In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, maar trok dit beroep in nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 12 juli 2017 een gewijzigd besluit had genomen, waarmee volledig aan de bezwaren van appellant was tegemoetgekomen. Appellant verzocht echter om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en om vergoeding van proceskosten. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien de procedure meer dan vijf jaar had geduurd, terwijl de redelijke termijn voor dergelijke zaken vier jaar bedraagt. De Raad kende appellant een schadevergoeding toe van € 1.500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn, waarvan € 214,29 door het Uwv en € 1.285,71 door de Staat der Nederlanden moest worden vergoed. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.320,11 bedroegen. De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te handelen en de gevolgen van vertraging in de procedure voor de betrokken partijen.