Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Procesverloop
Overwegingen
criminal charge, zodat ook geen sprake is van een punitieve sanctie en de onschuldpresumptie in de zin van artikel 6, tweede lid, van het EVRM en artikel 48 van het EU Handvest niet van toepassing is. Dit maakt volgens de Afdeling dat artikel 14, eerste lid, van de RWN in de situatie dat de intrekking is gebaseerd op het tegenwerpen van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag niet vereist dat de staatssecretaris moet aantonen dat de betrokkene formeel is aangeklaagd of dat moet zijn voldaan aan de strafrechtelijke bewijsstandaard. Eisers beroep op de arresten Hüls [9] , E.ON Energie [10] en Glencore [11] maken volgens de Afdeling evenmin dat de onschuldpresumptie van toepassing is of dat betrokkenheid bij genocide bewezen moet worden. De Afdeling overweegt verder dat de omstandigheid dat dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven of handelingen als genoemd in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag en dat hij hierover heeft gezwegen, voldoende grond is voor de conclusie dat het Nederlanderschap niet zou zijn verleend wanneer deze informatie tijdens het verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap beschikbaar was geweest, omdat er dan ernstige vermoedens zouden bestaan dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. Van strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel is volgens de Afdeling geen sprake, omdat deze systematiek voor de intrekking van het Nederlanderschap volgt uit de RWN en de Handleiding RWN. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de situatie van eiser anders te concluderen of hierover prejudiciële vragen te stellen. Net als de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over het antwoord op de opgeworpen vraag.
equality of arms) en het recht op een effectieve verdediging, is onder meer neergelegd in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest. Ook los van deze verdragsbepalingen geldt dit recht in de nationale rechtsorde. Daaruit vloeit voort dat partijen in een procedure in beginsel recht hebben op kennisneming van alle stukken uit het dossier. Dat neemt niet weg dat op dit recht uitzonderingen mogelijk zijn. Artikel 8:29 van de Awb geeft een regeling voor het geheel of gedeeltelijk geheimhouden van stukken in procedures bij de bestuursrechter. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de beperkingsmogelijkheid bij toepassing van artikel 8:29 van de Awb met zodanige waarborgen omkleed dat het recht op een eerlijk proces daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt. [16] De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de procedure op grond van artikel 8:29 van de Awb op zichzelf zorgvuldig en in overeenstemming met het arrest ZZ is, wat betekent dat de wezenlijke inhoud van artikel 47 van het EU Handvest niet wordt aangetast door die procedure. [17]
equality of armsen dat eiser hiervoor dus niet hoeft te worden gecompenseerd, anders dan dat de bestuursrechter extra zorgvuldig naar de onderliggende stukken kijkt. Eisers beroep op arrest Korošec leidt niet tot een andere conclusie. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat uit dit arrest onder meer voortvloeit dat het de taak van de bestuursrechter is om zo nodig compensatie te bieden indien een partij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij. In situaties als deze, waar de staatssecretaris zich baseert op een individueel ambtsbericht van de minister, moet beoordeeld worden of de staatssecretaris zich ervan heeft vergewist dat het individueel ambtsbericht zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is, of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad om het ambtsbericht te betwisten en of hij met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van de adviezen heeft betwist of met andere stukken concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd voor twijfel aan de inhoud daarvan. [19] Deze beoordeling zal de rechtbank hieronder verrichten.
International Criminal Tribunal for Rwanda(ICTR) veel valse getuigenverklaringen zijn afgelegd. De conclusie die eiser aan het voorgaande verbindt, is dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de onderbouwing van de aan eiser tegengeworpen 1(F)-gedragingen.
Virunga Forces Amahindura(VFA). Eiser zou deel uit hebben gemaakt van een commissie die verantwoordelijk was voor ‘political training of personnel’ en zou zijn aangesteld als officieel verantwoordelijke voor mobilisatie in Mukingo commune. Eiser zou aldus hebben deelgenomen aan bijeenkomsten van de VFA, wapens en uitrustingen hebben gedistribueerd aan leden van de VFA, sterk betrokken zijn bij het rekruteren van militieleden en tijdens vele openbare bijeenkomsten toespraken hebben gegeven die opriepen tot haat. Milities binnen de VFA zouden militant en geradicaliseerd en getraind zijn voor het moorden van ‘internal enemies’ (Tutsi’s). De milities zouden betrokken zijn geweest bij het maken van lijsten van alle Tutsi’s in de regio en bij het maken van plannen hoe de Tutsi’s aan te vallen en te doden. Verder zou eiser al vóór de oprichting van de VFA op 25 mei 1994 lid zijn geweest van de
Interahamween zou hij hebben deelgenomen aan het voorbereiden van moorden en het uitvoeren van de moorden zelf in Mukingo commune en in de omgeving van Busogo. Eiser zou daarbij hebben samengewerkt met burgemeester Kajelijeli [25] van Mukingo commune en vele andere invloedrijke politieke personen, onder wie zakenman Esdras Baheza. Eiser zou op 7 april 1994 zijn gezien op Byangabo Market in de Busogo sector van Mukingo commune waar burgemeester Kajelijeli de Interahamwe bijeenriep en opriep om de Tutsi’s te vermoorden en uit te roeien. De Interahamwe zou daarna, onder toezicht van eiser, de broers Rukara en Lucien hebben vermoord. Eiser zou opdracht hebben gegeven tot de moord op elf mannen en de verkrachting van twee vrouwen. Eiser zou ook deel hebben uitgemaakt van de groep van Interahamwe die een lijst met Tutsi’s in Mukingo commune heeft opgesteld die vermoord zouden moeten worden en deze lijst hebben overgedragen aan burgemeester Kajelijeli. Verder zou eiser aanwezig zijn geweest bij een beruchte wegblokkade (‘roadblock’) dichtbij Busogo Parish in Mukingo commune. Deze wegblokkade was berucht omdat er veel Tutsi’s zijn gearresteerd en vermoord en er een geval bekend is van verkrachting door mensen die verantwoordelijk waren voor de wegblokkade. Eiser zou op 8 april 1994 samen met leden van de Interahamwe Tutsi’s hebben gearresteerd en gedood bij deze wegblokkade. Op 16 en 26 april 1994 zou eiser als één van de leiders van de VFA toespraken hebben gehouden waarin hij Hutu’s opriep om Tutsi’s te doden. Eiser zou op een lijst staan van mensen die onderzocht worden om aangeklaagd te worden voor misdaden gelinkt aan genocide en andere misdaden tegen de menselijkheid. Er zou geen zaak tegen eiser lopen bij de Gacaca-rechtbanken in Rwanda, maar eisers naam zou wel in andere Gacaca-zaken zijn genoemd, waarbij hij in verband zou zijn gebracht met deelname aan voorbereiding van genocide, het houden van toespraken die aanzetten tot haat, het rekruteren van milities die Tutsi’s hebben vermoord, het opzetten van wegblokkades om Tutsi’s te arresteren en het leiden van moordpartijen op Tutsi’s in Mukingo commune.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.488,-;
- bepaalt dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht te hoogte van € 178,- aan hem moet vergoeden.