ECLI:NL:RBDHA:2022:5327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
NL21.17979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag van Belarusiaan in het kader van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2022, betreft het een asielaanvraag van een eiser met de nationaliteit van Belarus. De rechtbank oordeelt dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, weigerde deze in behandeling te nemen, omdat Polen volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was. Eiser betoogde dat hij bij terugkeer naar Polen een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling, en dat de Poolse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen. De rechtbank onderzocht de situatie van asielzoekers in Polen, inclusief de pushbacks aan de grens en de ontwikkelingen in de Poolse rechtsstaat. Ondanks de zorgen over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, concludeerde de rechtbank dat er geen concrete aanwijzingen waren dat eiser bij zijn overdracht aan Polen een reëel risico op schending van zijn rechten zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en oordeelde dat verweerder terecht geen aanleiding had gezien om van de overdracht aan Polen af te zien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17979

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Akbalik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de nationaliteit van Belarus en is geboren op [datum] 1991.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is namelijk door de Poolse autoriteiten in het bezit gesteld van een visum met een geldigheid van 9 november 2020 tot en met
8 november 2021. Om die reden is volgens verweerder Polen verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Nederland heeft op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening bij de Poolse autoriteiten een verzoek om de overname van eiser gedaan. Polen heeft dit verzoek geaccepteerd.
2.1.
Verweerder heeft geen aanleiding gezien om af te zien van de overdracht van eiser aan Polen. Daartoe overweegt verweerder – samengevat weergegeven – dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen (ten aanzien van eiser) niet nakomt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Polen sprake is van zodanige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dat er ernstige, op feiten berustende, gronden zijn om aan te nemen dat eiser bij zijn overdracht of als gevolg daarvan een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [1] Dit blijkt niet uit de rapporten die eiser in dit verband heeft overgelegd. Ook de huidige staat van de rechterlijke macht in Polen leidt verweerder niet tot die conclusie. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Ook is volgens verweerder niet gebleken van feiten en omstandigheden in verband waarmee Nederland op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening eisers verzoek om internationale bescherming onverplicht in behandeling zou moeten nemen.
Beroepsgronden van eiser
3. Eiser is het hiermee niet eens. Volgens eiser zullen de Poolse autoriteiten in zijn geval hun internationale verplichtingen niet nakomen en kan daarom ten aanzien van Polen niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser betoogt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat dit wel nog altijd kan. Bovendien had verweerder volgens eiser gebruik moeten maken van de bevoegdheid zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Op wat eiser meer specifiek tegen het bestreden besluit aanvoert, gaat de rechtbank hierna in.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat Polen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser zich, anders dan in de zienswijze, niet langer beroept op zijn medische situatie en de gevolgen die deze zou moeten hebben voor de voorgenomen overdracht aan Polen.
Rechtsvraag en beoordelingskader
5. In het geval van eiser ligt de vraag voor of hij aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie voor asielzoekers in zijn algemeenheid in Polen zodanig is dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt terecht te komen in een situatie die strijdig is met artikel 4 van het EU Handvest en dat verweerder daarom ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan dan wel dat anderszins in het concrete geval van eiser van overdracht aan Polen had moeten worden afgezien.
5.1.
Uit het in artikel 4 van het EU Handvest neergelegde algemene en absolute verbod volgt dat de overdracht van een asielzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat is uitgesloten telkens wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling, in de zin van dit artikel, zal lopen bij de overdracht of als gevolg daarvan. Of dit risico zich voordoet op het moment zelf van de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat, dan wel tijdens de asielprocedure of na afloop daarvan, is voor de toepassing van artikel 4 van het EU Handvest niet van belang. [2]
5.2.
Bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag verweerder uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [3] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [4] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [5] Niet elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [6] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
Asielprocedure en opvangomstandigheden in Polen
6. Omdat hij in Belarus wordt gezocht, verwacht eiser dat hij direct bij aankomst op het vliegveld in Polen wordt gearresteerd en wordt uitgezet naar Belarus. Als dat niet gebeurt, vreest eiser ervoor dat hij in Polen op straat komt te staan, zonder werk, inkomen en opvang. Uit rapporten van diverse mensenrechtenorganisaties [7] leidt eiser ook af dat sprake is van structurele gebreken in het Poolse asiel- en opvangsysteem. Omdat asielzoekers in Polen geen advocaat en tolk krijgen, zal eiser niet in de gelegenheid zijn hierover te klagen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Verder heeft eiser gewezen op de pushbacks die aan de Poolse grens plaatsvinden, waarbij de Poolse autoriteiten derdelanders door middel van de inzet van het leger en de politie terugduwen naar het grondgebied van Belarus en waarmee Polen volgens de EU, NAVO en de Verenigde Staten verschillende afspraken schendt. De Poolse autoriteiten ontkennen dat deze praktijken plaatsvinden en interim measures van het EHRM ten aanzien van pushbacks volgt Polen niet op, aldus eiser. [8] Onder die omstandigheden vindt eiser het niet geloofwaardig dat de Poolse autoriteiten bereid zijn te onderzoeken en vast te stellen dat hij internationale bescherming nodig heeft. Ook wijst eiser er in dit verband op dat het Poolse Constitutioneel Hof zich in de (door de Poolse regering bekrachtigde) uitspraak van 7 oktober 2021 heeft uitgesproken over de verhouding tussen de Poolse grondwet en het Unierecht en dat hieruit volgt dat de Poolse wet voorrang heeft op Uniewetgeving. Dat maakt volgens eiser ook dat schendingen van Uniewetgeving (waaronder asielrechtelijke bepalingen) door Poolse rechtbanken niet meer kunnen worden voorgelegd aan het Hof van Justitie.
6.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of uit de door eiser overgelegde stukken volgt dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Polen op grote schaal en voor langere periodes fundamentele tekortkomingen vertonen en, als dat zo is, of deze tekortkomingen de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 4 van het EU Handvest te vallen.
6.1.1
Allereerst is bij de beantwoording van deze vraag van belang dat eiser zijn verwachting dat hij direct na aankomst in Polen door de Poolse autoriteiten zal worden gearresteerd en teruggestuurd naar Belarus, zonder dat hij in de gelegenheid wordt gesteld in Polen een asielaanvraag in te dienen of zonder dat zijn asielmotieven op adequate wijze zullen zijn beoordeeld, op geen enkele wijze met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Ook anderszins is niet gebleken dat Polen Belarussen in strijd met het verbod van refoulement uitzet naar Belarus, als zij in hun land van herkomst worden gezocht of vanwege de ontwikkelingen aan de grens tussen Polen en Belarus en die met Oekraïne. Verweerder heeft eiser dan ook niet hoeven volgen in zijn verwachting op dit punt en kunnen overwegen dat in dit verband van een reëel risico op een met artikel 4 van het EU Handvest strijdige behandeling, niet is gebleken. Eisers betoog hierover slaagt niet.
