ECLI:NL:RBDHA:2024:8030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.7143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Syrische eiser met betrekking tot risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 22 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, werd op 21 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geconfronteerd met een afwijzing van zijn aanvraag als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt de zaak op 16 mei 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Syrië, ondanks eerdere terugkeermomenten zonder problemen. De rechtbank wijst op de gewijzigde omstandigheden, zoals de leeftijd van eiser en de huidige veiligheidssituatie in Syrië, die niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling door de staatssecretaris. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de staatssecretaris wordt opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7143

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 22 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 21 februari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en daarbij bepaald dat eiser binnen vier weken dient terug te keren naar Syrië.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, gevoegd met de zaak van de moeder van eiser, [naam 2] met zaaknummer NL24.7142, op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 2], de gemachtigde van eiser en [naam 2], een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken gesloten en doet in de beide zaken apart uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij Syrië heeft verlaten vanwege de oorlogssituatie daar en vanwege het feit dat hij als Druze tot een religieuze minderheid behoort. Hierdoor stelt hij het doelwit te zijn van vele mensen. Daarnaast vreest eiser dat hij het leger in moet.
Besluitvorming
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen vanwege (Druzen)geloof.
De staatssecretaris heeft het relevante element 1 geloofwaardig geacht. Het relevante element 2 heeft de staatssecretaris ongeloofwaardig geacht.
5.1.
Uit eiser zijn verklaringen blijkt niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Dat eiser uit Syrië komt is op zichzelf niet voldoende om als vluchteling aangemerkt te worden. Eiser heeft tevens zijn vrees voor de militaire dienstplicht niet aannemelijk gemaakt. Daarom heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser komt ook niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Volgens het beleid van de staatssecretaris komt een vreemdeling uit Syrië die geen actieve aanhanger is van het regime in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Uit Informatiebericht (IB) 2023/19 blijkt echter dat indien betrokkene na een verblijf in een buurland, de regio, Europa of elders tijdelijk is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden, het uitgangspunt dat er sprake is van een risico op ernstige schade bij terugkeer, niet geldt. Doordat eiser meermaals op legale wijze en zonder problemen is teruggekeerd naar Syrië, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij alsnog een risico op ernstige schade loopt bij terugkeer. De staatssecretaris heeft overwogen dat eiser hierin niet is geslaagd.
Heeft de staatssecretaris het juiste toetsingskader gehanteerd?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd door de aanvraag te beoordelen op basis van het gewijzigde landenbeleid inzake Syrië. Volgens eiser moet het beleid ten tijde van zijn aanvraag, zoals vastgelegd in WBV 2020/18, worden toegepast. Dat beleid omvat nog niet de tegenwerping dat er geen risico op ernstige schade meer zou zijn, indien betrokkenen eerder zijn teruggekeerd naar Syrië. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar het arrest A. en S. van het Hof van Justitie (Hof). [1] Hoewel dit arrest ziet op gezinshereniging van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, volgt volgens eiser ook uit het arrest dat het afbreuk doet aan de nuttige werking van het Unierecht wanneer de rechten die een verzoeker aan het Unierecht kan ontlenen afhankelijk worden gesteld van het tijdstip waarop en de snelheid waarmee de beslisautoriteit formeel besluit om de verzoeker als vluchteling te erkennen. Dit druist volgens eiser ook in tegen de beginselen van gelijke behandeling en rechtszekerheid. In dit kader wijst eiser ook nog op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de ingangsdatum van de asielvergunning, [2] waar eiser uit afleidt dat de ingangsdatum van de vergunning moet worden afgestemd op de datum waarop door de vreemdeling aan de eisen voor vergunningverlening werd voldaan. Nu eiser in ieder geval op de datum van zijn asielaanvraag (met het destijds geldende beleid) in aanmerking was gekomen voor een asielvergunning, is het volgens hem aan de staatssecretaris om deze vergunning te verlenen met als ingangsdatum de datum van de aanvraag. Als de staatssecretaris van mening is dat de situatie in Syrië inmiddels dermate gewijzigd is dat het verblijfsrecht kan worden ingetrokken, staat het hem vrij om een intrekkingsprocedure te starten. Daarbij merkt eiser op dat de bewijslast ten aanzien van gewijzigde omstandigheden in een dergelijke procedure bij de staatssecretaris ligt en dat tot nog toe niet is overgegaan tot intrekking van vergunningen van andere Syriërs.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat bij asielzaken, anders dan bij reguliere vreemdelingenzaken, sprake is van een ex-nunc toetsing en dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag moet uitgaan van het recht (inclusief het beleid) zoals dat geldt op het moment van het nemen van het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft in dit verband het juiste toetsingskader gehanteerd.
