In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op de AOW van betrokkene, die tussen 1 april 1999 en 22 augustus 2001 in Nederland woonde en in Duitsland werkte. De Raad heeft geoordeeld dat betrokkene niet verzekerd was voor de AOW gedurende deze periode, en dat zij geen recht heeft op een ouderdomspensioen. De Raad heeft ook de verzoeken van betrokkene om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan betrokkene. De Raad heeft daarnaast de Sociale verzekeringsbank (SVB) veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan betrokkene. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van betrokkene gegrond had verklaard, maar de Raad heeft deze beslissing voor een deel vernietigd. De Raad heeft ook het beleid van de SVB inzake vrijwillige verzekering voor de AOW besproken, waarbij is vastgesteld dat betrokkene niet in aanmerking komt voor deze verzekering over de periode van 1 april 1999 tot 22 augustus 2001, omdat zij geen premies had betaald.