6.1.2
Over het betoog van eiser over de pushbacks aan de grens overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 april 2022 inzake pushbacks in Kroatië geoordeeld dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [9] Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks aan de buitengrens tussen Polen en Belarus en die tussen Polen en Oekraïne. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Echter, niet is gebleken dat eiser als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Polen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als die zich voordoet aan de buitengrenzen met Oekraïne en Belarus. Niet bestreden is namelijk dat eiser in het kader van de Dublinverordening gereguleerd zal worden overdragen aan Polen en niet illegaal de buitengrens van de EU zal hoeven oversteken. Ook is gesteld noch gebleken dat Polen derdelanders, die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen, door middel van pushbacks terugstuurt naar derde landen zonder hen in de gelegenheid te stellen een asielverzoek in te dienen en dit asielverzoek te behandelen. [10] In zoverre verschilt de situatie in Polen van de situatie in Kroatië waarover de Afdeling zich in haar uitspraak van 13 april 2022 heeft uitgelaten, waar er (wél) aanwijzingen waren dat Dublinclaimanten of vreemdelingen die zich op afstand van het grensgebied bevonden met pushbacks te maken kregen. Uit het AIDA-rapport, Update 2020, volgt bovendien dat er geen informatie bekend is dat Dublinclaimanten te maken krijgen met obstakels bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure in Polen. [11] Daarbij komt dat de Poolse autoriteiten het verzoek om de overname van eiser hebben geaccepteerd. Hiermee hebben zij zich verantwoordelijk geacht voor de behandeling van eisers asielverzoek en toegezegd dat zij dit verzoek zullen behandelen met inachtneming van de Kwalificatie-, Procedure- en Opvangrichtlijn.
Voor zover eiser betoogt dat de behandeling door Polen van derdelanders die de buitengrenzen van de EU willen oversteken, maakt dat er niet van kan worden uitgegaan dat Polen zijn verzoek om internationale bescherming zorgvuldig zal beoordelen, volgt de rechtbank dit evenmin. Buiten twijfel is dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks ten aanzien van derdelanders. De rechtbank begrijpt dat dit afbreuk doet aan eisers vertrouwen in de Poolse autoriteiten. Zoals reeds onder 6.1.2. overwogen doet dit er alleen niet aan af dat er op dit moment geen concrete aanwijzingen zijn voor het oordeel dat Polen verzoeken om internationale bescherming van Dublinclaimanten niet op zorgvuldige wijze onderzoekt en beoordeelt en/of daarbij niet de waarborgen zoals die voortvloeien uit de Procedure-, Opvang-, of Kwalificatierichtlijn in acht neemt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat diezelfde autoriteiten zich schuldig maken aan illegale pushbacks aan de grens ten aanzien van personen die nog niet zijn toegelaten tot de Poolse asielprocedure, een onvoldoende aanwijzing is voor het tegendeel. Eisers veronderstellingen en twijfels op dit punt zijn in dit verband onvoldoende. Verweerder mag ervan uitgaan dat de Poolse autoriteiten eiser niet in strijd met zijn non-refoulementverplichtingen zal uitzetten naar Belarus. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 oktober 2021 [12] , slaagt gelet op het voorgaande niet.
6.1.3
Dat eiser, na een in Polen ingediende en in behandeling zijnde asielaanvraag, op straat zal komen te staan, heeft verweerder evenmin aannemelijk hoeven achten. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat de stukken waarop eiser zich beroept vermelden dat asielzoekers in Polen gedurende alle asielprocedures recht hebben op materiële opvangvoorzieningen. [13] Uit deze stukken blijkt niet dat dit voor Dublinclaimanten of asielzoekers met de nationaliteit van Belarus anders is. Hoewel melding wordt gemaakt van enkele praktische obstakels waar het gaat om de toegang tot materiële opvangvoorzieningen [14] , blijkt niet dat hen in de praktijk structureel en voor langere tijd opvang wordt onthouden. Verweerder wijst er ook terecht op dat uit het AIDA-rapport, Update 2020, volgt dat de Poolse regering beleid voert om Belarussen in staat te stellen Polen binnen te komen als migranten en dat voornamelijk asielverzoeken van Belarussen in 2020 met voorrang werden behandeld. [15] Dat Dublinclaimanten of Belarussische asielzoekers in Polen geen (adequate) opvang krijgen, heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt. In reactie op het betoog van eiser dat hij tijdens de asielprocedure in Polen geen advocaat zal krijgen heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit het AIDA-rapport, Update 2020, volgt dat een asielzoeker in de beroepsfase van de procedure recht heeft op gratis juridische bijstand door advocaten, juridisch adviseurs en ngo’s. [16] Hoewel er ook melding van wordt gemaakt dat asielzoekers in eerste aanleg niet altijd toegang hebben tot deze gratis rechtsbijstand, merkt verweerder terecht op dat de Poolse asielprocedure op dit punt wel valt binnen dat wat de Procedurerichtlijn voorschrijft. [17] Ook volgt uit het AIDA-rapport, Update 2020, dat asielzoekers tijdens hun asielprocedure in Polen recht hebben op een tolk en dat interviews worden uitgesteld als een tolk in een bepaalde taal op dat moment niet beschikbaar is. [18] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem tijdens de asielprocedure in Polen geen tolk ter beschikking zal staan. Eiser heeft niets gezet tegenover de overwegingen van verweerder over het recht op en toegang tot opvang tijdens de asielprocedure, het recht op rechtsbijstand en de beschikbaarheid van tolken in Polen. Uit eigen ervaringen hiermee kan eiser ook niet putten omdat hij in Polen nooit een asielaanvraag heeft ingediend. Eisers betoog over deze punten slaagt niet.
