ECLI:NL:RBDHA:2025:4439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.4604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 17 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 28 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 10 maart 2025 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, mr. D. van Elp, en mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer. De minister werd vertegenwoordigd door mr. R.S. Helmus.

De rechtbank oordeelt dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de veronderstelling dat lidstaten van de EU hun verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de situatie in Polen zodanig is dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de minister ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere conclusie rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.4605, op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser, bijgestaan door mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, deelgenomen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 8 november 2024 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 12 november 2024 aanvaard.
Kan de minister voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de minister ten aanzien van Polen niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser zijn er voldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat Polen ten aanzien van de asielprocedure en rechtsbijstand zijn verplichtingen niet nakomt. Ondanks dat de minister in het bestreden besluit verwijst naar uitspraken [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waarin het meest recente AIDA-rapport [3] is betrokken, neemt dit volgens eiser niet weg dat de Poolse autoriteiten zich schuldig maken aan pushbacks en dit ook blijven doen ondanks de herhaaldelijke verzoeken van mensenrechtenorganisaties en niet-gouvernementele organisatie (NGO’s) om dat niet te doen. Dit toont volgens eiser aan dat Polen zich niet veel aantrekt van mensenrechten. Eiser is zelf ook slachtoffer geweest van pushbacks en stelt dat hij in Polen ook racistisch is bejegend door onder meer de politie.
Verder betwist eiser dat hij over de tekortkomingen in de asielprocedure in Polen kan klagen bij de Poolse autoriteiten. [4] Daar komt bij dat ook de rechtsbijstand in Polen ondermaats is en niet voldoet aan de eisen zoals deze zijn neergelegd in de Procedurerichtlijn. Uit het AIDA-rapport [5] blijkt dat volgens NGO’s de rechtsbijstand Polen onvoldoende is, omdat alleen in de ‘tweede fase’ gefinancierde rechtsbijstand wordt verleend. De minister heeft – gelet op het AIDA-rapport – onvoldoende gemotiveerd waarom het ontbreken van rechtsbijstand in de ‘eerste fase’ van de asielprocedure niet in strijd is met de Procedurerichtlijn. Uit de praktijk blijkt zelfs dat slechts een klein deel van de asielzoekers rechtsbijstand verleend krijgt. [6] Het onthouden van rechtsbijstand maakt volgens eiser dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Gezien het voorgaande had de minister volgens eiser nader onderzoek moeten doen.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont of dat eiser bij overdracht een reel risico loopt op pushbacks.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om dit aannemelijk te maken. De Afdeling heeft – zoals eiser in zijn betoog ook aanhaalt – in de uitspraak van 4 september 2024 [7] geoordeeld dat de minister ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling daarna nog bevestigd. [8] De rechtbank verwijst daarnaast naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 2 juni 2022 [9] en de uitspraken van deze zittingsplaats van 16 januari 2024 [10] en 2 juli 2024 [11] . Ook in die uitspraken is de vraag of voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigend beantwoord. In deze uitspraken is onder andere ingegaan op de toegang tot de asielprocedure en pushbacks in Polen. Daarbij is het AIDA-rapport 2023 betrokken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Polen sinds bovengenoemde uitspraken evident slechter is geworden. Dat de situatie volgens hem ook niet is verbeterd, is onvoldoende om aan te nemen dat inmiddels niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat pushbacks ook plaatsvinden bij Dublinterugkeerders volgt niet uit het AIDA-rapport 2024. De minister heeft zich verder deugdelijke gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde ervaringen van eiser in Polen niet voldoende zijn om te concluderen dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat hij geen mogelijkheid heeft om te klagen over eventuele schendingen en problemen in de asielprocedure. Ook is niet gebleken dat de (hogere) Poolse autoriteiten hem niet zouden willen helpen als hij zou klagen of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
Verder volgt uit de Procedurerichtlijn dat lidstaten alleen gratis rechtsbijstand moeten bieden als sprake is van een (beroeps)procedure tegen de beslissing op de asielaanvraag. [12] In andere gevallen kunnen lidstaten gratis rechtsbijstand bieden, maar zijn zij daartoe niet verplicht. [13] Eiser heeft van de Poolse autoriteiten nog geen beslissing op een asielaanvraag ontvangen. Daarom zijn de Poolse autoriteiten ook nog niet gehouden om aan eiser voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag gratis rechtsbijstand te verstrekken. Lidstaten kunnen vervolgens bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie geen reële kans van slagen heeft. [14] De asielprocedure in Polen is op dit punt dus niet in strijd met de Procedurerichtlijn. [15] De omstandigheid dat in Nederland ruimere mogelijkheden voor gefinancierde rechtsbijstand bestaan is niet voldoende om tot een andere conclusie te komen.
