ECLI:NL:RBDHA:2024:2383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL23.19352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische vreemdeling en de risico's bij terugkeer naar Syrië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024, wordt het beroep van een Syrische vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onterecht was. De rechtbank stelt vast dat de individuele feiten en omstandigheden van de vreemdeling onvoldoende zijn onderzocht in het bestreden besluit. Eiser, die uit Syrië afkomstig is, heeft verklaard dat hij bij terugkeer naar Syrië blootgesteld zal worden aan ernstige risico's, waaronder geweld en ontvoering. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling niet voldoende is bevraagd over zijn persoonlijke situatie en de omstandigheden van zijn terugkeer naar Syrië. De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19352

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 13 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 juni 2023 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Saleh als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Bij het aanmeldgehoor verklaart eiser dat hij uit Syrië afkomstig is en dat de situatie in Syrië niet goed is. Er is sprake van een onveilige situatie zonder vrede of gezag. Er zijn ontvoeringen, beschietingen, inbraken en diefstallen. Ook de economische situatie is moeilijk. De kosten van levensonderhoud zijn gestegen. Zo was er in de winter geen stookolie voor verwarming. In het schriftelijk gehoor verklaart eiser dat hij bij terugkeer naar Syrië zal worden blootgesteld aan beschietingen (van raketten, mortiergranaten en autobommen), dat hij het risico loopt ontvoerd te worden en dat sprake is van beledigingen of geweld bij controleposten. Eiser vreest voor het regime en de partijen die aangesloten zijn bij het conflict. Bij het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij in 2013, in de auto onderweg naar zijn werk bij de luchthaven, is beschoten en hij daarbij gewond is geraakt aan zijn hoofd door glasscherven. Eiser heeft ontslag genomen en is met vervroegd pensioen gegaan. Hij is niet direct uit Syrië vertrokken omdat het leven toen nog niet zo moeilijk en gevaarlijk was als nu. In 2018 werd de buurt waar eiser woonde steeds getroffen door granaten en projectielen. Ook werden mensen vaker lastiggevallen en beledigd. Eiser is toen plannen gaan maken om het land te verlaten. Eiser heeft verder verklaard dat hij in 2019 zijn dochter in Hongarije heeft bezocht vanwege haar afstuderen en dat hij bij de terugreis naar Syrië bij de controleposten slecht is behandeld en beledigd. Bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft eiser zijn verklaringen aangevuld met de verklaring dat er veel controleposten kwamen. Mensen werden verhoord en sommige kwamen niet terug van het verhoor. Er werden mensen ontvoerd bij de controleposten. Eiser is uitgenodigd voor een gesprek bij Al Amn Al Aam maar hij is niet gegaan omdat hij al naar Nederland was vertrokken. Eiser vermoedt dat zij hem willen verhoren vanwege zijn bezoek aan Hongarije en omdat zijn dochters na hun afstuderen niet zijn teruggekeerd naar Syrië.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder acht het element geloofwaardig. Het geloofwaardig geachte element leidt volgens verweerder echter niet tot vluchtelingschap, omdat het niet is te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Het geloofwaardig geachte element leidt evenmin tot subsidiaire bescherming omdat niet aannemelijk is dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder wijst op IB 2023/19 [1] waaruit volgt dat een vreemdeling uit Syrië bij- of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade, maar dat dit algemene uitgangspunt
nietgeldt als onder andere uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit bij eiser het geval is. Eiser heeft vrijwillig en weloverwogen de keuze gemaakt om terug te keren naar zijn hand van herkomst. Verder heeft eiser niet verklaard, en is bovendien ook niet gebleken, dat hij persoonlijke problemen heeft ondervonden tijdens zijn verblijf in Syrië, aldus verweerder. Bovendien heeft eiser in 2019 zijn paspoort laten vernieuwen en heeft hij daarbij geen problemen ondervonden. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [2]
Het beoordelingskader
6.1
Uit paragraaf C7/33.4.4 van de Vc [3] blijkt het volgende ten aanzien van vreemdelingen die vanuit het buitenland terugkeren:
“De IND neemt aan dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Dit algemene uitgangspunt geldt niet in de volgende gevallen:
− De vreemdeling is een actieve aanhanger van het regime; of
− Uit de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië.”
