ECLI:NL:RBDHA:2024:10213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.21802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 2 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het besluit van 23 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een voorlopige voorziening, op 14 juni 2024 behandeld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Vluchtelingenverdrag behandelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Polen sinds eerdere uitspraken van de rechtbank evident slechter is geworden.

Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege systeemfouten in de asielprocedure en de opvang in Polen, en dat hij vreest voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de situatie in Polen zodanig is verslechterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor eiser om te klagen bij de Poolse autoriteiten over zijn situatie.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen, omdat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet bijzonder genoeg zijn om van onevenredige hardheid te spreken. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Tjong Kim Sang),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 7 maart 2024 aanvaard.

Mag de staatssecretaris voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris voor Polen niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zowel de asielprocedure als de opvang- en detentiefaciliteiten bevatten systeemfouten. Een overdracht aan Polen zal leiden tot een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Eiser wijst in dat verband op de pushbacks die in Polen plaatsvinden, het risico op automatische detentie, de toegang tot de asielprocedure, de discriminatie en weerstand tegen asielzoekers in Polen en het functioneren van de rechterlijke macht.
5.1.
Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Polen overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Polen. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [3]
5.2.
De rechtbank verwijst allereerst naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 2 juni 2022 [4] en de uitspraak van deze zittingsplaats van 16 januari 2024. [5] In deze uitspraken heeft zij de vraag of voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigend beantwoord. Daarbij is onder andere ingegaan op de deelonderwerpen de toegang tot de asielprocedure, opvangomstandigheden, pushbacks, detentie(-omstandigheden), en het functioneren van de rechterlijke macht in vreemdelingrechtelijke zaken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Polen sinds de bovengenoemde uitspraken evident slechter is geworden. De rechtbank ziet dat er nog steeds zorgen zijn ten aanzien van Polen, maar dat maakt niet dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De evidente verslechtering blijkt ook niet uit de door eiser overgelegde bronnen. Dat heeft de gemachtigde van eiser ook op de zitting erkend. De rechtbank ziet daarom in wat eiser heeft aangevoerd en aan informatie heeft overgelegd geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen dan de voorgenoemde uitspraken en licht dat hierna toe.
Pushbacks
5.3.
Eiser betoogt dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks. Het is volgens eiser algemeen bekend dat in Polen vanwege de pushbacks aan de buitengrens en de praktijk van bewaring aan de grensposten sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvang. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de meervoudige kamer, zittingsplaats Den Bosch van 27 maart 2024. [6]
5.4.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eisers betoog niet leidt tot de conclusie dat voor Polen niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Onder verwijzing naar het recente arrest van het Hof van Justitie [7] en de uitspraak van de meervoudige kamer, zittingsplaats Den Bosch, van 27 maart 2024 overweegt de rechtbank dat stelselmatige pushbacks en onrechtmatige detentie aan de buitengrenzen van derdelanders in principe niet afdoen aan het uitgangspunt dat de staatssecretaris voor Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van deze uitspraken voor wat betreft de pushbacks. Omdat er verder geen concrete aanknopingspunten zijn dat eiser bij overdracht te maken zal krijgen met pushbacks, is dus niet gebleken dat eiser bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest.
Detentie en toegang tot de asielprocedure
5.5.