Verder heeft eiser niet onderbouwd dat hij geen rechtsbijstand zou kunnen krijgen als hij een klachtprocedure wil starten. Ook blijkt uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport 2024 dat een asielzoeker in de beroepsfase van de procedure recht heeft op gratis rechtsbijstand. [16] In het AIDA-rapport 2024 staat dat gratis rechtsbijstand is verleend in alle gevallen waarin daarom is verzocht. [17] Uit dat wat eiser naar voren heeft gebracht volgt daarom niet dat geen rechtsbijstand mogelijk is en er dus sprake is van structurele tekortkomingen in de rechtsbijstand.
Gezien het voorgaande had de minister geen aanleiding hoeven zien nader onderzoek te doen naar de asiel- en opvangomstandigheden in Polen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken?
6. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende motiveert waarom zijn asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling wordt genomen. Volgens eiser zijn de eerdere ervaringen in Polen relevant bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Eiser heeft verklaard dat hij in Polen is mishandeld en racistisch is benaderd. [18] Eiser begrijpt niet dat de minister in het bestreden besluit stelt dat dit geen relevante omstandigheden zijn. [19] Eiser voegt hieraan toe dat de toets of sprake is van een schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel of dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening aanzienlijk verschilt. Eiser verwijst naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [20] en zittingsplaats Amsterdam [21] , waarin werd geoordeeld dat sprake was van een motiveringsgebrek omdat de minister de persoonlijke ervaringen van de betreffende vreemdeling ten onrechte niet had betrokken bij de vraag of de minister aanleiding had moeten zien de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken.
6.1.
Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de minister niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan die lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
6.1.1.
Bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, heeft de minister veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen toetsen of de minister goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
6.1.2.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat de ervaringen in Polen relevant zijn bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden oordeelt de rechtbank als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraken van 2 mei 2024 [22] en 2 december 2024 [23] geoordeeld dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of er zich bijzondere omstandigheden in het kader van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening voordoen die maken dat de overdracht van eiser aan Polen van een onevenredige hardheid getuigt. De Afdeling heeft deze lijn recent bevestigd en de lijn van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, vernietigd. [24] De Afdeling heeft ter verduidelijking hieraan toegevoegd dat als een vreemdeling zich beroept op eerdere ervaringen met de asielprocedure in een lidstaat, de behandeling die hij daar heeft ondergaan of het gebrek aan toegang tot zorg, en de minister die omstandigheden al heeft betrokken bij de beoordeling of de betrokken lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, de minister die omstandigheden niet van betekenis hoeft te achten bij de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Nu de minister de ervaringen van eiser in Polen heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien deze omstandigheden ook te betrekken bij de beoordeling van het verzoek om de aanvraag artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek.
Verder heeft eiser geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat terugname aan Polen zou getuigen van onevenredige hardheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
7. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455 en ABRvS 2 december 2024, ECLI:NR:RVS:2024:4946.
3.Het AIDA-rapport over Polen van juni 2024 (update-2023).
4.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het AIDA-rapport over Polen van juni 2024 (update-2023), p. 20 en 21.
5.Het AIDA-rapport over Polen van juni 2024 (update-2023), p. 32.
6.Het AIDA-rapport over Polen van juni 2024 (update-2023), p. 31.
7.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
8.ABRvS 2 december 2024, ECLI:NR:RVS:2024:4946.
9.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
10.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 16 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:378.
11.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10213.
12.Dat staat in artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
13.Dat staat in artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
14.Dat staat in artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn
15.ABRvS 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1816.
16.Het AIDA-rapport over Polen van juni 2024 (update-2023), p. 31, 36 en 39.
17.Het AIDA-rapport over Polen van juni 2024 (update-2023), p. 32.
18.Eiser verwijst naar het verslag gehoor aanmeldfase, p. 5 en 7.
19.Eiser verwijst naar ABRvS 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359, r.o. 6.3.
20.Rb Den Haag, zittingsplaats Roermond, 12 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10838.
21.Rb Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, 2 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:76, r.o. 7.3.
22.ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.
23.ABRvS 2 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4941.
24.ABRvS 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.