2.1.Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Terugkeer naar Syrië en het betalen van geld bij controleposten;
- Drie kinderen die worden gezocht vanwege de militaire dienstplicht.
Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig gevonden maar stelt dat eiser geen aannemelijke vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. Verweerder gaat er allereerst ten onrechte vanuit dat eiser vrijwillig is teruggekeerd naar Syrië nu hij uit geldnood genoodzaakt was om zijn winkel en andere bezittingen te verkopen. Eiser had ook eerder willen terugkeren naar Saoedi-Arabië maar dit was niet mogelijk vanwege de coronapandemie. Bovendien is het beleid van verweerder ten aanzien van Syrische asielzoekers die na eerder vertrek uit Syrië tijdelijk zijn teruggekeerd onredelijk. Verweerder keert ten onrechte de bewijslast om en gaat er in zijn beleid ten onrechte vanuit dat een eerdere probleemloze terugkeer een veilige terugkeer garandeert waardoor een onweerlegbaar rechtsvermoeden ontstaat. Doordat verweerder bij de beoordeling van de vrees een doorslaggevende betekenis geeft aan het uitblijven van substantiële problemen bij een eerdere terugkeer wordt de algemene veiligheids- en mensenrechtensituatie in Syrië ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Verweerder verwijst daarnaast ten onrechte naar artikel 1C van het Vluchtelingverdrag voor een rechtvaardiging van zijn beleid. Dit artikel ziet namelijk op intrekking van een toegekende asielstatus en niet op de weigering daarvan. Bovendien merkt verweerder in het bestreden besluit ten onrechte op dat de meest recente bronnen zijn betrokken bij de Nota Landenbeleid van 17 juni 2022 en de WBV 2022/24 aangezien de bronnen en uitspraken die zijn aangehaald in de zienswijze, zoals het algemeen ambtsbericht van augustus 2023, van een latere datum zijn. Verweerder heeft bij de beoordeling van eisers vrees bij terugkeer ook onvoldoende meegenomen dat eiser geen probleemloze terugkeer heeft gehad, maar dat hij geld heeft moeten betalen om niet aangehouden te worden in verband met de militaire dienstontduiking van zijn kinderen. Nu eiser geen geld meer heeft bestaat er een groot risico dat eiser aangehouden zal worden bij terugkeer. Als eiser wordt aangehouden zal het Syrische regime zijn kinderen onder druk kunnen zetten om terug te keren. Dit risico geldt temeer nu uit openbare bronnen blijkt dat ook aandacht is voor dienstontduikers in het buitenland, het Syrische regime onvoorspelbaar handelt en hij van vrienden heeft vernomen dat hen dit is overkomen. Verweerder had de aanvraag van eiser ten slotte niet mogen afwijzen als kennelijk ongegrond aangezien eiser na binnenkomst in Nederland alleen is gestopt om even te rusten en zich binnen twee dagen heeft gemeld bij Ter Apel om asiel aan te vragen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit paragraaf C7/33.4.4. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) volgt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag door vreemdelingen uit Syrië, als algemeen uitgangspunt geldt dat zij in beginsel bij een terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade lopen. Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit algemene uitgangspunt geldt onder andere niet als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Sinds oktober 2022 is met WBV 2022/24 expliciet in de beleidstekst opgenomen dat hiervan in het bijzonder sprake is indien de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië of als de vreemdeling als een actieve aanhanger van het regime moet worden beschouwd. In de toelichting bij WBV 2022/24 staat dat het in die uitzonderingsgevallen aan de vreemdeling is en niet aan verweerder om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Syrië alsnog een reëel risico loopt op ernstige schade. In het informatiebericht (IB) 2023/19 worden factoren genoemd die in ieder geval relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de vraag of van het algemene uitgangspunt kan worden afgeweken. Ook in dit IB 2023/19 is de hoofdregel neergelegd dat verweerder van het algemene uitgangspunt kan afwijken indien er sprake is van een “
actieve aanhanger van het regime”,
danwel indien uit “de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië”.