6.2.
Eisers verwijzing naar het arrest A. en S. van het Hof, treft bovendien geen doel. Anders dan in eisers geval, betrof dat een reguliere gezinsherenigingsaanvraag en stond de vraag centraal wanneer iemand als meerderjarig of minderjarig kan worden aangemerkt bij een herhaald asielverzoek of herzieningsverzoek. De vergelijking met de Afdelingsuitspraken slaagt evenmin, omdat ook die zaken niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. In de zaken bij de Afdeling betroffen het opvolgende asielaanvragen, waarbij een verzoek tot heroverweging was ingediend.
Heeft de staatssecretaris het risico bij terugkeer goed beoordeeld?
7. Eiser voert aan dat de veiligheidssituatie in Syrië zo slecht is, dat de enkele aanwezigheid in Syrië leidt tot een risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de landeninformatie die ten grondslag ligt aan WBV 2022/24. Het IB 2023/19, waar de staatssecretaris naar verwijst, is volgens eiser gelet daarop onvolledig en mist belangrijke nuancering die WBV 2022/24 wel bevat. Eiser citeert:
“Dat illustreert hoe de geschetste risico’s niet voor alle terugkerende Syriërs aan de orde hoeven te zijn, maar kan tegelijk niet als fundament worden gezien om een algemene conclusie te trekken: één veilige terugkeer garandeert niet dat een volgende keer ook zo zal zijn. Kritiek en contact met de autoriteiten leidt simpelweg soms wel, soms niet tot een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM.”
Eiser wijst in dit verband verder op uitspraken van rechtbanken, waarin naar het oordeel van eiser het beleid van de staatssecretaris onredelijk wordt bevonden. [3]
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet met bewijsstukken geconcretiseerd dat de beleidswijziging, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 25 april 2024 en gebaseerd op het Ambtsbericht Syrië van 7 augustus 2023, niet rechtens juist of deugdelijk is. De rechtbank ziet voor eisers standpunt ook geen steun in de door hem aangehaalde rechterlijke uitspraken of jurisprudentie van de Afdeling. Dit alles betekent dat de staatssecretaris het asielrelaas aan dit beleid dient te toetsen, wat de staatssecretaris in deze zaak ook heeft gedaan.
8. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris in het besluit heeft nagelaten een deugdelijke beoordeling te verrichten naar het huidige risico voor hem bij terugkeer. Eiser citeert uit een brief van Vluchtelingenwerk (VWN) van 13 juni 2023 (‘Syrië: gevaren en willekeur bij terugkeer’) geschreven door dr. Reinoud Leenders, waarin staat dat de Syrische inlichtingendiensten bij een langer verblijf in het buitenland zeer waarschijnlijk bedenkingen zullen hebben. Een verblijf in het westen en het aanvragen van asiel zal, zo schrijft Leenders, opgevat worden als wijzend op mogelijke disloyaliteit en banden met organisaties (bijvoorbeeld van de oppositie) of overheden die het regime als vijandig beschouwt. Leenders stelt dat het Syrische regime Nederland als vijandig beschouwt omdat Nederland in 2012 heeft opgeroepen tot de val van het regime en tijdens het conflict jarenlang actief is geweest in de internationale coalitie die de oppositie in ballingschap erkende en steunde. Nederland heeft, zo staat in de brief, in het bijzonder de aandacht getrokken door Syrië in 2020 aansprakelijk te stellen voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid. In aanvulling hierop stelt Leenders dat de voornaamste Syrisch-Libanese grenspost geen of maar zeer beperkt beschikking heeft over computers en centrale databestanden, waardoor mogelijk maar weinig mensen aan die grens problemen krijgen. Bij aankomst in de woonplaats zal dit uiteraard anders zijn door de aanwezigheid en surveillance van de verschillende veiligheidsdiensten. Volgens Leenders worden dan ook veel terugkerende Syriërs blootgesteld aan allerlei repressieve maatregelen, discriminatie en geweld. Eiser citeert daarnaast uit informatie van Human Rights Watch (HRW), de European Union Agency for Asylum (EEUA) en het Tahrir Institute, waarin naar voren komt dat terugkeerders te maken kunnen krijgen met ondervragingen en mishandelingen die via omkoping tot stand kunnen komen. De factoren die bepalen of dat gebeurt variëren en bevatten onder andere de persoon van de terugkeerder en de capaciteiten van de autoriteiten.