6.1.4
De rechtbank is, gezien wat hierboven is overwogen, van oordeel dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Polen de uit artikel 4 van het EU Handvest voortvloeiende verplichtingen naleeft. Eiser heeft op deze onderdelen geen concrete aanknopingspunten voor het tegendeel geboden. Eiser heeft niet genoegzaam onderbouwd dat er in Polen voor hem persoonlijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Als eiser meent dat Polen niet conform het bepaalde in de Procedure-, Opvang-, of Kwalificatierichtlijn handelt en/of hij vindt dat hij tijdens zijn asielprocedure anderszins in zijn belangen wordt geschaad, is het staande rechtspraak dat eiser zich daarover bij de Poolse (hogere) autoriteiten moet beklagen, en zo nodig bij het EHRM.
Toegang tot een onafhankelijke rechter en daarmee een eerlijk proces in Polen
7. Eiser betoogt ook dat hij vanwege de aantasting van de Poolse rechtsstaat, en met name de onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak, in Polen niet kan rekenen op voldoende rechtsbescherming, terwijl het interstatelijk vertrouwensbeginsel is gebaseerd op toegang tot een onafhankelijke rechter en voorrang van EU-recht boven nationale wetgeving. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van het Poolse Constitutioneel Hof van 7 oktober 2021. Bij die uitspraak heeft het Constitutioneel Hof geoordeeld dat het Pools recht voorrang heeft op het Europees recht. De Poolse regering heeft deze uitspraak bekrachtigd. Ook wijst eiser erop dat de Europese Commissie Polen opnieuw voor het Hof van Justitie heeft gedaagd vanwege tuchtmaatregelen die worden gebruikt tegen onafhankelijke rechters. Poolse rechters worden namelijk disciplinair gestraft wanneer zij in hun vonnissen het recht van de EU laten prevaleren boven Poolse wetgeving. Eiser wijst hierbij op de reacties hierop van de voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen [19] en van Amnesty International [20] . Vanwege deze ontwikkelingen in de wetgeving en rechtspraak vreest eiser ervoor dat hij in Polen niet kan rekenen op voldoende bescherming tegen een mogelijke uitzetting naar Belarus, waar hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging door de autoriteiten. Eiser betoogt dat hij in een land met afhankelijke en partijdige rechtspraak, onder andere strijd met het verbod van refoulement niet adequaat kan aanvechten of het door de Poolse autoriteiten niet naleven van de Procedure-, Opvang-, of Kwalificatierichtlijn niet adequaat kan aankaarten. Ook is het hierover klagen bij het EHRM illusoir. Hiermee loopt hij een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest, aldus eiser.
7.1.
