ECLI:NL:RBDHA:2025:16749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
C/09/665379 / HA ZA 24/368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak in civiele procedures

In deze zaak vordert eiseres, [eiseres], dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door onrechtmatige rechtspraak in een procedure tegen ING Bank N.V. Eiseres stelt dat er ernstige schendingen van procedurele normen en EU-voorschriften hebben plaatsgevonden, waardoor zij geen eerlijk proces heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van het Jan Luyken-arrest, dat staatsaansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak regelt. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af, omdat er geen sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht en omdat tegen eerdere rechterlijke beslissingen rechtsmiddelen openstonden. De rechtbank concludeert dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat eiseres de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
Zaak-/rolnummer: C/09/665379 / HA ZA 24/368
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] , (vrouwelijk enkelvoud)
advocaat: mr. D.P. Kant te Capelle aan den IJssel,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK)te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. S. Heeroma te Den Haag.

1.Waar gaat deze zaak over

1.1.
Deze procedure draait om de vraag of de Staat aansprakelijk is tegenover [eiseres] voor de schade die zij zou hebben geleden door onrechtmatige rechtspraak in een procedure tegen een derde. Volgens [eiseres] hebben bij de voorbereiding van rechterlijke beslissingen ernstige schendingen plaatsgevonden van de procedurele normen en manifeste schendingen van inhoudelijke EU-voorschriften, waardoor zij geen eerlijk proces heeft gehad en haar vorderingen tegen die derde ten onrechte niet zijn toegewezen. De rechtbank is met de Staat van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden van het
Jan Luyken-arrest, zodat geen sprake is van staatsaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige rechtspraak. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 december 2023, met producties 1 tot en met 78;
  • de incidentele conclusie houdende vordering tot verwijzing naar de sector civiel ex artikel 71 Rv van de Staat;
  • het antwoord in incident van [eiseres] ;
  • het vonnis in incident van 3 april 2024, waarbij de kantonrechter de zaak in de stand waarin deze zich bevindt heeft verwezen naar de rechtbank, Team Handel;
  • de conclusie van antwoord, met productie 1.
2.2.
Op 24 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij heeft mr. Kant spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het procesdossier. Ten slotte is de datum voor vonnis nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
[eisers] c.s. en haar geschil met ING
3.1.
[eiseres] heeft in 2002 samen met haar toenmalige echtgenoot (hierna tezamen, in vrouwelijk enkelvoud: “ [eisers] c.s.”) een kredietovereenkomst gesloten met ING Bank N.V. (hierna: “ING”). De overeenkomst had als doel om een kredietfaciliteit van
€ 200.000 door te lenen aan een onderneming (hierna: de “B.V.”) waarvan de zoon van [eisers] c.s. aandeelhouder en bestuurder was. ING was niet bereid tot kredietverlening aan de B.V. omdat het bedrijf niet aan de financieringsnormen van ING voldeed. ING had de kredietfaciliteit ter beschikking gesteld onder hoofdelijke aansprakelijkheid van [eisers] c.s. met als zekerheid een hypotheekrecht op de woning van [eisers] c.s. Van het krediet is
€ 198.000 doorgeleend aan de B.V. In december 2003 is de B.V. in staat van faillissement gesteld.
3.2.
In 2004 heeft [eisers] c.s. de kredietovereenkomst en de hypothecaire akte buitengerechtelijk vernietigd dan wel ontbonden. Volgens [eisers] c.s. heeft ING haar zorgplicht jegens [eisers] c.s. ernstig geschonden doordat ING haar niet heeft gewezen op de aanzienlijke risico’s die met het krediet gepaard gingen. ING heeft deze verklaring niet geaccepteerd en heeft [eisers] c.s. aangesproken op betaling van het geleende geld en rente.
3.3.