Ten aanzien van een tijdelijke terugreis naar Syrië, staat in het IB 2023/19 het volgende:
“Indien betrokkene na een verblijf in een buurland, de regio Europa of elders tijdelijk is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden, dan geldt het uitgangspunt dat sprake is van een risico op ernstige schade bij terugkeer niet. Betrokkene heeft immers zelf voorafgaand aan zijn terugkeer ingeschat wat de risico’s daarvan voor hem/haar zijn, gelet op zijn/haar persoonlijke situatie. Uit het feit dat hij/zij de afweging heeft gemaakt om terug te keren kan in het algemeen dan ook worden geconcludeerd dat terugkeer in zijn/haar geval verantwoord was. Hij/zij zal daarom zelf – volgens het algemene beoordelingskader – aannemelijk moeten maken waarom dat op dit moment anders is. Een beoordeling van het risico op ernstige schade blijft dus een individuele toetsing, waarbij de volgende factoren in ieder geval relevant kunnen zijn […]”
In het IB 2023/19 staat ook dat indien sprake is van een uitzondering op het algemene uitgangspunt de gewone bewijslastverdeling geldt wat inhoudt dat een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië niet wordt aangenomen maar dat het aan de vreemdeling is om dit aannemelijk te maken.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beleid van verweerder onredelijk is, voor zover daarin wordt bepaald dat het algemene uitgangspunt dat bij Syrische asielzoekers een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer wordt aangenomen, niet meer geldt indien enkel is gebleken dat een vreemdeling eerder is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
6. Allereerst volgt de rechtbank de motivering in het IB 2023/19 niet dat het algemene uitgangspunt niet geldt na een eerdere probleemloze terugkeer omdat de vreemdeling zelf voorafgaand aan zijn of haar terugkeer de risico’s daarvan heeft ingeschat gelet op zijn of haar situatie. Een van de grondbeginselen van het asielrecht is dat de subjectieve vrees van een asielzoeker voor vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM objectief onderbouwd moet zijn om gegronde vrees aan te kunnen nemen. Niet valt in te zien dat enkel de subjectieve inschatting van de vreemdeling zelf van het risico op ernstige schade bij terugkeer wel voldoende zou zijn om de afwezigheid van gegronde vrees te onderbouwen. Indien verweerder afwijkt van het algemene uitgangspunt omdat uit individuele omstandigheden blijkt dat voor de vreemdeling geen reëel risico meer bestaat op ernstige schade, dan dient hij dit objectief te onderbouwen. Daarbij dient hij er rekening mee te houden dat een veilige terugkeer naar Syrië in het verleden geen garantie is voor een veilige terugkeer op dit moment. Dit geldt temeer nu in het algemeen ambtsbericht wordt bevestigd dat er geen eenduidig beeld is te schetsen van de houding van het Syrische regime ten aanzien van Syriërs die terugkeren.Daarnaast ziet de rechtbank dat in het huidige beleid niet in de beoordeling is meegenomen vanuit welk land de vreemdeling terugkeert na afwijzing van de asielaanvraag. In dat kader heeft eiser er terecht op gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht van augustus 2023 volgt dat er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat voor vreemdelingen die terugkeren uit landen die door de Syrische autoriteiten als vijandig worden gezien en dat dit bijvoorbeeld het geval is bij westerse landen en landen die sancties tegen Syrië hebben ingesteld of hebben ondersteund.Eiser heeft daarnaast een brief overgelegd van Syrië-expert dr. Reinoud Leenders van 25 november 2023 waaruit onder andere blijkt dat de klacht die Nederland samen met Canada in juli 2023 voorlegde aan het Internationale Hooggerechtshof over de schendingen door het regime van het Verdrag tegen Foltering veelvuldig (zeer negatieve) aandacht kreeg in de Syrische staatsmedia en politiek. Ook meldt de brief dat de Syrische regering Nederland de afgelopen jaren verantwoordelijk heeft gehouden voor het ondersteunen van “terroristische organisaties”, mede vanwege steun aan de Syrische hulporganisatie “de Witte Helmen” die door het Syrische regime als terroristisch wordt beschouwd. Mede op grond van deze informatie is het aannemelijk dat Nederland door de Syrische autoriteiten wordt beschouwd als een vijandig land, hetgeen door verweerder overigens niet is betwist. Hieruit volgt dat de risico’s om terug te keren vanuit Nederland anders zullen zijn dan het risico om terug te keren vanuit een land dat als niet vijandig wordt beschouwd door de Syrische autoriteiten. Deze twee situaties kunnen door verweerder niet op een lijn worden gesteld.
7. Gelet op het voorgaande dient het beleid op dit punt buiten toepassing te worden gelaten. De rechtbank benadrukt dat dit oordeel niet betekent dat het onredelijk is dat verweerder volgens het beleid in een individueel geval kan afwijken van het algemene uitgangspunt dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. Het is dan echter aan verweerder om te motiveren welke individuele feiten en omstandigheden deze afwijking van het algemene uitgangspunt rechtvaardigen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd in het bestreden besluit deugdelijk te motiveren dat uit individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat eiser bij of na terugkeer naar Syrië geen reëel risico (meer) loopt op ernstige schade. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen is het enkele feit dat eiser eerder zonder problemen is teruggekeerd naar Syrië niet voldoende om aan te nemen dat er geen sprake meer is van een reëel risico op ernstige schade. Daarnaast heeft verweerder niet kenbaar in de beoordeling meegewogen dat inmiddels vier jaar zijn verstreken sinds eiser is teruggekeerd naar Syrië terwijl dit wel wordt benoemd als een relevante factor in het IB 2023/19. Op het moment dat eiser besloot terug te keren was de situatie in Syrië niet zoals die nu is. Het huidige beleid is immers pas eind 2022 vastgesteld.Ook is van belang dat eiser eerder is teruggekeerd vanuit Saoedi-Arabië en dat nu van eiser wordt verwacht dat hij terugkeert vanuit Nederland, een land waarvan het aannemelijk is dat het als vijandig wordt gezien door het Syrische regime, hetgeen blijkens het meest recente landenbeleid een relevante omstandigheid is. Verweerder heeft het verhoogde veiligheidsrisico voor eiser omdat hij terug zal moeten keren vanuit een land dat door Syrië als vijandig wordt beschouwd, onvoldoende kenbaar meegewogen in de beoordeling. Bovendien is niet in geschil dat de kinderen van eiser de dienstplichtige leeftijd hebben en dat eiser geld heeft moeten betalen bij grensposten om niet aangehouden te worden. Het standpunt van verweerder dat het moeten betalen van geld bij grensposten een uitvloeisel is van de algemene situatie in Syrië en dat niet is gebleken van een causaal verband tussen de behandeling van eiser bij de grensposten en de militaire dienstplicht van zijn kinderen, is onvoldoende om te onderbouwen dat het algemene risico bij terugkeer naar Syrië zich ten aanzien van hem, terwijl hij geen aanhanger is van het regime, zich niet voordoet. Dit geldt temeer nu door verweerder wordt erkend dat de houding van het Syrische regime ten aanzien van Syriërs die terugkeren wordt gekenmerkt door onvoorspelbaarheid.
9. Het beroep is reeds hierom gegrond. Dat betekent dat de overige gronden geen bespreking meer behoeven.