“Vanwege enerzijds de algemene veiligheidssituatie en anderzijds het risico dat contact met de autoriteiten bij of na terugkeer met zich meebrengt wordt aan Syrische asielzoekers, voorzover zij geen vluchteling zijn, in ieder geval subsidiaire bescherming verleend op grond van het risico op ernstige schade. Redengevend voor deze beleidsbepaling is dat het beeld van en de informatie over het risico dat een Syriër bij terugkeer loopt niet eenduidig is. De vreemdeling krijgt daarom in beginsel op grond van het landgebonden asielbeleid inzake Syrië het voordeel van de twijfel, nu de risico’s bij terugkeer niet volledig zijn in te schatten door de IND. Zoals in de brief aan de Kamer van 3 oktober 2022 en het daarop gebaseerde landenbeleid is vastgelegd, bestaan hierop echter uitzonderingen, namelijk indien betrokkene actief aanhanger is van het regime of indien gebleken is van een veilige terugkeer in het verleden. Wanneer een van deze uitzonderingen van toepassing is, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij alsnog een risico op ernstige schade te vrezen heeft, in plaats van aan de IND om aan te tonen dat dit niét het geval zou zijn in dat individuele geval.
(…)
Indien betrokkene na een verblijf in een buurland, de regio, Europa of elders tijdelijk is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden, dan geldt hetuitgangspuntdat sprake is van een risico op ernstige schade bij of na terugkeerniet. Betrokkene heeft immers zelf voorafgaand aan zijn terugkeer ingeschat wat de risico’s daarvan voor hem/haar zijn, gelet op zijn/haar persoonlijke situatie. Uit het feit dat hij/zij zelf de afweging heeft gemaakt om terug te keren kan in het algemeen dan ook worden geconcludeerd dat terugkeer in zijn/haar geval verantwoord was. Hij/zij zal daarom zelf – volgens het algemene beoordelingskader – aannemelijk moeten maken waarom dat op dit moment anders is. Een beoordeling van het risico op ernstige schade blijft dus een individuele toetsing, waarbij de volgende factoren in ieder geval relevant kunnen zijn.
− Wanneer vond de terugkeer plaats? Indien de terugkeer van vrij recente datum was (tijdens de afgelopen vijf jaar), is dat in het algemeen eerder aanleiding te concluderen dat geen risico op ernstige schade bij of na terugkeer zal bestaan. Vond er meerdere keren terugkeer plaats? Zo ja, dan zal in het algemeen eerder worden aangenomen dat geen risico op ernstige schade bij of na terugkeer zal bestaan.
− Wat waren de redenen waarom betrokkene aanvankelijk Syrië verliet (asielgerelateerd of bijvoorbeeld. voor zaken of familiebezoek)? Indien asielgerelateerd: wat is er sindsdien gewijzigd waardoor deze redenen niet meer van toepassing waren bij zijn/haar terugkeer?)
− Wat was de reden voor terugkeer naar Syrië? Te denken valt aan overwegingen zoals het overlijden of ziekte van een familielid, huwelijk, verkoop huis of grond, studie. Maar ook push-factoren, zoals bijvoorbeeld uitzetting door Libanese, Turkse of Saoedische autoriteiten of schrijnende situatie in land van asiel c.q. verblijf.
− Waarvandaan vond de terugkeer plaats? Het is op zich niet beslissend of de terugkeer vanuit een buurland, een land in de regio (Saoedi-Arabië, Golfstaat) of vanuit Europa of elders plaatsvond, maar dit hangt wel direct samen met de omstandigheden van terugkeer.
− Was betrokkene in het bezit was van een asielstatus in Nederland, EU of elders?1 2
− Hoe lang is betrokkene teruggekeerd? Hoe langer de periode van terugkeer is geweest, des te eerder zal worden aangenomen dat geen risico op ernstige schade bij of na terugkeer bestaat.
− Was de in-en uitreis legaal en zonder noemenswaardige problemen via een officiële grensdoorlaatpost? Is daarbij gebruik gemaakt van officiële Syrische documenten? Was sprake van omkoping? In het algemeen kan aan deze factoren op zichzelf overigens geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, maar dit dient beschouwd te worden in samenhang met de andere factoren.
− Waarnaartoe is betrokkene teruggekeerd? Vond de terugreis naar regeringsgebied (bijv. Damascus) of een gebied plaats dat door andere machthebbers beheerst wordt (SSG/HTS (Idlib en omgeving), Syrian Interim Government/Turkse strijdkrachten, AANES/ Koerdische strijdkrachten)?
− Bij wie, waar en onder welke omstandigheden verbleef betrokkene tijdens het verblijf in Syrië na terugkeer, bijvoorbeeld bij familieleden? Was betrokkene daar traceerbaar voor de Syrische autoriteiten? Waren er tijdens het verblijf na terugkeer officiële contactmomenten met de Syrische autoriteiten, zoals het aanvragen van een paspoort of andere documenten?
