2.3Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, voor zover daarbij SBS c.s. hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van € 2.500,-- aan immateriële schade en heeft SBS c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 5.000,-- aan immateriële schade. Voor het overige heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.Daaraan heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd.
Uitzending onrechtmatig?
SBS c.s. hebben onrechtmatig gehandeld jegens eiser door het uitzenden van de met de verborgen camera van hem gemaakte beelden, omdat in dit geval het belang van eiser bij bescherming van zijn privacy dient te prevaleren boven het belang van SBS c.s. bij bescherming van hun recht op vrijheid van meningsuiting. (rov. 3.5-3.10)
Condicio sine qua non-verband uitzending en gestelde schade
Ten aanzien van de problemen met zijn werkgever heeft eiser aangetoond dat hij niet in de problemen was geraakt waarin hij nu verkeert als de uitzending niet had plaatsgevonden. Eiser heeft voldoende onderbouwd dat hij tot eind 2012 zonder problemen heeft gefunctioneerd en pas naar aanleiding van de uitzending psychische klachten (geestelijk letsel) heeft gekregen. Eiser heeft ook wat betreft de schade die met deze klachten verband houdt, het condicio sine qua non-verband aangetoond, behoudens de kosten bestaande in het eigen risico voor de Zorgverzekeringswet. Ook heeft eiser het condicio sine qua non-verband aangetoond tussen de kosten van rechtsbijstand en de uitzending. Het condicio sine qua non-verband tussen de uitzending en het gevorderde voorschot op smartengeld is door SBS c.s. niet bestreden en wordt dus als vaststaand aangenomen. (rov. 3.12)
Voor de schade die eiser stelt te hebben geleden doordat hij zich enkele jaren na de uitzending gedwongen achtte om te verhuizen, ontbreekt het condicio sine qua non-verband. Niet is aangetoond dat eiser als gevolg van de uitzending genoodzaakt was om te verhuizen, terwijl evenmin vaststaat dat hij zonder de uitzending niet verhuisd zou zijn. Het condicio sine qua non-verband tussen de uitzending en het gestelde verlies aan zelfwerkzaamheid en de gestelde kosten voor huishoudelijke hulp en verzorging is evenmin aangetoond omdat eiser niet, althans onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zijn gestelde beperkingen zonder de uitzending niet zouden hebben bestaan. (rov. 3.13)
Toerekenbaarheid van de gestelde schade in de zin van art. 6:98 BW
Voor zover de vordering van eiser betrekking heeft op de gestelde schade als gevolg van de verhuizing, het verlies van zelfredzaamheid en kosten voor huishoudelijke hulp en verzorging, is zij niet toewijsbaar op de in rov. 3.13 vermelde grond. Het hof hoeft derhalve alleen nog te beoordelen of en, zo ja, in hoeverre de overige gestelde schadeposten, bestaande in verlies van arbeidsvermogen, medische kosten (met uitzondering van de kosten ter zake van het eigen risico voor de Zorgverzekeringswet), (voorschot op) kosten als bedoeld in art. 6:96 BW en (voorschot op) smartengeld, toerekenbaar en toewijsbaar zijn. (rov. 3.16)
Voor het vaststellen van de omvang van de aansprakelijkheid van de schuldenaar geeft art. 6:98 BW niet-limitatief de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade als gezichtspunten. Art. 6:98 BW biedt de ruimte om, naast de voorzienbaarheid van de schade ten tijde van de normschending, andere gezichtspunten bij de toerekening te betrekken, zoals de ernst van het verwijt dat de schuldenaar kan worden gemaakt. (rov. 3.17)
De schending door SBS c.s. van een zorgvuldigheidsnorm heeft geleid tot een inbreuk op de privacy van eiser. De mate van schuld van SBS c.s. is niet heel groot. De schade bestaat uit materiële (inkomstenderving, medische kosten, kosten van rechtsbijstand) en immateriële (smartengeld) componenten. Dat de uitzending tot herkenning van eiser door zijn werkgever zou leiden was voorzienbaar. Het commerciële belang van SBS c.s. is niet zonder belang, en ook de rol van SBS c.s. als ‘public watchdog’ wordt in ogenschouw genomen. Dat eiser de proceshouding van SBS c.s. als frustrerend en belemmerend voor zijn genezing heeft ervaren, is niet relevant in het kader van de vaststelling van de omvang van de aansprakelijkheid. Deze gezichtspunten leiden, in onderling verband bezien, tot het volgende oordeel over de toerekenbaarheid. (rov. 3.18)
Verlies van arbeidsvermogen
Het inkomensverlies als gevolg van het ontslag van eiser is als toerekenbare schade te beschouwen, maar de van de werkgever ontvangen vergoeding naar billijkheid van € 12.000,- en de mogelijkheid een beroep te doen op sociale uitkeringen, compenseren de financiële gevolgen voor eiser van het verlies van zijn baan in voldoende mate, waarbij dient te worden meegewogen dat niet kan worden uitgesloten dat eiser zonder de uitzending zijn baan in de jaren na 2012 ook, maar dan om andere redenen, zou hebben verloren. Daarbij wordt aangenomen dat eiser, gezien zijn leeftijd, opleiding en werkervaring, er dan binnen redelijke tijd in geslaagd had kunnen zijn om een vergelijkbaar inkomen uit ander werk te verwerven. (rov. 3.19)
Het was voor SBS c.s. niet voorzienbaar dat eiser als gevolg van de uitzending langdurig en volledig arbeidsongeschikt zou raken wegens psychische klachten. De reactie van eiser op het voorval is extreem heftig en langdurig. Ook als sprake was van een predispositie, konden SBS c.s. hiermee niet bekend zijn. Het verlies van arbeidsvermogen door de voortdurende arbeidsongeschiktheid van eiser is daarom niet aan SBS c.s. toerekenbaar. Hetzelfde geldt voor de medische kosten bestaande in kosten voor psychologische hulp en de immateriële schade in verband met de psychische klachten van eiser. (rov. 3.20)
(Voorschot) op smartengeld
Het hof begroot de immateriële schade (smartengeld) wegens aantasting van de eer en goede naam van eiser op € 5.000,--. (rov. 3.22-3.24)
Schadestaatprocedure
Voor de overige schadeposten die verband houden met de uitzending, waaronder arbeids- en vermogensschade, en pensioenschade, vordert eiser verwijzing naar de schadestaatprocedure. Dat eiser als gevolg van de uitzending dergelijke schade zou lijden, acht het hof evenmin voorzienbaar en daarom niet toerekenbaar aan SBS c.s., zodat de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure eveneens zal worden afgewezen. (rov. 3.26)