Gelet op de beschikbare informatie, vindt ook de rechtbank de situatie waarin de Poolse rechterlijke macht verkeert verontrustend, vooral waar het gaat om haar onafhankelijkheid. Er zijn de laatste jaren in Polen een aantal hervormingen doorgevoerd die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht (kunnen) aantasten. Zo zijn er meerdere wetswijzigingen in Polen doorgevoerd die politici invloed geven op de rechterlijke macht. Verder werd het Hooggerechtshof uitgebreid met twee nieuwe kamers, waarvan één vergaande bevoegdheden heeft rechters en advocaten te schorsen, te korten op hun salaris of hun onschendbaarheid kan opheffen waardoor ze vervolgd kunnen worden (de Disciplinaire Rechtskamer, ofwel tuchtkamer). Omdat de regeringspartij een meerderheid heeft in het Poolse parlement, waardoor deze zich met de samenstelling van de tuchtkamer kan bemoeien, is de onafhankelijkheid van de tuchtkamer niet gegarandeerd. Hoewel dit niet direct ziet op vreemdelingrechtelijke procedures, werpt dit wel een schaduw over de onafhankelijkheid van de gehele rechterlijke macht in Polen. Nadat het Hof van Justitie zich al eerder kritisch had uitgelaten over bepaalde hervormingen binnen de rechterlijke macht in Polen, oordeelde het in juli 2021 [21] dat de tuchtregeling voor Poolse rechters om meerdere redenen in strijd is met Europees recht. De Poolse regering heeft daarop aangekondigd de tuchtkamer te zullen ontmantelen. De Europese Commissie startte vanwege de zorgen over de ontwikkelingen met betrekking tot de rechtsstaat in Polen, die ook de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het land kunnen aantasten, meerdere inbreukprocedures tegen Polen en heeft ook de procedure van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) in werking gesteld. De rechtbank is het met eiser eens dat verschillende toezeggingen door Polen om tegemoet te komen aan de kritiek die in dit verband vanuit Europa wordt geleverd, weinig voortvarend worden opgepakt. Eiser bekijkt Poolse toezeggingen tot verbetering dan ook niet ten onrechte met wantrouwen en pessimisme. Zo is de tuchtkamer nog altijd niet ontmanteld en lijkt Polen zich weinig aan te trekken van interim measures die het EHRM heeft getroffen waar het gaat om de pushbacks van de Poolse autoriteiten aan de grens met Belarus. Ook recente uitspraken van het Poolse Constitutioneel Hof geven reden tot zorg. Bij de uitspraak van 7 oktober 2021 heeft het Constitutioneel Hof geoordeeld dat het Pools recht voorrang heeft op het Europees recht. Eerder al, bij uitspraak van 14 juli 2021, heeft het Constitutioneel Hof de bindende kracht van een door het Hof van Justitie ter bescherming van de onafhankelijkheid van de Poolse rechters getroffen voorlopige maatregel, betwist. Hiermee komt naar het oordeel van de rechtbank de ‘veiligheidsklep’ van de voorrang van het Europees recht op het nationaal recht in Poolse asielprocedures op zijn minst onder druk te staan.
7.2.
Het is de rechtbank duidelijk dat (de onafhankelijkheid van) de rechterlijke macht in Polen in zijn geheel, en daarmee ook van de Poolse vreemdelingenrechter, onder druk staat.