In februari 2008 heeft de deurwaarder namens ING een aanzegging uitgebracht van de executieveiling van de woning van [eisers] c.s. [eisers] c.s. heeft in kort geding gevorderd de verkoop te verbieden. De voorzieningenrechter heeft alle vorderingen van [eisers] c.s. afgewezen. [1] [eisers] c.s. heeft geen appel ingesteld tegen deze uitspraak. Ter voorkoming van de executieverkoop heeft [eisers] c.s. onder protest € 265.000 aan ING betaald.
3.4.
In juni 2008 heeft [eisers] c.s. ING in een bodemprocedure bij de rechtbank Amsterdam gedagvaard. Kort weergegeven heeft [eisers] c.s. gevorderd een verklaring voor recht dat de kredietovereenkomst door [eisers] c.s. buitengerechtelijk was vernietigd en dat zij ING niets meer verschuldigd was. Volgens [eisers] c.s. had ING haar zorgplicht jegens [eisers] c.s. ernstig geschonden en zou zij de kredietovereenkomst niet zijn aangegaan als zij juist en volledig was geïnformeerd door ING over de mogelijke gevolgen van het aangaan van de kredietovereenkomst en het verstrekken van een hypotheek ter zekerheid. Daarnaast stelde [eisers] c.s. dat de kredietovereenkomst en de hypotheekakte door de vele onjuistheden, tegenstrijdigheden en onvolkomenheden ongeldig zouden zijn, en dat ze onder dwaling en misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft alle vorderingen van [eisers] c.s. afgewezen. [2] De rechtbank was van oordeel dat ING niet was tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht jegens [eisers] c.s. [eisers] c.s. is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank. Tegen ING is verstek verleend. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [3]
3.5.
Op 3 november 2010 heeft [eisers] c.s. cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. Op 27 april 2012 heeft advocaat-generaal (A-G) Timmerman geconcludeerd tot verwerping van de cassatiemiddelen met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). [4] Op 11 mei 2012 heeft mr. K. Aantjes namens [eisers] c.s. gereageerd op de conclusie van de A-G met een Borgersbrief. De Hoge Raad heeft op 29 juni 2012 arrest gewezen, waarbij de cassatiemiddelen onder verwijzing van artikel 81 RO zijn verworpen. [5]
Het onderhavige geschil
3.6.
Op 19 augustus 2014 heeft [eisers] c.s. de Staat aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige rechtspraak. Per brief van 7 juli 2019 heeft [eiseres] aangekondigd dat zij een dagvaarding zou gaan uitbrengen. Haar echtgenoot is op 16 augustus 2017 overleden.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de Staat veroordeelt tot betaling van € 345.964,91 aan [eiseres] als vergoeding van de schade die [eisers] c.s. heeft geleden te verhogen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2008;
de Staat veroordeelt tot betaling van € 10.000 smartengeld aan [eiseres] vanwege het ernstige juridische lijden gedurende een reeks van jaren veroorzaakt door de rechterlijke macht en de Hoge Raad;
de Staat veroordeelt tot betaling van € 1.070 aan [eiseres] als vergoeding van de proceskosten in het kort geding;
e Staat veroordeelt tot betaling van een door uw rechtbank te bepalen bedrag als vergoeding voor het door [eiseres] verzette werk in het kader van alle procedures;
voor recht verklaart dat [eiseres] en haar (inmiddels overleden) echtgenoot ten onrechte zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten in de bodemprocedure;
de Staat veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat in de door haar tegen ING gevoerde procedures sprake is geweest van onrechtmatige rechtspraak. [eiseres] -Akkemans stelt onder meer dat zij schade heeft geleden vanwege schendingen van procedurele normen, juridische misslagen, en manifeste schendingen van inhoudelijke EU-voorschriften waaronder het recht op een eerlijk proces ingevolge artikel 6 lid 1 EVRM.
4.3.
De staat voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] . De Staat stelt primair dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid uit het arrest
Jan Luyken. [6] Subsidiair betwist de Staat dat [eiseres] schade heeft geleden en het causaal verband tussen de (beweerdelijke) onrechtmatige rechtspraak en de (beweerdelijke) schade.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Deze zaak betreft een vordering op grond van staatsaansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak. Allereerst is aan de orde aan de hand van welke maatstaf de rechtbank de aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak moet beoordelen.