8.1.
Hierop aansluitend benadrukt eiser dat de staatssecretaris te weinig rekening heeft gehouden met de context waarin zijn bezoeken aan Syrië plaatsvonden. Eiser verbleef destijds legaal in Qatar met het gezin, zij keerden voor korte periodes terug naar Syrië en hij moest als minderjarig kind meereizen met zijn moeder. Eiser stelt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij als minderjarig kind tezamen met zijn moeder mee terug moest reizen naar Syrië. Hij stelt dat hij inmiddels ouder (en dienstplichtig) is geworden, waardoor hij nu mogelijk wel doelwit zal zijn van de Syrische autoriteiten. Daarbij is volgens eiser geen rekening gehouden met het feit dat hij inmiddels al langer dan een jaar in Nederland verblijft. Eiser licht toe dat het te verwachten is dat zijn lange verblijf in Nederland bij de inlichtingendienst gezien zal worden als disloyaliteit en zal leiden tot een onmenselijke behandeling bij terugkeer. Ook heeft de staatssecretaris volgens eiser niet doorgevraagd hoe de in- en uitreis in zijn werk is gegaan, zo is bijvoorbeeld niet gevraagd of destijds een woonverklaring buitenland moest worden opgevraagd bij de Syrische autoriteiten. Wanneer deze bij de grens wordt getoond, wordt erkend dat de persoon legaal verblijft in het buitenland met toestemming van de ambassade. Op die manier kan toegang tot het land gemakkelijk worden bewerkstelligd, maar dat sluit volgens eiser niet uit dat problemen kunnen ontstaan tijdens het verblijf in Syrië. Verder betoogt eiser dat de staatssecretaris heeft miskend dat de aanleiding voor de terugkeer naar Syrië lag in de morele plicht van zijn moeder om te zorgen voor haar zieke moeder. Ook heeft de staatssecretaris volgens eiser miskend dat in de jaren tussen 2013 en 2018 (de jaren waarin eiser is teruggekeerd naar Syrië) het Syrische regime druk oorlog aan het voeren was op verschillende frontlinies.
8.2.
In de aanvullende gronden wijst eiser voorts op het onlangs verschenen rapport van de EUAA Country Guidance: Syria April 2024 waar vermeld wordt dat er in Al-Suweida een ‘hoge mate’ van willekeurig geweld is. [4] Dit is de op één na hoogste geweldscategorie. Meer in het bijzonder wordt over Druzen in dit rapport geschreven dat jegens hen vervolging is waargenomen en dat bij de beoordeling van het risico voor iemand die behoort tot de Druzen, rekening moet worden gehouden met omstandigheden die risicoverzwarend kunnen werken. Eiser meent dat er bij hem sprake is van risicoverzwarende elementen, namelijk dat hij lange tijd in het buitenland heeft verbleven en dat hij terugkeert uit een als vijandig aangemerkt land (Nederland). Dat eiser als Druze eerder geen persoonlijke problemen heeft ondervonden, is volgens hem onvoldoende om te concluderen dat hij in de toekomst niet vervolgd zal worden.
8.3.
De staatssecretaris heeft in het verweerschrift aangegeven dat ten aanzien van Syrische vreemdelingen op grond van het landgebonden asielbeleid Syrië ervan uitgegaan wordt dat de risico’s bij terugkeer niet volledig zijn in te schatten. Om die reden wordt hen het voordeel van de twijfel gegeven in die zin dat op grond van de algemene situatie in Syrië een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer wordt aangenomen. Als evenwel uit individuele omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade, waarbij in het bijzonder gedacht kan worden aan de situatie waarbij de vreemdeling na eerder vertrek is teruggereisd naar Syrië, geldt weer het gebruikelijke bewijsregime. De staatssecretaris is van mening dat het gelet op de individuele feiten en omstandigheden van dit geval niet aannemelijk is geworden dat eiser bij of na terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade. Hierbij heeft de staatssecretaris van belang geacht dat eiser veelvuldig is teruggekeerd naar Syrië (te weten in 2011, 2013, 2015, 2016, 2017 en 2018) en dat hij ook minstens voor een paar maanden, en in 2011 voor een halfjaar, is teruggekeerd. Volgens de staatssecretaris is eisers moeder (met haar kinderen) niet vanwege een noodsituatie teruggekeerd, maar zijn zij vrijwillig teruggekeerd voor familiebezoek. De staatssecretaris heeft er verder op gewezen dat hoewel tijdens de laatste terugkeer in 2018 een hevige burgeroorlog woedde, eiser ook toen probleemloos is teruggekeerd. Ten slotte heeft de staatssecretaris van belang geacht dat eiser op legale en gecontroleerde wijze in- en uitgereisd is met het vliegtuig, waarbij hij op het vliegveld gecontroleerd is door diezelfde autoriteiten waarvoor hij bij terugkeer stelt te vrezen. Hierbij heeft hij echter, zo stelt de staatssecretaris, geen problemen ervaren en daarom heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat eiser bij of na terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade. Volgens de staatssecretaris heeft eiser zijn stelling dat Nederland door Syrië als vijandig wordt beschouwd, niet onderbouwd. Het stuk van dr. Reinoud Leenders is volgens de staatssecretaris niet gestaafd met bewijs.
