ECLI:NL:RBDHA:2024:378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 24 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank baseert haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er systeemfouten zijn in de asielprocedure en detentiefaciliteiten in Polen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Polen een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat Polen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van asielverzoeken en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft geen overtuigende argumenten of bewijs geleverd om aan te tonen dat de situatie in Polen zodanig is veranderd dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is om de zaak aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, en dat de eerdere argumenten van eiser niet voldoende zijn om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak wordt gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.C.W. van der Zanden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.33851, op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Polen niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zowel de asielprocedure als de opvang- en detentiefaciliteiten bevatten systeemfouten. Een overdracht aan Polen zal leiden tot een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Eiser wijst in dat kader op de pushbacks die in Polen plaatsvinden, het risico op (automatische) detentie in overbevolkte en ontoereikende faciliteiten, de toegang tot de asielprocedure vanuit detentie en het functioneren van de rechterlijke macht.
5.1.
Niet in geschil is dat Polen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser en dat de staatssecretaris in dat kader uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Polen overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Polen. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [2]
5.2.
De rechtbank verwijst allereerst naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 2 juni 2022 [3] en de uitspraak van deze zittingsplaats van 28 april 2023 [4] . In deze uitspraken heeft zij de vraag of voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigend beantwoord. Daarbij is onder andere ingegaan op de deelonderwerpen pushbacks, detentie(-omstandigheden), de toegang tot de asielprocedure en het functioneren van de rechterlijke macht in vreemdelingrechtelijke zaken. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd en aan informatie heeft overgelegd geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen dan in die uitspraken en licht dat hierna toe.
Pushbacks
5.3.
Eiser betoogt dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks. Ter onderbouwing wijst eiser op het jaarrapport van Amnesty International waaruit volgens hem volgt dat vele derdelanders onder dwang worden teruggestuurd naar hun land van herkomst. [5] De staatssecretaris stelt ten onrechte dat dit alleen ziet op derdelanders in Polen en niet op Dublinterugkeerders. Eiser betoogt dat niet valt in te zien waarom Dublinterugkeerders zouden worden uitgezonderd. Daarnaast volgt uit het feit dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een hoger beroepszaak vragen heeft gesteld aan de staatssecretaris over de behandeling van overgedragen Dublinclaimanten een vermoeden dat ook Dublinterugkeerders wel degelijk te maken krijgen met pushbacks. [6] Hieruit volgt reeds dat op de staatssecretaris een onderzoeksplicht rust, aldus eiser.
5.4.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt dat, hoewel uit het rapport van Amnesty volgt dat Polen zich schuldig maakt aan illegale pushbacks aan de grenzen met Belarus en Oekraïne, niet is gebleken dat Dublinterugkeerders, die gereguleerd worden overgedragen en niet illegaal de grens met de EU hoeven over te steken, daar het slachtoffer van worden. Eiser heeft dit op de zitting ook erkend. De rechtbank is verder van oordeel dat het enkele feit dat de Afdeling vragen heeft gesteld zijn aan de staatssecretaris over de behandeling van Dublinterugkeerders in Polen, onvoldoende is om nu aan te nemen dat zij bij overdracht aan Polen te maken krijgen met pushbacks.
Detentie en toegang tot de asielprocedure
5.5.
Eiser betoogt vervolgens dat in Polen het risico op automatische detentie bestaat in overbevolkte en ontoereikende faciliteiten. Ook is de toegang tot de asielprocedure vanuit detentie moeilijk en blijven vreemdelingen bij afwijzing verstoken van rechtsbijstand. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van de Duitse rechtbank van 7 oktober 2022 zoals genoemd in het AIDA-rapport van april 2023 [7] en het ECRE-rapport van april 2023 [8] waarin staat dat Dublinterugkeerders na een overdracht aan Polen in bewaring kunnen worden gesteld waardoor risico bestaat op onderduiken.
5.6.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Polen in detentie geplaatst zal worden. Hoewel uit de hierboven genoemde bronnen blijkt dat Dublinterugkeerders in detentie kunnen worden geplaats, blijkt hieruit niet dat Dublinterugkeerders systematisch na overdracht worden gedetineerd. Uit pagina 29 van het AIDA-rapport van 7 april 2023 blijkt bovendien dat detentie bij Dublinterugkeerders juist minder wordt toegepast dan voorheen en dat ook veel Poolse rechtbanken verzoeken van de autoriteiten om Dublinterugkeerders in detentie te plaatsen afwijzen. [9]
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht een risico loopt om in detentie te worden geplaatst, kan zijn betoog dat hij daardoor geen toegang heeft tot de asielprocedure en rechtsbijstand niet slagen. Bovendien heeft Polen met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijn die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Voor zover eiser na een overdracht aan Polen wel in detentie zal worden geplaatst, volgt de rechtbank de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiser met de overgelegde informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de detentieomstandigheden in Polen zodanig zijn dat hij daar een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest dan wel dat hij daar niet op effectieve wijze over kan klagen bij de Poolse (hogere) autoriteiten.
Functioneren van de rechterlijke macht
5.7.
Eiser betoogt verder dat er zorgen bestaan rondom het functioneren van de rechterlijke macht. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat er verschillende uitspraken zijn waaruit blijkt dat de rechterlijke macht in Polen niet onafhankelijk is.
5.8.
Dit betoog slaagt niet. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank en deze zittingsplaats al op 2 juni 2022 heeft geoordeeld, is niet gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen heeft opgelegd. [10] De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover in het geval van eiser anders te oordelen. Eiser heeft zijn stellingen namelijk op geen enkele manier onderbouwd en dus niet aannemelijk gemaakt dat de huidige situatie in Polen wat betreft de rechterlijke macht is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 juni 2022.
Aanhouding van het beroep
5.9.
Eiser wijst er verder op dat de Afdeling de behandeling van Dublin Polen-zaken aanhoudt in afwachting van de beantwoording van de door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, aan het Hof van Justitie gestelde prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
. [11] Dit betekent dat er feitelijk vooralsnog geen overdracht aan Polen kan en mag plaatsvinden, aldus eiser. Ook deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, houdt Dublin Polen-zaken om die reden aan.
5.10.
De rechtbank ziet, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen en waaruit de conclusie volgt dat er geen reden is voor de conclusie dat voor Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, geen aanleiding om de zaak aan te houden. Dat de Afdeling en een andere zittingsplaats hier wellicht anders mee omgaan is voor de rechtbank geen reden om het beroep van eiser alsnog aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen. Dit betoog slaagt dus niet.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
6. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de staatssecretaris hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
3.Rb Gelderland 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
4.Rb Gelderland 28 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2475.
5.Amnesty International, Amnesty International Report 2022/23: The state of the world’s human rights, 27 maart 2023.
6.Eiser verwijst naar de vragen die de Afdeling in de zaak, nr. 202206043/1/V3, heeft gesteld.
7.AIDA Country Report: Poland Update 2022, april 2023.
8.ECRE - European Council on Refugees and Exiles, HFHR - Helsinki Foundation for Human Rights, SIP - Association for Legal Intervention, Seeking refuge in Poland: A fact-finding report on access to asylum and reception conditions for asylum seekers, april 2023
9.AIDA Country Report: Poland Update 2022, april 2023, p. 29.
10.Rb Gelderland 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
11.Rb. Den Bosch 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.