− De bejegening die betrokkene heeft ondervonden bij of na terugkeer, m.n. van de zijde van de Syrische autoriteiten. Ook relevant: ziekenhuisbezoek, werk en inschrijving op een school of universiteit.
− Wat is reden voor het laatste vertrek uit Syrië?
− Zijn er aanvullende factoren die relevant zijn voor de beoordeling?”
7. Eiser voert, onder verwijzing naar WI 2014/10, aan dat verweerder de algehele veiligheidssituatie in Syrië, en de problemen die eiser in Syrië na de inreis in 2019 heeft ervaren, ten onrechte niet heeft aangemerkt en beoordeeld als relevant element. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gebruikt. Verweerder heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van WBV 2022/24terwijl ten tijde van de asielaanvraag WBV 2020/18gold. Eiser stelt zich onder verwijzing naar het arrest A. en S.op het standpunt dat de datum van de aanvraag leidend moet zijn voor de vraag of bescherming moet worden verleend. Eiser wijst ook op de uitspraken van de Afdelingvan 7 juli 2023waaruit volgt dat de ingangsdatum van de vergunning moet worden afgestemd op de datum waarop door de vreemdeling aan de eisen voor vergunningverlening werd voldaan. Anders dan in het huidige beleid, werd in het oude beleid niet tegengeworpen dat het algemene uitgangspunt inzake 3-ERVM niet meer geldt na een terugkeer naar Syrië. Het beleid van verweerder is niet met objectieve bronnen onderbouwd en onderkent niet de willekeurigheid van het geweld van het regime en de bekende problemen. Het moet daarom aan verweerder zijn om een uitzondering op het algemene uitgangspunt met bewijs te staven. Volgens eiser is het beleid daarom onevenredig. Het is verder onduidelijk hoe IB 2023/19 zich verhoudt tot het nieuwe beleid nu IB 2023/19 enkel spreekt over een indicatie op het ontbreken van een 3-EVRM-risico. Bovendien is eiser bij de gehoren niet bevraagd naar de factoren die worden genoemd in IB 2023/19.
Eiser voert verder aan dat verweerder met de enkele verwijzing naar het landgebondenbeleid onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van Syrië geen sprake meer is van een 3-EVRM-risico bij terugkeer. In dat kader heeft eiser verwezen naar algemene informatie waaruit volgt dat eiser met zijn enkele aanwezigheid in Syrië een persoonlijk risico loopt. Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 12 december 2022waaruit volgt dat Syriërs bij terugkeer in de problemen komen en dat het beleid in dit kader een verkeerde risico-inschatting maakt. Daarnaast wijst eiser op de beslisnota bij WBV 2022/24waaruit blijkt dat eiser bij een terugkeer misschien wel of misschien niet een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM zal ondergaan. Dit is een onaanvaardbaar risico omdat artikel 3 van het EVRM absoluut is. Verweerder gaat ten onrechte uit van een probleemloze inreis in Syrië. Verweerder volgt dat eiser in 2019 bij controleposten slecht is behandeld en is beledigd, maar werpt ten onrechte tegen dat eiser niet heeft gespecificeerd op welke wijze hij slecht is behandeld en beledigd. Verweerder heeft hierover in het nader gehoor slechts één vraag gesteld en nagelaten om door te vragen. Omdat eiser niet wist dat verweerder op dit punt meer van hem verlangde, is bij de correcties en aanvullingen naar voren gebracht dat eiser bij de controlepost als oude man zonder respect is behandeld, over de grond is gesleurd en getrapt op zijn organen.Als verweerder verder had doorgevraagd had eiser meer kunnen verklaren over de oproep voor een gesprek bij Al Amn Al Aam. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte het huidige risico bij terugkeer niet heeft beoordeeld. Eiser wijst op informatie van Human Rights Watch, het rapport van EEUA, informatie van het Tahrir Instituteen de brief van VWN van 13 juni 2023.Verweerder heeft geen rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser inmiddels al langer dan een jaar in Nederland verblijft en dat de autoriteiten dit zullen aanmerken als disloyaliteit. In 2019 heeft eiser immers na een verblijf van slechts 10 dagen niet eens probleemloos kunnen terugreizen naar Syrië. Ter zitting heeft eiser nog gewezen op een aantal uitspraken van deze rechtbank.In het kader van de 8-EVRM beoordeling voert eiser aan dat zijn dochters rechtmatig in Nederland verblijven en dat tussen hen en eiser sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Zijn dochters verzorgen en steunen hem (financieel). Verweerder heeft onvoldoende doorgevraagd naar de emotionele en financiële afhankelijkheid en naar de medische problematiek van eiser. Vanwege de Syrische herkomst is sprake van een objectieve belemmering om het familieleven in Syrië uit te oefenen.