In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 9 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 17 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 31 maart 2025 behandeld. Eiser stelt dat de minister zijn besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië, waardoor hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling.
De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit niet onzorgvuldig heeft voorbereid en dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de minister voor Kroatië mag uitgaan van dit beginsel. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van hem naar Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.