8.4.
Deze beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank overweegt in dit verband eerst het volgende. Het beleid van de staatssecretaris is gebaseerd op het algemene uitgangspunt dat Syrië onveilig is en dat Syriërs die terugkeren een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw (zie ook paragraaf C7/33.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De toelichting van de staatssecretaris dat dit beleid gebaseerd is op het voordeel van de twijfel, omdat de situatie niet kan worden ingeschat, maakt niet dat hij in zijn algemene uitgangspunt niet uitgaat van een reëel risico op ernstige schade voor Syriërs bij terugkeer. Dit algemene uitgangspunt geldt onder andere niet als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. In WBV 2022/24 is geëxpliciteerd dat hiervan in het bijzonder sprake is indien de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië of als de vreemdeling als een actieve aanhanger van het regime moet worden beschouwd. Het is gelet daarop aan de staatssecretaris om deugdelijk te motiveren dat eiser onder de uitzonderingscategorie valt en dat hij, om die reden en tegen de achtergrond van de algemene veiligheidssituatie in Syrië, geen reëel risico op ernstige schade loopt.
8.5.
De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet deugdelijk gemotiveerd dat uit de individuele feiten en omstandigheden van eiser blijkt dat hij – anders dan het algemene uitgangspunt – geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Syrië. De staatssecretaris volstaat met de enkele vaststelling dat eiser in de periode tussen 2011 en 2018 meermaals is teruggekeerd naar Syrië en dat terugkeer in het verleden probleemloos is verlopen. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank nagelaten om in zijn beoordeling te betrekken dat de laatste terugkeer inmiddels zes jaar geleden is en dat de terugkeermomenten in het verleden plaatsvonden vanuit Qatar in plaats vanuit Nederland. Ook is de staatssecretaris in dit kader niet ingegaan op de door eiser aangedragen omstandigheid dat hij inmiddels ouder (en dienstplichtig) is geworden. De staatssecretaris heeft niet kenbaar en deugdelijk gemotiveerd in hoeverre deze omstandigheden van invloed kunnen zijn op de conclusie van de staatssecretaris dat eiser thans bij terugkeer uit Nederland geen risico loopt. Eiser heeft verder naar het oordeel van de rechtbank zijn betoog dat hij mogelijk problemen zal krijgen met de Syrische autoriteiten bij terugkeer vanuit Nederland, wel deugdelijk en concreet onderbouwd met het artikel van dr. Reinoud Leenders, waarin wordt aangegeven dat Nederland door het Syrische regime gezien wordt als vijandige staat. De staatssecretaris is echter in het besluit en ook ter zitting in het geheel niet ingegaan op dit artikel en de daarin genoemde omstandigheden, en heeft gelet daarop evenmin deugdelijk onderzocht en gemotiveerd of en zo ja, welk risico eiser loopt bij terugkeer naar Syrië vanuit Nederland.