Toch leiden de verontrustende ontwikkelingen ten aanzien van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen de rechtbank niet tot het oordeel dat eiser daarom een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest strijdige behandeling. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 januari 2019 [22] , naar aanleiding van het arrest L.M. [23] geoordeeld dat in het vreemdelingenrecht alleen in het geval van bijkomende, uitzonderlijke omstandigheden niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Een vergelijkbare benadering blijkt ook uit het arrest van het Hof van Justitie in de zaak LP van 17 december 2020 [24] , in antwoord op de prejudiciële vragen in het kader van een strafzaak van de Internationale Rechtshulpkamer van rechtbank Amsterdam. Hierin heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de omstandigheid dat de rechterlijke macht in een lidstaat als geheel onder druk staat, in die zin dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken waar het de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht betreft, niet noodzakelijkerwijs van invloed zijn op elke beslissing die de rechterlijke instanties van de lidstaat in elk specifiek geval kunnen nemen. Er dient volgens het Hof van Justitie, na de vaststelling van (verergerde) gebreken in het rechtssysteem van de uitvaardigende lidstaat, nog een concrete en nauwkeurige beoordeling plaats te vinden van het reële gevaar dat het recht op een eerlijk proces wordt geschonden in het individuele geval. Er is daarom een beoordeling op individueel niveau nodig om de vraag te beantwoorden of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat in het specifieke geval een reëel gevaar dreigt op schending van het grondrecht op een eerlijk proces. [25] Het reële gevaar op schending van het recht op een eerlijk proces moet in de concrete zaak aan de hand individuele risicofactoren bepaald worden en daaruit moet volgen dat juist het proces van deze betrokkene zal worden beïnvloed.
7.2.2
Uit de vorige rechtsoverweging volgt dat als de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in een lidstaat (structurele of fundamentele) gebreken kent, dit op zichzelf niet voldoende is voor de conclusie dat sprake is van een dusdanige situatie dat in die lidstaat gevreesd moet worden voor een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het EU Handvest. Of dat reëel risico bestaat, moet per individueel geval worden beoordeeld. Daarvoor is relevant om te bepalen of er sprake is van individuele risicofactoren die maken dat juist het proces van deze betrokkene zal worden beïnvloed.
7.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze zaak in het midden blijven of de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Polen zodanig is dat deze structurele of fundamentele gebreken kent. Immers, zelfs als die situatie zich zou voordoen, dan is dat in deze zaak niet relevant omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hiervoor genoemde reële risico zich ten aanzien van hem zal voordoen. Eiser heeft namelijk geen op hemzelf of op zijn specifieke zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit geconcludeerd kan worden dat er (mogelijk) sprake is van individuele risicofactoren die een eventuele juridische procedure van hem in Polen zou kunnen beïnvloeden. Eiser heeft uitsluitend gewezen op de algemene situatie van de rechterlijke macht in Polen. De rechtbank is het met verweerder eens dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat eiser, vanwege de zorgelijke situatie waarin de Poolse rechtspraak verkeert in combinatie met eisers individuele omstandigheden, geen eerlijke behandeling door een onpartijdig gerecht van zijn zaak te wachten staat bij als hij een rechtsmiddel wil aanwenden tegen een eventuele afwijzing van zijn asielaanvraag of voorgenomen uitzetting naar Belarus. Uit de door eiser ingeroepen informatie blijkt niet dat hij geen toegang heeft tot een rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd.
7.2.4.
Over de (on)mogelijkheid om bij de Poolse (hogere) autoriteiten te klagen over aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen overweegt de rechtbank tot slot het volgende. Hoewel de ‘veiligheidsklep’ van de voorrang van het Europees recht op het nationaal recht onder druk is komen te staan, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt, en is ook op andere wijze niet gebleken, dat Polen zich – afgezien van de pushbacks – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Ook uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport, Update 2020 en het stuk ‘Veelgestelde vragen Polen Dublinterugkeerders’ van Vluchtelingen Werk Nederland, volgt niet dat de Poolse asielprocedure en/of opvangvoorzieningen op dit moment niet voldoen aan de bepalingen van de Procedure-, Opvang-, of Kwalificatierichtlijn en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Als eiser in Polen van mening is dat de Poolse autoriteiten zich in zijn geval niet houden aan (een van) die richtlijnen, kan hij dit voorleggen aan de Poolse rechter of het EHRM. Ook mede gelet op wat onder 7.2.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat dat niet mogelijk, of op voorhand vruchteloos, is. Dat Polen in het verleden verschillende interim measures van het EHRM niet heeft opgevolgd maakt dit niet anders, nu deze maatregelen zagen op de pushbacks aan de buitengrens van de EU en niet in geschil is dat eiser gereguleerd zal worden overgedragen naar Polen.