Eiser betoogt vervolgens dat in Polen het risico op automatische detentie bestaat en dat de toegang tot de asielprocedure lastig is. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser op de uitspraken van de Duitse rechtbank van 5 september 2022 en 7 oktober 2022, zoals genoemd in het AIDA-rapport van 19 mei 2023. Ook verwijst eiser naar het rapport van de Helsinki Foundation for Human Rights (HFHR), waaruit volgt dat Dublinterugkeerders die recht hebben om hun eerdere aanvraag voort te zetten, door grenswachters worden gedwongen om alsnog een opvolgende aanvraag in te dienen. Deze aanvraag wordt niet-ontvankelijk verklaard als er geen nieuwe gronden aan worden gevoerd. Daarom wordt de aanvraag, meestal op basis van dezelfde feiten als de eerste, niet-ontvankelijk verklaard. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan om na te gaan in hoeverre het risico bestaat dat eiser ná overdracht zal worden geconfronteerd met tekortkomingen in de asielprocedure. Eiser wijst op de recente screenshots en video’s die hij heeft overgelegd, waaruit volgt dat er actief werende propaganda in Polen is tegen asielzoekers. Verder benadrukt eiser dat hij vanwege zijn Arabische etniciteit discriminatie en weerstand heeft ondervonden in Polen. Deze ervaringen staan niet op zichzelf, maar worden onderschreven door nieuwsberichten, sociale media en verklaringen van andere asielzoekers. Daar komt ook uit naar voren dat klagen bij de Poolse autoriteiten zinloos is.
5.6.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Polen automatisch in detentie geplaatst zal worden. Hoewel uit de hierboven genoemde bronnen blijkt dat Dublinterugkeerders in detentie kunnen worden geplaatst, blijkt hieruit niet dat Dublinterugkeerders systematisch na overdracht (structureel) worden gedetineerd. De door eiser aangehaalde Duitse uitspraken, zoals genoemd in het AIDA-rapport van 19 mei 2023, geven geen blijk van een evident slechtere situatie. Bovendien is dit AIDA-rapport ook betrokken bij de uitspraak van deze zittingsplaats van 16 januari 2024. Uit pagina 29 van het AIDA-rapport van 19 mei 2023 blijkt verder dat detentie bij Dublinterugkeerders juist minder wordt toegepast dan voorheen en dat ook veel Poolse rechtbanken verzoeken van de autoriteiten om Dublinterugkeerders in detentie te plaatsen afwijzen. [8] Voor zover eiser na een overdracht aan Polen wel in detentie zal worden geplaatst, heeft eiser met de overgelegde informatie niet aannemelijk gemaakt dat de detentieomstandigheden in Polen zodanig zijn dat hij daar een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht een risico loopt om in detentie te worden geplaatst, kan zijn betoog dat hij daardoor geen toegang heeft tot de asielprocedure niet slagen. Bovendien heeft Polen met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijn die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. De rechtbank stelt verder vast dat de reden dat eiser terug naar Polen moet is omdat de Poolse autoriteiten aan eiser een visum hebben verleend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat eisers asielaanvraag wordt gezien als een opvolgende aanvraag. Het beroep op het rapport van de HFHR kan om die reden niet slagen. Verder heeft de staatssecretaris op de zitting erkend dat uit de door eiser overgelegde screenshots en video’s weliswaar weerstand en discriminatie tegen asielzoekers in Polen blijkt, maar dat hieruit niet volgt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bovendien heeft de staatssecretaris eiser terecht tegengeworpen dat hij hierover kan klagen bij de Poolse (hogere) autoriteiten.
Het functioneren van de rechterlijke macht
5.7.
Eiser wijst er verder op dat er zorgen zijn over het functioneren van de rechterlijke macht. Zo zijn er aanwijzingen dat de rechtspraak in Polen niet onafhankelijk is. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar een arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2023, [9] het AIDA-rapport van 19 mei 2023 en het schrijven van ELENA-coördinator [naam] in haar e-mail aan VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 29 november 2022.
5.8.