Maatstaf voor staatsaansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak
5.2.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat het
Köbler-arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: “HvJEU”) en het
Greenwold-arrest van de Hoge Raad de handvatten bieden voor toetsing van de aansprakelijkheid van de Staat. [7] De Staat heeft aangevoerd dat in dit geschil de aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak uitsluitend moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die de Hoge Raad in het
Jan Luyken-arrest heeft geformuleerd. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.3.
In het
Köbler-arrest heeft het HvJEU bepaald dat een lidstaat onder bepaalde omstandigheden aansprakelijk kan worden gehouden voor schade die het gevolg is van de beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende nationale rechterlijke instantie. Daarvoor moet volgens het HvJEU aan drie voorwaarden zijn voldaan, te weten:
de geschonden regel van Unierecht strekt ertoe particulieren rechten toe te kennen,
er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht, en
er bestaat een rechtstreeks causaal verband tussen deze schending van de op de lidstaat rustende verplichting en de door de betrokkenen geleden schade.
5.4.
Deze Europese aansprakelijkheidsnorm is alleen van toepassing als in de hoofdzaak – in dit geval de kortgedingprocedure en de bodemprocedure – Unierecht aan de orde was. De Staat heeft terecht aangevoerd dat [eiseres] in haar dagvaarding meermaals stelt dat sprake is van manifeste schendingen van het Europese recht, maar niet heeft benoemd welke materieelrechtelijke bepaling uit het Unierecht zou zijn geschonden. In de civiele procedure tussen [eisers] c.s. en ING ging het om de vraag of ING een vordering op [eisers] c.s. had en, zo ja, of zij deze vordering mocht innen. Dit betreft een vraag die uitsluitend op basis van het nationale recht moet worden beslist. Voor zover [eiseres] meent dat sprake is van een schending van inhoudelijke EU-voorschriften omdat [eisers] c.s. geen eerlijk proces heeft gehad ingevolge artikel 6 lid 1 EVRM, leidt dit juist tot toepassing van de
Jan Luyken-maatstaf (zo blijkt uit het
Jan Luyken-arrest):
dat slechts, indien bij de voorbereiding van een rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, en tegen die beslissing geen rechtsmiddel openstaat en heeft opengestaan, de Staat ter zake van de schending van het in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk zou kunnen worden gesteld, doch dat daargelaten of de Nederlandse wetgeving aanknopingspunten bevat die mogelijk maken dat de nationale rechter daarover oordeelt , over zodanige schending in het middel niet wordt geklaagd;
5.5.
Bij het ontbreken van een gestelde voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht, is de rechtbank met de Staat van oordeel dat de aansprakelijkheidsnorm van het
Köbler-arrest in dit geschil niet van toepassing is. Het
Greenworld-arrest is evenmin van toepassing aangezien daarin geen nieuwe maatstaf voor staatsaansprakelijkheid voor overheidsrechtspraak is geformuleerd. [8]
5.6.
In het
Jan Luyken-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat met het (wettelijk) gesloten stelsel van rechtsmiddelen onverenigbaar is dat een in het ongelijk gestelde partij de gelegenheid krijgt om de juistheid van een rechterlijke beslissing opnieuw ter discussie te stellen langs de weg van een vordering tegen de Staat op grond van onrechtmatige daad. Over zowel de inhoud van rechterlijke beslissingen als over de zorgvuldigheid waarmee die zijn voorbereid, kan in beginsel alleen worden geklaagd door gebruik te maken van een door de wet ter beschikking gesteld rechtsmiddel. [9]
5.7.
Op dit uitgangspunt wordt alleen een uitzondering gemaakt voor schade die voortvloeit uit het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling, als:
i) bij de voorbereiding van de rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, én
ii) tegen die beslissing geen rechtsmiddel openstaat en heeft opengestaan.
5.8.
