ECLI:NL:RBDHA:2025:4439
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 17 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 28 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 10 maart 2025 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, mr. D. van Elp, en mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer. De minister werd vertegenwoordigd door mr. R.S. Helmus.
De rechtbank oordeelt dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de veronderstelling dat lidstaten van de EU hun verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de situatie in Polen zodanig is dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de minister ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere conclusie rechtvaardigen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.