6.2
Uit IB 2023/19 blijkt het volgende:
“Vanwege enerzijds de algemene veiligheidssituatie en anderzijds het risico dat contact met de autoriteiten bij of na terugkeer met zich meebrengt wordt aan Syrische asielzoekers, voorzover zij geen vluchteling zijn, in ieder geval subsidiaire bescherming verleend op grond van het risico op ernstige schade. Redengevend voor deze beleidsbepaling is dat het beeld van en de informatie over het risico dat een Syriër bij terugkeer loopt niet eenduidig is. De vreemdeling krijgt daarom in beginsel op grond van het landgebonden asielbeleid inzake Syrië het voordeel van de twijfel, nu de risico’s bij terugkeer niet volledig zijn in te schatten door de IND. Zoals in de brief aan de Kamer van 3 oktober 2022 en het daarop gebaseerde landenbeleid is vastgelegd, bestaan hierop echter uitzonderingen, namelijk indien betrokkene actief aanhanger is van het regime of indien gebleken is van een veilige terugkeer in het verleden. Wanneer een van deze uitzonderingen van toepassing is, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij alsnog een risico op ernstige schade te vrezen heeft, in plaats van aan de IND om aan te tonen dat dit niét het geval zou zijn in dat individuele geval.
(…)
Indien betrokkene na een verblijf in een buurland, de regio, Europa of elders tijdelijk is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden, dan geldt hetuitgangspuntdat sprake is van een risico op ernstige schade bij of na terugkeerniet. Betrokkene heeft immers zelf voorafgaand aan zijn terugkeer ingeschat wat de risico’s daarvan voor hem/haar zijn, gelet op zijn/haar persoonlijke situatie. Uit het feit dat hij/zij zelf de afweging heeft gemaakt om terug te keren kan in het algemeen dan ook worden geconcludeerd dat terugkeer in zijn/haar geval verantwoord was. Hij/zij zal daarom zelf – volgens het algemene beoordelingskader – aannemelijk moeten maken waarom dat op dit moment anders is. Een beoordeling van het risico op ernstige schade blijft dus een individuele toetsing, waarbij de volgende factoren in ieder geval relevant kunnen zijn.
− Wanneer vond de terugkeer plaats? Indien de terugkeer van vrij recente datum was (tijdens de afgelopen vijf jaar), is dat in het algemeen eerder aanleiding te concluderen dat geen risico op ernstige schade bij of na terugkeer zal bestaan. Vond er meerdere keren terugkeer plaats? Zo ja, dan zal in het algemeen eerder worden aangenomen dat geen risico op ernstige schade bij of na terugkeer zal bestaan.
− Wat waren de redenen waarom betrokkene aanvankelijk Syrië verliet (asielgerelateerd of bijvoorbeeld. voor zaken of familiebezoek)? Indien asielgerelateerd: wat is er sindsdien gewijzigd waardoor deze redenen niet meer van toepassing waren bij zijn/haar terugkeer?)
− Wat was de reden voor terugkeer naar Syrië? Te denken valt aan overwegingen zoals het overlijden of ziekte van een familielid, huwelijk, verkoop huis of grond, studie. Maar ook push-factoren, zoals bijvoorbeeld uitzetting door Libanese, Turkse of Saoedische autoriteiten of schrijnende situatie in land van asiel c.q. verblijf.
− Waarvandaan vond de terugkeer plaats? Het is op zich niet beslissend of de terugkeer vanuit een buurland, een land in de regio (Saoedi-Arabië, Golfstaat) of vanuit Europa of elders plaatsvond, maar dit hangt wel direct samen met de omstandigheden van terugkeer.
− Was betrokkene in het bezit was van een asielstatus in Nederland, EU of elders?1 2
− Hoe lang is betrokkene teruggekeerd? Hoe langer de periode van terugkeer is geweest, des te eerder zal worden aangenomen dat geen risico op ernstige schade bij of na terugkeer bestaat.
− Was de in-en uitreis legaal en zonder noemenswaardige problemen via een officiële grensdoorlaatpost? Is daarbij gebruik gemaakt van officiële Syrische documenten? Was sprake van omkoping? In het algemeen kan aan deze factoren op zichzelf overigens geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, maar dit dient beschouwd te worden in samenhang met de andere factoren.
− Waarnaartoe is betrokkene teruggekeerd? Vond de terugreis naar regeringsgebied (bijv. Damascus) of een gebied plaats dat door andere machthebbers beheerst wordt (SSG/HTS (Idlib en omgeving), Syrian Interim Government/Turkse strijdkrachten, AANES/ Koerdische strijdkrachten)?
− Bij wie, waar en onder welke omstandigheden verbleef betrokkene tijdens het verblijf in Syrië na terugkeer, bijvoorbeeld bij familieleden? Was betrokkene daar traceerbaar voor de Syrische autoriteiten? Waren er tijdens het verblijf na terugkeer officiële contactmomenten met de Syrische autoriteiten, zoals het aanvragen van een paspoort of andere documenten?
− De bejegening die betrokkene heeft ondervonden bij of na terugkeer, m.n. van de zijde van de Syrische autoriteiten. Ook relevant: ziekenhuisbezoek, werk en inschrijving op een school of universiteit.
− Wat is reden voor het laatste vertrek uit Syrië?
− Zijn er aanvullende factoren die relevant zijn voor de beoordeling?”