De conclusie luidt dat de rechtbank met de Staat van oordeel is dat de vorderingen van [eiseres] op grond van aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak, uitsluitend moeten worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die de Hoge Raad in het
Jan Luyken-arrest heeft geformuleerd. Dit is ook in overeenstemming met eerdere rechtspraak van deze rechtbank. [10]
De uitspraken van de voorzieningenrechter, de rechtbank en het hof
5.9.
Eén van de voorwaarden van het
Jan Luyken-arrest is, dat tegen een rechterlijke beslissing geen rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan. Het moet dus gaan om een beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende instantie. Hieruit volgt dat het niet aan de rechtbank is om in deze procedure, zoals [eiseres] beoogt, opnieuw de vorderingen van [eiseres] in de kortgedingprocedure en in de bodemprocedure te beoordelen. [11]
5.10.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2008 stond een rechtsmiddel open. Dat [eisers] c.s. van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, doet daar niet aan af. De omstandigheid dat volgens [eiseres] appel niet mogelijk was omdat zij geen advocaat op toevoeging heeft kunnen vinden die de procedure in hoger beroep wilde voeren, ligt in haar risicosfeer en komt voor haar rekening in risico en laat onverlet dat er een rechtsmiddel tegen de uitspraak heeft opengestaan.
5.11.
Ook tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2009 en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 augustus 2010 stonden rechtsmiddelen open, waarvan [eiseres] overigens wel gebruik heeft gemaakt.
5.12.
Daarmee geldt voor de drie voornoemde uitspraken dat niet is voldaan aan de tweede voorwaarde van het
Jan Luyken-arrest, zodat de juistheid van deze rechterlijke beslissingen niet (opnieuw) ter discussie kan worden gesteld langs de weg van een vordering tegen de Staat op grond van onrechtmatige daad.
Het arrest van de Hoge Raad
5.13.
Het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012 betreft een beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende instantie waartegen geen rechtsmiddel heeft opengestaan, zodat daarmee voldaan is aan de tweede voorwaarde van het
Jan Luyken-arrest. De rechtbank is van oordeel dat bij de voorbereiding van het arrest geen “zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken”, zodat niet voldaan is aan de eerste voorwaarde van het
Jan Luyken-arrest. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.14.
[eiseres] stelt dat sprake is van een ernstige procedurele schending omdat de Hoge Raad de Borgersbrief van 11 mei 2012 niet zou hebben behandeld. Volgens [eiseres] blijkt dit uit de zinsnede in het arrest “
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden”, terwijl in de Borgersbrief geen middelen worden voorgesteld maar wordt gereageerd op de conclusie van de A-G. De rechtbank verwerpt de uitleg die [eiseres] geeft aan de geciteerde standaardoverweging van de Hoge Raad, nu in het arrest – zoals de Staat terecht aanvoert – expliciet is benoemd dat de advocaat van [eisers] c.s. met een brief op de conclusie van de A-G heeft gereageerd. Aangezien in het arrest niet vermeld is dat de Borgersbrief terzijde is gelegd – hetgeen gebruikelijk is als de brief bijvoorbeeld niet binnen de vereiste termijn is ontvangen – moet worden geconcludeerd dat de Hoge Raad de brief heeft meegenomen in zijn beoordeling.
5.15.
De verwijzing van [eiseres] in haar pleidooi bij de mondelinge behandeling naar een arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011 treft geen doel, omdat de Hoge Raad daar de Borgersbrief alsnog in behandeling heeft genomen nadat deze onterecht terzijde was gelegd omdat deze niet binnen de vereiste termijn zou zijn ontvangen. [12] De verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016 treft evenmin doel omdat de Hoge Raad daar de Borgersbrief terzijde had gelegd omdat deze te lang was. [13] Beide arresten hebben dus betrekking op zaken waarbij de Borgersbrief terzijde is gelegd, waarvan in deze zaak geen sprake is.
5.16.
