ECLI:NL:RBDHA:2024:397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische nationaliteit met omkering bewijslast en risico op ernstige schade bij terugkeer

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 16 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 13 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 9 januari 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

Eiser heeft verklaard dat hij in 2013 Syrië heeft verlaten en in 2019 tijdelijk is teruggekeerd om zijn huis te bezoeken. Hij vreest bij terugkeer naar Syrië te worden aangehouden vanwege de militaire dienstplicht van zijn kinderen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank stelt dat het beleid van de staatssecretaris onredelijk is, omdat het niet voldoende rekening houdt met de individuele omstandigheden van de eiser en de onvoorspelbare houding van het Syrische regime.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.750,-. De rechtbank benadrukt dat de subjectieve vrees van de asielzoeker voor vervolging objectief onderbouwd moet zijn, en dat eerdere probleemloze terugkeer naar Syrië geen garantie biedt voor een veilige terugkeer in de huidige situatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39277

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.T.M Vroom – van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 16 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 13 december 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N. Abdel Nour als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1963. Eiser heeft verklaard dat hij in 2013 samen met zijn gezin Syrië heeft verlaten en vervolgens naar Saoedi-Arabië is gegaan. Eiser is in november 2019 teruggekeerd naar Syrië om zijn huis te bezoeken en zijn winkel te verkopen. Tijdens het passeren van controleposten van het regime heeft eiser diverse keren geld moeten betalen om te voorkomen dat hij zou worden aangehouden omdat zijn kinderen worden gezocht vanwege de militaire dienstplicht. Eiser heeft op 24 maart 2021 Syrië weer verlaten. Eiser vreest dat hij bij terugkeer wordt aangehouden vanwege de militaire dienstontduiking van zijn kinderen, nu zijn geld op is. Verder heeft eiser aangegeven Syrië te hebben verlaten vanwege de algemene situatie.
2.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Terugkeer naar Syrië en het betalen van geld bij controleposten;
  • Drie kinderen die worden gezocht vanwege de militaire dienstplicht.
Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig gevonden maar stelt dat eiser geen aannemelijke vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer. [2]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. Verweerder gaat er allereerst ten onrechte vanuit dat eiser vrijwillig is teruggekeerd naar Syrië nu hij uit geldnood genoodzaakt was om zijn winkel en andere bezittingen te verkopen. Eiser had ook eerder willen terugkeren naar Saoedi-Arabië maar dit was niet mogelijk vanwege de coronapandemie. Bovendien is het beleid van verweerder ten aanzien van Syrische asielzoekers die na eerder vertrek uit Syrië tijdelijk zijn teruggekeerd onredelijk. Verweerder keert ten onrechte de bewijslast om en gaat er in zijn beleid ten onrechte vanuit dat een eerdere probleemloze terugkeer een veilige terugkeer garandeert waardoor een onweerlegbaar rechtsvermoeden ontstaat. Doordat verweerder bij de beoordeling van de vrees een doorslaggevende betekenis geeft aan het uitblijven van substantiële problemen bij een eerdere terugkeer wordt de algemene veiligheids- en mensenrechtensituatie in Syrië ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Verweerder verwijst daarnaast ten onrechte naar artikel 1C van het Vluchtelingverdrag voor een rechtvaardiging van zijn beleid. Dit artikel ziet namelijk op intrekking van een toegekende asielstatus en niet op de weigering daarvan. Bovendien merkt verweerder in het bestreden besluit ten onrechte op dat de meest recente bronnen zijn betrokken bij de Nota Landenbeleid van 17 juni 2022 en de WBV 2022/24 aangezien de bronnen en uitspraken die zijn aangehaald in de zienswijze, zoals het algemeen ambtsbericht van augustus 2023, van een latere datum zijn. Verweerder heeft bij de beoordeling van eisers vrees bij terugkeer ook onvoldoende meegenomen dat eiser geen probleemloze terugkeer heeft gehad, maar dat hij geld heeft moeten betalen om niet aangehouden te worden in verband met de militaire dienstontduiking van zijn kinderen. Nu eiser geen geld meer heeft bestaat er een groot risico dat eiser aangehouden zal worden bij terugkeer. Als eiser wordt aangehouden zal het Syrische regime zijn kinderen onder druk kunnen zetten om terug te keren. Dit risico geldt temeer nu uit openbare bronnen blijkt dat ook aandacht is voor dienstontduikers in het buitenland, het Syrische regime onvoorspelbaar handelt en hij van vrienden heeft vernomen dat hen dit is overkomen. Verweerder had de aanvraag van eiser ten slotte niet mogen afwijzen als kennelijk ongegrond aangezien eiser na binnenkomst in Nederland alleen is gestopt om even te rusten en zich binnen twee dagen heeft gemeld bij Ter Apel om asiel aan te vragen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit paragraaf C7/33.4.4. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) volgt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag door vreemdelingen uit Syrië, als algemeen uitgangspunt geldt dat zij in beginsel bij een terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade lopen. Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit algemene uitgangspunt geldt onder andere niet als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Sinds oktober 2022 is met WBV 2022/24 expliciet in de beleidstekst opgenomen dat hiervan in het bijzonder sprake is indien de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië of als de vreemdeling als een actieve aanhanger van het regime moet worden beschouwd. In de toelichting bij WBV 2022/24 staat dat het in die uitzonderingsgevallen aan de vreemdeling is en niet aan verweerder om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Syrië alsnog een reëel risico loopt op ernstige schade. In het informatiebericht (IB) 2023/19 worden factoren genoemd die in ieder geval relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de vraag of van het algemene uitgangspunt kan worden afgeweken. Ook in dit IB 2023/19 is de hoofdregel neergelegd dat verweerder van het algemene uitgangspunt kan afwijken indien er sprake is van een “
actieve aanhanger van het regime”,
danwel indien uit “de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië”.