8.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris ook geen kenbaar en deugdelijk standpunt heeft ingenomen ten aanzien van het door eiser overgelegde rapport van april 2024 van de EUAA, waaruit blijkt dat er in de regio Al-Suweida een hoge mate van willekeurig geweld is. [5] Ook blijkt uit dat rapport dat bij de beoordeling van het risico voor iemand die behoort tot de Druze minderheidsgroepering, rekening moet worden gehouden met omstandigheden die risicoverzwarend kunnen werken. [6] De rechtbank acht de reactie van de staatssecretaris ter zitting onvoldoende om te kunnen concluderen dat er een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de veiligheidssituatie voor eiser (als Druze) in de regio Al-Suweida. De verwijzing van de staatssecretaris naar een passage uit het rapport van de EUAA, waarin staat vermeld dat er ook bronnen zijn die vermelden dat religieuze minderheden zoals de Druze redelijk goed worden behandeld door zowel de autoriteiten als de oppositiegroeperingen, [7] acht de rechtbank gelet op de andere informatie uit dat rapport onvoldoende om te concluderen dat geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestaat. Ook de verwijzing van de staatssecretaris naar de Kamerbrief van 25 april 2024 (gebaseerd op het Ambtsbericht Syrië van augustus 2023), [8] waarin is aangenomen dat in Al-Suweida geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, acht de rechtbank niet een voldoende deugdelijke motivering. Eiser stelt immers dat zijn individuele omstandigheden, bestaande uit zijn inmiddels lange verblijf in Nederland, het behoren tot de religieuze Druze minderheidsgroepering en de omstandigheid dat hij nu bij terugkeer meerderjarig (en dienstplichtig) is, ertoe leiden dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Syrië. Het ligt onder deze omstandigheden op de weg van de staatssecretaris om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de veiligheidssituatie in Syrië is en welk risico eiser daar gezien zijn individuele omstandigheden loopt.
Heeft de staatssecretaris de vrees voor de militaire dienstplicht goed beoordeeld?
9. In het voornemen heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser zijn vrees voor de militaire dienstplicht niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens de staatssecretaris blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht Syrië augustus 2023 dat eiser, als enige zoon, vrijstelling aan kan vragen van de voor hem geldende dienstplicht. Ook heeft de staatssecretaris erop gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij nog nooit een oproep heeft ontvangen voor de militaire dienstplicht.
9.1.
Eiser stelt zich in de aanvullende gronden op het standpunt dat de staatssecretaris er geen rekening mee heeft gehouden dat het niet zeker is dat deze vrijstelling in de praktijk ook verleend wordt. Ook benadrukt eiser dat hij de dienstplichtige leeftijd ten tijde van zijn eerdere terugkeer nog niet had bereikt, waardoor de staatssecretaris niet gevolgd kan worden in zijn tegenwerping dat eiser nog niet eerder een oproep heeft ontvangen voor de militaire dienstplicht. Uit het Ambtsbericht Syrië uit 2019 volgt volgens eiser dat de enige zoon in theorie vrijgesteld is van de dienstplicht, maar uit een voetnoot blijkt dat het niet bekend is of in de praktijk in alle gevallen de enige zoon wordt vrijgesteld. Het Ambtsbericht Syrië uit 2018 meldt volgens eiser dat de voorwaarden en bepalingen van de dienstplicht vanwege het aanhoudende gewapende conflict niet strikt worden nageleefd. Ook in het EUAA-rapport
Country Guidance: Syria April 2024staat dat er in oktober 2021 steeds meer berichten waren over enige zonen die voor de militaire dienst werden geworven en volgens eiser merkten andere bronnen op dat er soms afpersing plaatsvindt van personen die vrijstellingen willen verkrijgen of verlengen. Eiser wijst nog op een rapport van de UNHCR
International Protection Considerationsvan maart 2021, waarin staat dat de vrijstelling voor de dienstplicht als enige zoon elk jaar verlengd moet worden totdat wordt vastgesteld dat de moeder een leeftijd bereikt waarop ze geen ander kind meer kan baren. Uit dat rapport volgt ook dat sinds 2011 melding wordt gemaakt van toenemende willekeur en corrupte praktijken met betrekking tot de toepassing van regels en voorschriften met betrekking tot de militaire dienst, waaronder procedures voor uitstel en vrijstelling. Daarnaast wijst eiser op een informatiebericht over Syrië van de staatssecretaris, waaruit volgt dat hoewel de meeste bronnen ervan uitgaan dat de vrijstellingsgronden in het algemeen worden nageleefd, er ook informatie is dat dit niet altijd het geval is. Indien een Syrische asielzoeker onder één van de vrijstellingscategorieën valt, maar aangeeft desalniettemin te vrezen voor militaire dienstplicht, kan een beroep hierop in het algemeen dan ook worden gevolgd. Gelet hierop handelt de staatssecretaris, volgens eiser, in strijd met dit informatiebericht.
9.2.
