1.9.Bij uitspraak van 5 februari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het hoger beroep gegrond verklaard, het besluit van verweerder van 10 december 2015 herroepen en bepaald dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het besluit van verweerder van 19 februari 2016.Het oordeel van de CRvB komt er, kort samengevat, op neer dat de door de controleurs verrichte onderzoeken en het daarop gebaseerde besluit van verweerder van 10 december 2015 onrechtmatig zijn.
2. Verzoekster heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding als gevolg van het onrechtmatige besluit van 10 december 2015 en de onrechtmatige handelingen ter voorbereiding van dit besluit. Verzoekster stelt dat zij als gevolg daarvan schade heeft geleden, bestaande uit immateriële schade en materiële schade. De materiële schade bestaat uit inkomensschade, medische kosten, kosten van huishoudelijke hulp en buitengerechtelijke kosten. Ter onderbouwing van haar stelling heeft verzoekster onder meer een brief van Ipsy (behandelaars F. Nayel, psycholoog, en S. Dijkstra, psychotherapeut) van 21 december 2021 en een rapport van een door haar ingeschakelde deskundige, drs. T. Ehling, psychiater, werkzaam bij SMAS B.V. te Hoogeveen, van 25 maart 2021 overgelegd. Verzoekster heeft met een aanvullend rapport van een collega van Ehling, A. Wunderink, psychiater, van 19 oktober 2022 gereageerd op het verweerschrift van 12 oktober 2022. Ook heeft zij een verklaring van haar buurmeisje J. Sanders ingebracht.
Op de door verzoekster genoemde posten zal hieronder afzonderlijk worden ingegaan.
3. In het verweerschrift van 4 april 2022 heeft verweerder zich onder verwijzing naar artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) op het standpunt gesteld dat uitsluitend recht op vergoeding van de wettelijke rente bestaat. Deze heeft verweerder berekend op € 85,60. Verweerder bestrijdt dat verzoekster immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder in het verweerschrift van 12 oktober 2022 gereageerd op de brief van Ipsy van 21 december 2021 en het rapport van Ehling van 25 maart 2021. Kort samengevat heeft verweerder zijn standpunt, dat verzoekster geen immateriële schade heeft geleden, gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat het causale verband, tussen de psychische klachten van verzoekster enerzijds en de door de controleurs verrichte onderzoeken en het besluit van verweerder van 10 december 2015 anderzijds, ontbreekt. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij niet aansprakelijk is voor de door verzoekster gestelde materiële schade op de grond dat deze schade onvoldoende is onderbouwd en het causale verband ontbreekt.
Verweerder heeft zich in dit verweerschrift verder op het standpunt gesteld dat het verzoek om schadevergoeding onredelijk laat is ingediend, dan wel verjaard is. Dit standpunt heeft verweerder ter zitting echter niet langer gehandhaafd.
4. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.