Ten aanzien van een tijdelijke terugreis naar Syrië, staat in het IB 2023/19 het volgende:
“Indien betrokkene na een verblijf in een buurland, de regio Europa of elders tijdelijk is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden, dan geldt het uitgangspunt dat sprake is van een risico op ernstige schade bij terugkeer niet. Betrokkene heeft immers zelf voorafgaand aan zijn terugkeer ingeschat wat de risico’s daarvan voor hem/haar zijn, gelet op zijn/haar persoonlijke situatie. Uit het feit dat hij/zij de afweging heeft gemaakt om terug te keren kan in het algemeen dan ook worden geconcludeerd dat terugkeer in zijn/haar geval verantwoord was. Hij/zij zal daarom zelf – volgens het algemene beoordelingskader – aannemelijk moeten maken waarom dat op dit moment anders is. Een beoordeling van het risico op ernstige schade blijft dus een individuele toetsing, waarbij de volgende factoren in ieder geval relevant kunnen zijn […]”
In het IB 2023/19 staat ook dat indien sprake is van een uitzondering op het algemene uitgangspunt de gewone bewijslastverdeling geldt wat inhoudt dat een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië niet wordt aangenomen maar dat het aan de vreemdeling is om dit aannemelijk te maken.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beleid van verweerder onredelijk is, voor zover daarin wordt bepaald dat het algemene uitgangspunt dat bij Syrische asielzoekers een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer wordt aangenomen, niet meer geldt indien enkel is gebleken dat een vreemdeling eerder is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
6. Allereerst volgt de rechtbank de motivering in het IB 2023/19 niet dat het algemene uitgangspunt niet geldt na een eerdere probleemloze terugkeer omdat de vreemdeling zelf voorafgaand aan zijn of haar terugkeer de risico’s daarvan heeft ingeschat gelet op zijn of haar situatie. Een van de grondbeginselen van het asielrecht is dat de subjectieve vrees van een asielzoeker voor vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM objectief onderbouwd moet zijn om gegronde vrees aan te kunnen nemen. Niet valt in te zien dat enkel de subjectieve inschatting van de vreemdeling zelf van het risico op ernstige schade bij terugkeer wel voldoende zou zijn om de afwezigheid van gegronde vrees te onderbouwen. Indien verweerder afwijkt van het algemene uitgangspunt omdat uit individuele omstandigheden blijkt dat voor de vreemdeling geen reëel risico meer bestaat op ernstige schade, dan dient hij dit objectief te onderbouwen. Daarbij dient hij er rekening mee te houden dat een veilige terugkeer naar Syrië in het verleden geen garantie is voor een veilige terugkeer op dit moment. Dit geldt temeer nu in het algemeen ambtsbericht wordt bevestigd dat er geen eenduidig beeld is te schetsen van de houding van het Syrische regime ten aanzien van Syriërs die terugkeren. [3] Daarnaast ziet de rechtbank dat in het huidige beleid niet in de beoordeling is meegenomen vanuit welk land de vreemdeling terugkeert na afwijzing van de asielaanvraag. In dat kader heeft eiser er terecht op gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht van augustus 2023 volgt dat er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat voor vreemdelingen die terugkeren uit landen die door de Syrische autoriteiten als vijandig worden gezien en dat dit bijvoorbeeld het geval is bij westerse landen en landen die sancties tegen Syrië hebben ingesteld of hebben ondersteund. [4] Eiser heeft daarnaast een brief overgelegd van Syrië-expert dr. Reinoud Leenders van 25 november 2023 waaruit onder andere blijkt dat de klacht die Nederland samen met Canada in juli 2023 voorlegde aan het Internationale Hooggerechtshof over de schendingen door het regime van het Verdrag tegen Foltering veelvuldig (zeer negatieve) aandacht kreeg in de Syrische staatsmedia en politiek. Ook meldt de brief