg openstaat om een beroep te doen op betalingsonmacht en dat ook zij, onder omstandigheden, in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van griffierecht. Zij vindt hiervoor steun in het arrest van de Hoge Raad (HR) van 20 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:354) en in de uitspraken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 februari 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:706) en van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:1197).
De rechtbank is, kort gezegd, van oordeel dat met de in het arrest van de HR gegeven richtlijnen voor de behandeling van een beroep door een natuurlijk persoon op betalingsonmacht, rechtspersonen niet zijn uitgesloten van de mogelijkheid om een beroep te doen op betalingsonmacht.
5. De beoordeling van het beroep op betalingsonmacht betreft de vraag of gebleken is dat de betrokkene in de van belang zijnde periode niet in staat was het verschuldigde griffierecht te voldoen, eventueel door bijdragen van belanghebbenden zoals bestuurders of aandeelhouders. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de HR van 27 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV2020) en de genoemde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, rechtsoverweging 4.7.
De periode waarover de hoogte van het inkomen en vermogen moet worden beoordeeld vangt aan nadat de griffier de rechtzoekende voor de eerste maal op de verschuldigdheid van het griffierecht heeft gewezen en eindigt op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie zijn gestort (vergelijk rechtsoverweging 4.1 en verder van genoemde uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch). Als te beoordelen periode in de onderhavige zaak geldt hier de periode van 23 september 2017 tot en met 21 oktober 2017.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd het beroep op betalingsonmacht afdoende te onderbouwen. De door haar overgelegde aangifte vennootschapsbelasting over het boekjaar 2015/2016 kan niet dienen ter onderbouwing daarvan, alleen al omdat deze geen betrekking heeft op de te beoordelen periode. Bovendien betreft het enkel een aangifte, niet de aanslag. Het overgelegde stuk alleen biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht in de financiële toestand van de vennootschap. Daarnaast is niet aan te nemen dat eiseres niet door een bijdrage door haar bestuurder en enig aandeelhouder [naam] in staat kan worden gesteld het griffierecht te voldoen, reeds omdat hij ter zitting van de rechtbank uitdrukkelijk heeft aangegeven dit bedrag privé eenvoudig te kunnen voldoen voor eiseres. De rechtbank volgt niet de stelling van de gemachtigde dat de vermogenspositie van bestuurders of aandeelhouders in dit verband niet relevant is.
7. Nu het griffierecht niet (tijdig) is voldaan en het beroep op betalingsonmacht onvoldoende is onderbouwd, dient eiseres geacht te worden in verzuim te zijn geweest als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Termijnoverschrijding
8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of de overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep verschoonbaar is.
9. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. C.T.C. Wijsman, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.