Het tweede verwijt van [eiseres] betreft het standpunt dat de Hoge Raad de zaak niet had mogen afdoen onder verwijzing naar artikel 81 RO. De Staat werpt terecht de vraag op of daarmee wordt geklaagd over het handelen of nalaten van de Hoge Raad bij de
voorbereiding van een rechterlijke beslissing, hetgeen een voorwaarde is van het
Jan Luyken-arrest. Los van dit bewaar, is de rechtbank met de Staat van oordeel dat het verwijt van [eiseres] niet slaagt. Op grond van artikel 81 RO heeft de Hoge Raad de wettelijke bevoegdheid om een cassatieberoep zonder inhoudelijke motivering af te doen als het cassatieberoep niet tot cassatie kan leiden, en de verwerping van de klacht geen beantwoording vereist van rechtsvragen die bespreking behoeven in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. [14] De Hoge Raad heeft in deze zaak van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
5.17.
De Staat wijst er terecht op dat ook indien de Hoge Raad een zaak met toepassing van artikel 81 RO afdoet, een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt. Alle zaken die met toepassing van artikel 81 RO worden afgedaan worden behandeld en beslist in een meervoudige kamer bestaande uit drie of vijf raadsheren. [15] De Hoge Raad laat in die gevallen enkel de inhoudelijke motivering van die beoordeling achterwege.
5.18.
Naast de verwijten aan de Hoge Raad, meent [eiseres] dat de A-G in zijn conclusie tal van juridische misslagen en andere fouten heeft begaan. Dit kan niet leiden tot aansprakelijkheid van de Staat. De rechtbank volgt de Staat in zijn betoog dat de conclusie van de A-G een juridisch advies vormt aan de Hoge Raad waaraan de raadsheren niet zijn gebonden en daarmee geen rechtsgevolg heeft. Daarbij heeft [eiseres] door middel van de Borgerbrief gereageerd op de (vermeende onjuistheden in de) conclusie van de A-G, zodat de rechtbank niet inziet welke (zo) fundamentele rechtsbeginselen zouden zijn veronachtzaamd. Dat [eiseres] het inhoudelijk niet eens is met de conclusie van de A-G en evenmin dat de Hoge Raad het advies van A-G heeft gevolgd, maakt (wederom) niet dat sprake is van een oneerlijk proces en/of oneerlijke rechtspraak.
Conclusie
5.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in verband met alle door [eiseres] bestreden uitspraken niet is voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in het
Jan Luyken-arrest. Nu niet is komen vast te staan dat de Staat onrechtmatig jegens [eisers] c.s. dan wel [eiseres] heeft gehandeld, zal de rechtbank de vorderingen van [eiseres] afwijzen.
Proceskosten
5.20.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
  • griffierecht: € 6.617
  • salaris advocaat: € 5.428 (2 punten à € 2.714, volgens tarief VI)
  • nakosten
  • Totaal: € 12.223
5.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat begroot op € 12.223, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, moet [eiseres]
€ 92 extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
type: 3593

Voetnoten

1.Rb. Almelo (vzr.) 30 juni 2008, ECLI:NL:RBALM:2008:BD6302.
2.Rb. Amsterdam 4 maart 2009, zaak-/rolnummer 402115 / HA ZA 08-1875.
3.Hof Amsterdam 3 augustus 2010, zaak 200.034.938/01.
4.Concl. A-G L. Timmermans 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW4994.
5.HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4994.
6.HR 3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6788 (
7.HvJ EU 30 september 2003, ECLI:EU:C:2003:513 (
8.Rb. Den Haag 9 september 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12683, r.o. 4.7 en Rb. Den Haag 1 maart 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:2111, r.o. 4.5.
9.HR 21 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2308, r.o. 3.2.
10.Recent: Rb. Den Haag 20 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18963 en Rb. Den Haag 19 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2682.
11.Hof Den Haag 26 maart 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:749, r.o. 9.
12.HR 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU5786, ECLI:NL:HR:2011:BU5778 en ECLI:NL:HR:2011:BU5776; de drie arresten betreffen dezelfde zaak.
13.HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1056.
15.Artikel 81 lid 2 RO en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6397.