dat de Syrische regering Nederland de afgelopen jaren verantwoordelijk heeft gehouden voor het ondersteunen van “terroristische organisaties”, mede vanwege steun aan de Syrische hulporganisatie “de Witte Helmen” die door het Syrische regime als terroristisch wordt beschouwd. Mede op grond van deze informatie is het aannemelijk dat Nederland door de Syrische autoriteiten wordt beschouwd als een vijandig land, hetgeen door verweerder overigens niet is betwist. Hieruit volgt dat de risico’s om terug te keren vanuit Nederland anders zullen zijn dan het risico om terug te keren vanuit een land dat als niet vijandig wordt beschouwd door de Syrische autoriteiten. Deze twee situaties kunnen door verweerder niet op een lijn worden gesteld.
7. Gelet op het voorgaande dient het beleid op dit punt buiten toepassing te worden gelaten. De rechtbank benadrukt dat dit oordeel niet betekent dat het onredelijk is dat verweerder volgens het beleid in een individueel geval kan afwijken van het algemene uitgangspunt dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. Het is dan echter aan verweerder om te motiveren welke individuele feiten en omstandigheden deze afwijking van het algemene uitgangspunt rechtvaardigen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd in het bestreden besluit deugdelijk te motiveren dat uit individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat eiser bij of na terugkeer naar Syrië geen reëel risico (meer) loopt op ernstige schade. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen is het enkele feit dat eiser eerder zonder problemen is teruggekeerd naar Syrië niet voldoende om aan te nemen dat er geen sprake meer is van een reëel risico op ernstige schade. Daarnaast heeft verweerder niet kenbaar in de beoordeling meegewogen dat inmiddels vier jaar zijn verstreken sinds eiser is teruggekeerd naar Syrië terwijl dit wel wordt benoemd als een relevante factor in het IB 2023/19. Op het moment dat eiser besloot terug te keren was de situatie in Syrië niet zoals die nu is. Het huidige beleid is immers pas eind 2022 vastgesteld. [5] Ook is van belang dat eiser eerder is teruggekeerd vanuit Saoedi-Arabië en dat nu van eiser wordt verwacht dat hij terugkeert vanuit Nederland, een land waarvan het aannemelijk is dat het als vijandig wordt gezien door het Syrische regime, hetgeen blijkens het meest recente landenbeleid een relevante omstandigheid is. Verweerder heeft het verhoogde veiligheidsrisico voor eiser omdat hij terug zal moeten keren vanuit een land dat door Syrië als vijandig wordt beschouwd, onvoldoende kenbaar meegewogen in de beoordeling. Bovendien is niet in geschil dat de kinderen van eiser de dienstplichtige leeftijd hebben en dat eiser geld heeft moeten betalen bij grensposten om niet aangehouden te worden. Het standpunt van verweerder dat het moeten betalen van geld bij grensposten een uitvloeisel is van de algemene situatie in Syrië en dat niet is gebleken van een causaal verband tussen de behandeling van eiser bij de grensposten en de militaire dienstplicht van zijn kinderen, is onvoldoende om te onderbouwen dat het algemene risico bij terugkeer naar Syrië zich ten aanzien van hem, terwijl hij geen aanhanger is van het regime, zich niet voordoet. Dit geldt temeer nu door verweerder wordt erkend dat de houding van het Syrische regime ten aanzien van Syriërs die terugkeren wordt gekenmerkt door onvoorspelbaarheid. [6]
9. Het beroep is reeds hierom gegrond. Dat betekent dat de overige gronden geen bespreking meer behoeven.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie onder andere pagina 90 van het algemeen ambtsbericht Syrië van augustus 2023.
4.Zie pagina’s 85 en 90 van het algemeen ambtsbericht Syrië van augustus 2023.
5.Zie WBV 2022/24.
6.Zie paragraaf 5.2 van de nota Landenbeleid Syrië van 17 juni 2022.
7.1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 bij een wegingsfactor 1.