ECLI:NL:RBDHA:2025:6114
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van een Syrische vreemdeling en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Syrische vreemdeling, eiser, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie, verweerder, niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had eerder in Kroatië een verzoek om internationale bescherming ingediend en Nederland had op basis van de Dublinverordening verzocht om hem terug te nemen. Eiser voerde aan dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten, en dat de overdracht getuigt van onevenredige hardheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste en dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn overdracht aan Kroatië een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit van de minister.