Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[plaats],
1.Ontstaan en loop van het geding
Na het instellen van het beroep heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2013 de beschikking heffingsrente gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep vervolgens bij mondelinge uitspraak van 3 oktober 2013 ongegrond verklaard.
Op 2 januari 2014 is er een herinneringsnota aan belanghebbende gezonden, waarin is aangegeven dat belanghebbende het griffierecht binnen vier weken na 2 januari 2014 moet hebben betaald. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 3 april 2014 de griffier bericht dat “de griffierechten niet zijn voldaan omdat de vennootschap niet over middelen beschikt(e)” en verzocht “om niet direct tot niet-ontvankelijkverklaring te beslissen, maar de zaak in ieder geval inhoudelijk te behandelen (…..).”.
voor 8 mei 2014bescheiden in te zenden waaruit blijkt dat het verschuldigde griffierecht niet kan worden voldaan.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur refereert zich voor wat betreft de betalingsonmacht aan het oordeel van het Hof en concludeert tot alsnog ontvankelijk verklaring van het bezwaar, vermindering van de boete tot € 500 en afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding van belanghebbende.
4.Gronden
- verklaart het hoger gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boete;
- verklaart het bezwaar tegen de boete alsnog ontvankelijk;
- vermindert de verzuimboete tot € 500;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van