De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat uit het Ambtsbericht Syrië 2023 blijkt dat jonge mannen in Al-Suweida niet worden opgeroepen voor de militaire dienst en als eiser wel opgeroepen wordt, kan hij worden vrijgesteld. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat uit het Ambtsbericht blijkt dat jonge mannen uit die regio niet door het Syrische leger gerekruteerd worden en dat er 30.000 tot 50.000 personen gezocht worden die nog niet gediend hebben. [9] Uit het IB 2024/11 blijkt verder volgens de staatssecretaris dat Syriërs aan de normale criteria moeten voldoen voor vergunningverlening bij dienstweigering.
9.3.
De rechtbank overweegt verder het volgende. In het IB 2024/11 staat dat gelet op de gewijzigde situatie in Syrië niet langer aanleiding bestaat om in zijn algemeenheid aan te nemen dat Syrische jongens of mannen die zich beroepen op dienstweigering zonder meer kunnen worden aangemerkt als Verdragsvluchteling. In deze gevallen dient op individuele basis beoordeeld te worden of de asielaanvraag in aanmerking komt voor inwilliging conform het algemene beleid dat van toepassing is met betrekking tot dienstweigering, zoals beschreven in paragraaf C2/3.2 van de Vc. [10] In datzelfde IB staat dat, hoewel de meeste bronnen ervan uitgaan dat de vrijstellingsgronden in het algemeen worden nageleefd, er ook informatie is dat dit niet altijd het geval is. Indien een Syrische asielzoeker onder één van de vrijstellingscategorieën valt, maar aangeeft desalniettemin te vrezen voor militaire dienstplicht, staat in het IB beschreven dat een beroep hierop in het algemeen kan worden gevolgd. [11]
9.4.
De rechtbank acht de motivering van de staatssecretaris ontoereikend, omdat eiser heeft gesteld en met verschillende bronnen heeft onderbouwd dat de vrijstelling van de dienstplicht voor een enige zoon niet altijd wordt verleend. De staatssecretaris heeft dit ook zelf vastgesteld in het IB 2024/11, waardoor de staatssecretaris nader had moeten onderzoeken en motiveren of eiser een beroep op die vrijstelling kan doen. De staatssecretaris is niet ingegaan op door eiser overgelegde landeninformatie, met name het recente EUAA rapport, waaruit blijkt dat de Syrische regering soms overgaat tot chantage of afpersing van personen die vrijstelling willen en ook dat er steeds meer berichten zijn over enige zonen die wel dienstplichtig zouden zijn. Verder volgt de rechtbank eiser in zijn betoog dat aan hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij eerder geen oproep voor de militaire dienstplicht heeft ontvangen, omdat hij toen nog niet de dienstplichtige leeftijd had bereikt. De enkele opmerking van de staatssecretaris dat uit het Ambtsbericht Syrië 2023 blijkt dat jonge mannen in Al-Suweida niet opgeroepen worden, acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat eiser geen vrees heeft voor de militaire dienstplicht. Uit datzelfde Ambtsbericht blijkt immers ook, zoals tevens overwogen door de staatssecretaris, dat er in die regio 30.000 tot 50.000 mannen worden gezocht die nog niet gediend hebben. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris nader moet onderzoeken en motiveren of eiser te vrezen heeft voor de militaire dienstplicht bij terugkeer naar Syrië. Dat betekent dat de beroepsgrond van eiser slaagt.
10. De rechtbank overweegt tot slot dat zij niet toekomt aan een bespreking van de beroepsgrond van eiser dat de staatssecretaris bij een toewijzend asielbesluit van één van de gezinsleden, moet doortoetsen of er voor de andere gezinsleden een afgeleid verblijfsrecht bestaat. Een dergelijke situatie was, en is, hier immers niet aan de orde. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen en hij zal nu eerst een nieuw besluit moeten nemen. Daarbij is nog niet duidelijk welk besluit zal worden genomen.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op al het hiervoor overwogene is het beroep gegrond, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
11.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen dan wel om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het aan de staatssecretaris is om, met inachtneming van deze uitspraak, eerst deugdelijk onderzoek te verrichten en een nieuwe beoordeling te maken. De staatssecretaris zal binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
11.2.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1750,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248 (A. en S.)
4.EUAA Country Guidance: Syria April 2024, p. 121.
5.EUAA Country Guidance: Syria April 2024, p. 121.
6.EUAA Country Guidance: Syria April 2024, p. 77.
7.EUAA Country Guidance: Syria April 2024, p. 76.
8.Kamerbrief 25 april 2024, ‘Landenbeleid Syrië’.
9.Algemeen ambtsbericht Syrië 2023, p. 57.
10.IB 2024/11, p. 1.
11.IB 2024/11, p. 4.