Eisers beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
7.3.
Dit maakt dat op dit moment niet is gebleken van gebreken in de Poolse asielprocedure en opvangvoorzieningen voor eiser persoonlijk die zo ernstig zijn dat ten aanzien van eiser niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, dan wel dat er een reëel gevaar is dat eisers recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden. Daardoor is het niet aannemelijk gemaakt dat vanwege de omstandigheid dat de rechterlijke macht in Polen onder druk staat, eiser daar een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest strijdige behandeling. Omdat een lidstaat in het kader van de Dublinverordening alleen niet voor een andere lidstaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest, heeft verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Polen af te zien. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is nader uitgewerkt wanneer verweerder van deze bevoegdheid gebruikmaakt.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het door eiser aangevoerde redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te treken. Zoals hiervoor is geoordeeld, mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gestelde dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat zijn overdracht aan Polen van een onevenredige hardheid zou getuigen of sprake is van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van het verzoek om internationale bescherming in Nederland in de rede ligt. Verweerder heeft zijn besluit op dit punt voldoende gemotiveerd. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, voorzitter, en mr. A.S.W. Kroon en
mr. S. Scherff, leden, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Welk artikel overeenstemt met artikel 3 van het EVRM en waarvan de inhoud en de reikwijdte krachtens artikel 52, lid 3, van het EU Handvest dezelfde zijn als die welke er door het EVRM aan worden toegekend.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218 (arrest Jawo), punten 84-84 en 87-88.
3.Arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865 (arrest N.S.), punten 80 en 104.
4.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.Arrest van het EHRM van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 263, en het arrest Jawo, punten 91-93.
6.Arrest N.S., punt 82.
7.Concreet beroept eiser zich op het rapport van AIDA, ‘Country Report: Poland, 2020 Update’, (AIDA-rapport, Update 2020) en het stuk ‘Veel gestelde vragen Polen Dublinterugkeerders’, Vluchtelingenwerk Nederland, 20 juli 2021.
8.Eiser verwijst naar de volgende informatiebronnen: ‘Belarus migrants: EU accuses Lukashenko of gangster-style abuse’, BBC News, 9 november 2021; ‘EU accuses Belarus of ‘gangster’ methods as migrants shiver at Polish border’, Reuters, 9 november 2021; ‘Belarus escorts 1,000 migrants towards Polish border Belarus’, The Guardian, 8 november 2021; ‘Veel gestelde vragen Polen Dublinterugkeerders’, Vluchtelingenwerk Nederland, 20 juli 2021; AIDA-rapport, Update 2020, pagina 18.
10.Vergelijk ook ABRvS 19 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1563 over push backs door Kroatië en de betekenis daarvan voor terugkeerders onder de Dublinverordening.
11.AIDA-rapport, Update 2020, pagina 31.
12.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 oktober 2021, zaaknummer NL21.2550 (niet gepubliceerd).
13.AIDA-rapport, Update 2020, pagina 47.
14.AIDA-rapport, Update 2020, pagina 49.
15.AIDA-rapport, Update 2020, pagina’s 11, 22 en 45.
16.AIDA-rapport, Update 2020, pagina 26.
17.Met name de artikelen 19, 20 en 21 van de Procedurerichtlijn.
18.AIDA-rapport, Update 2020, pagina’s 22, 33 en 36.
19.‘Von der Leyen vows action against Poland’, EUobserver, 20 oktober 2021.
20.‘Donkere dag voor gerechtigheid in Polen’, Amnesty International, 8 oktober 2021.
21.Arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2021, Commissie tegen Polen, ECLI:EU:C:2021:596.
22.ABRvS 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:282.
23.Arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, LM, ECLI:EU:C:2018:586 (arrest L.M.).
24.Arrest van het Hof van Justitie van 17 december 2020, L en P, ECLI:EU:C:2020:1033 (arrest L en P).
25.Idem, punt 39.