Dit betoog slaagt niet. Ondanks dat de (onafhankelijkheid van de) rechterlijke macht in Polen onder druk staat, kan nog steeds uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de meervoudige kamer van deze zittingsplaats bij uitspraak van 2 juni 2022 geoordeeld. [10] Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter of dat de rechtspraak in vreemdelingenzaken niet onafhankelijk en onpartijdig is. Hoewel het Hof op 5 juni 2023 heeft geoordeeld dat de hervorming van het Poolse rechtssysteem in strijd is met het Europese recht en er daarom zorgen zijn over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, is dit op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat sprake is van een dusdanige situatie dat in die lidstaat gevreesd moet worden voor een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling. Dit moet per individueel geval worden beoordeeld. In geval van eiser is niet gebleken dat sprake is van individuele risicofactoren die maken dat er wel gevreesd moet worden voor een dergelijk risico. Eiser wijst namelijk enkel op algemene informatie. De verwijzing naar het AIDA-rapport van 19 mei 2023 maakt dit niet anders. Hoewel op pagina 29 staat dat bij de beroepsprocedures bij de rechtelijke macht de hoorzittingen en beslissingen van de Refugee Board niet openbaar worden gemaakt, is deze enkele zin onvoldoende om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Verder leidt het schrijven van ELENA-coördinator [naam] in haar e-mail aan VWN van 29 november 2022 niet tot een ander oordeel. Hierin wordt namelijk enkel de mogelijkheid geopperd dat een zaak van een asielzoeker wordt toegewezen aan een of meer rechters die niet kunnen worden beschouwd als een “tribunal established by law”. Dat is onvoldoende voor de conclusie dat de rechtspraak in Polen niet onafhankelijk is. Eiser onderbouwt niet met stukken dat deze omstandigheid daadwerkelijk en frequent voorkomt. Verder is de uitspraak van het Hof van Justitie van 5 juli 2023 het bewijs dat eiser wel kan klagen hierover bij hogere autoriteiten.
Aanhouding van het beroep
5.9.
Eiser wijst er verder op dat er nog geen Afdelingsuitspraak is over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen naar aanleiding van de gestelde prejudiciële vragen aan het Hof. De Afdeling heeft de afgelopen periode alle Dublin-Polen zaken aangehouden en de voorlopige voorzieningen toegewezen in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie op de gestelde prejudiciële vragen. Deze antwoorden zijn er inmiddels, [11] maar de Afdeling heeft nog geen uitspraak gedaan waardoor het standpunt van Nederland nog niet kenbaar is. Om die reden is het wenselijk om te wachten op een uitspraak van de Afdeling, aldus eiser.
5.10.
De rechtbank ziet, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen en waaruit de conclusie volgt dat er geen reden is voor de conclusie dat voor Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, geen aanleiding om de zaak aan te houden. Dat de Afdeling hier nog geen uitspraak over heeft gedaan is voor de rechtbank geen reden om het beroep van eiser alsnog aan te houden. Dit betoog slaagt dus niet.
Loopt eiser een risico op indirect refoulement?
6. Eiser betoogt dat hij vreest voor (indirect) refoulement. Er is namelijk een verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Polen ten aanzien van Jemen. Een overdracht aan Polen zal ertoe leiden dat eiser het risico loopt uitgezet te worden naar Jemen zonder daar bescherming tegen te ontvangen van het Poolse rechtssysteem. In Jemen zal hij terecht komen in een situatie welke in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Om die reden moet de staatssecretaris afzien van de overdracht aan Polen.
6.1.
In navolging van het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023 [12] , heeft de Afdeling in haar uitspraak van 12 juni 2024 [13] geoordeeld dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement. De staatssecretaris hoefde dat dus niet te beoordelen in deze procedure. Om die reden slaagt het betoog van eiser niet.
Had de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag onverplicht aan zich moet trekken. Eiser meent dat de oorlog in zijn land van herkomst en de onzekerheid waarin hij al bijna zes maanden verkeert bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Polen van onevenredige hardheid getuigt.
7.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eisers aangevoerde omstandigheden niet dermate bijzonder zijn dat overdracht voor hem onevenredig hard zou zijn. Er zijn immers een groot aantal vreemdelingen die te maken hebben met een oorlog in het land van herkomst. Ook hebben veel vreemdelingen te maken met onzekerheid over de uitkomst van hun procedure.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL24.21803.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 16 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:378.
6.Rb. Den Haag (zp Den Bosch) 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
7.Zie het
8.AIDA Country Report: Poland Update 2022, april 2023.
9.Hof van Justitie 5 juni 2023, C-204/21, ECLI:EU:C:2023:442.
10.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
11.Zie het
12.Hof van Justitie 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
13.ABRvS 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.