Het standpunt van eiser
7. Eiser voert, onder verwijzing naar WI 2014/10 [4] , aan dat verweerder de algehele veiligheidssituatie in Syrië, en de problemen die eiser in Syrië na de inreis in 2019 heeft ervaren, ten onrechte niet heeft aangemerkt en beoordeeld als relevant element. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gebruikt. Verweerder heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van WBV 2022/24 [5] terwijl ten tijde van de asielaanvraag WBV 2020/18 [6] gold. Eiser stelt zich onder verwijzing naar het arrest A. en S. [7] op het standpunt dat de datum van de aanvraag leidend moet zijn voor de vraag of bescherming moet worden verleend. Eiser wijst ook op de uitspraken van de Afdeling [8] van 7 juli 2023 [9] waaruit volgt dat de ingangsdatum van de vergunning moet worden afgestemd op de datum waarop door de vreemdeling aan de eisen voor vergunningverlening werd voldaan. Anders dan in het huidige beleid, werd in het oude beleid niet tegengeworpen dat het algemene uitgangspunt inzake 3-ERVM niet meer geldt na een terugkeer naar Syrië. Het beleid van verweerder is niet met objectieve bronnen onderbouwd en onderkent niet de willekeurigheid van het geweld van het regime en de bekende problemen. Het moet daarom aan verweerder zijn om een uitzondering op het algemene uitgangspunt met bewijs te staven. Volgens eiser is het beleid daarom onevenredig. Het is verder onduidelijk hoe IB 2023/19 zich verhoudt tot het nieuwe beleid nu IB 2023/19 enkel spreekt over een indicatie op het ontbreken van een 3-EVRM-risico. Bovendien is eiser bij de gehoren niet bevraagd naar de factoren die worden genoemd in IB 2023/19.
Eiser voert verder aan dat verweerder met de enkele verwijzing naar het landgebondenbeleid onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van Syrië geen sprake meer is van een 3-EVRM-risico bij terugkeer. In dat kader heeft eiser verwezen naar algemene informatie waaruit volgt dat eiser met zijn enkele aanwezigheid in Syrië een persoonlijk risico loopt. Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 12 december 2022 [10] waaruit volgt dat Syriërs bij terugkeer in de problemen komen en dat het beleid in dit kader een verkeerde risico-inschatting maakt. Daarnaast wijst eiser op de beslisnota bij WBV 2022/24 [11] waaruit blijkt dat eiser bij een terugkeer misschien wel of misschien niet een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM zal ondergaan. Dit is een onaanvaardbaar risico omdat artikel 3 van het EVRM absoluut is. Verweerder gaat ten onrechte uit van een probleemloze inreis in Syrië. Verweerder volgt dat eiser in 2019 bij controleposten slecht is behandeld en is beledigd, maar werpt ten onrechte tegen dat eiser niet heeft gespecificeerd op welke wijze hij slecht is behandeld en beledigd. Verweerder heeft hierover in het nader gehoor slechts één vraag gesteld en nagelaten om door te vragen. Omdat eiser niet wist dat verweerder op dit punt meer van hem verlangde, is bij de correcties en aanvullingen naar voren gebracht dat eiser bij de controlepost als oude man zonder respect is behandeld, over de grond is gesleurd en getrapt op zijn organen. [12] Als verweerder verder had doorgevraagd had eiser meer kunnen verklaren over de oproep voor een gesprek bij Al Amn Al Aam. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte het huidige risico bij terugkeer niet heeft beoordeeld. Eiser wijst op informatie van Human Rights Watch [13] , het rapport van EEUA [14] , informatie van het Tahrir Institute [15] en de brief van VWN van 13 juni 2023. [16] Verweerder heeft geen rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser inmiddels al langer dan een jaar in Nederland verblijft en dat de autoriteiten dit zullen aanmerken als disloyaliteit. In 2019 heeft eiser immers na een verblijf van slechts 10 dagen niet eens probleemloos kunnen terugreizen naar Syrië. Ter zitting heeft eiser nog gewezen op een aantal uitspraken van deze rechtbank. [17] In het kader van de 8-EVRM beoordeling voert eiser aan dat zijn dochters rechtmatig in Nederland verblijven en dat tussen hen en eiser sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Zijn dochters verzorgen en steunen hem (financieel). Verweerder heeft onvoldoende doorgevraagd naar de emotionele en financiële afhankelijkheid en naar de medische problematiek van eiser. Vanwege de Syrische herkomst is sprake van een objectieve belemmering om het familieleven in Syrië uit te oefenen.

De beoordeling van de beroepsgronden

Heeft verweerder het juiste beleid gehanteerd?
8. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de grond van eiser dat verweerder de asielaanvraag heeft beoordeeld aan de hand van een onjuist beleid niet slaagt. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat bij asielzaken, anders dan bij reguliere vreemdelingenzaken, sprake is van een ex-nunc toetsing en dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag moet uitgegaan van het recht zoals dat geldt op het moment van het nemen van het besluit.
De vergelijking met het arrest A. en S. [18] gaat niet op omdat – anders dan in eisers geval – het een reguliere gezinsherenigingsaanvraag betrof waarbij de vraag centraal stond wanneer iemand als meerderjarig of minderjarig kan worden aangemerkt bij een herhaald asielverzoek of herzieningsverzoek. De vergelijking met de uitspraken van de Afdeling van 7 juli 2023 [19] slagen evenmin. Ook die zaken zijn niet vergelijkbaar met het geval van eiser nu het in die gevallen opvolgende asielaanvragen betrof waarbij ook een verzoek tot heroverweging was ingediend. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat het huidige beleid zoals dat volgt uit WBV 2022/24 in de kern niet anders is dan het WBV 2020/18, welke gold ten tijde van de asielaanvraag van eiser. Ook in het WBV 2020/18 is de uitzondering opgenomen op het algemene uitgangspunt dat een vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij zich in een nadeliger positie bevindt vanwege de toepassing van WBV 2022/24 volgt de rechtbank hem daarom niet. De stelling van eiser ter zitting dat deze verduidelijking van het beleid in de praktijk ertoe leidt dat specifieke gevallen strenger worden beoordeeld, hetgeen leidt tot willekeur, slaagt evenmin. Dat verweerder aan de hand van WBV 2022/24 kritischer oordeelt ten opzichte van beoordelingen aan de hand van WBV 2020/18 heeft eiser verder niet onderbouwd en is ook niet gebleken.
Loopt eiser bij een terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade?
9. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd uitdrukkelijk aangegeven dat als algemeen uitgangpunt heeft te gelden dat de bewijslast voor de beoordeling van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer bij de vreemdeling ligt. Ten aanzien van Syrische vreemdelingen wordt op grond van het landgebonden asielbeleid inzake Syrië ervan uitgegaan dat de risico’s bij terugkeer niet volledig zijn in te schatten en dat hen om die reden het voordeel van de twijfel wordt gegeven en dat dat dus een voordeel is ten opzichte van de gebruikelijke beoordeling waarbij het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Wanneer volgens verweerder sprake is van de uitzondering op het uitgangspunt inzake Syrische vreemdelingen, zoals bedoeld in WBV 2022/24, betekent dit niet dat de bewijslast wordt omgekeerd maar dat de gebruikelijke bewijslast wederom van toepassing is. In dat verband heeft verweerder willen aangeven dat eiser ten opzichte van andere vreemdelingen niet wordt benadeeld.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft met het landgebonden asielbeleid inzake Syrië ten aanzien van Syrische vreemdelingen geconcludeerd dat de risico’s bij terugkeer niet volledig zijn in te schatten en dat hen om die reden het voordeel van de twijfel wordt gegeven. Verweerder gaat er in de praktijk vanuit dat Syrische vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade. Het standpunt van verweerder dat eiser in zijn geval met de toepassing van paragraaf C7/33.4.4 van de Vc niet wordt benadeeld omdat hij net als andere vreemdelingen de bewijslast draagt voor het aannemelijk maken van de vrees voor een reëel risico op ernstige schade acht de rechtbank niet navolgbaar. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat de beoordeling van het risico op ernstige schade een individuele toetsing betreft. Hoewel in paragraaf C7/33.4.4 van de Vc is opgenomen dat de omstandigheid dat een vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië “in het bijzonder” een indicatie kan vormen dat uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade, ontslaat dit verweerder niet van de verplichting om een volledige beoordeling te verrichten en daarbij aan de hand van alle individuele feiten en omstandigheden te beoordelen of de vreemdeling niet langer een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daar in het geval van eiser niet in is geslaagd nu hij aan het bestreden besluit enkel ten grondslag heeft gelegd dat eiser meerdere keren na een vertrek uit Syrië bewust en zonder problemen is teruggereisd naar Syrië en dat hij in 2019 zonder problemen zijn paspoort heeft vernieuwd.
11. De rechtbank acht van belang dat uit paragraaf C7/33.4.4 van de Vc blijkt dat de omstandigheid dat een Syrische vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië enkel een
indicatiekan vormen waaruit zou kunnen blijken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hoewel het volgens het beleid gaat om een bijzondere indicatie, volgt uit de bewoordingen van het beleid uitdrukkelijk dat het zich enkel voordoen van die omstandigheid niet toereikend is voor de conclusie dat de vreemdeling geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Daar komt bij dat verweerder in IB 2023/19 [20] eveneens heeft opgenomen dat aan de hand van individuele feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat een vreemdeling niet langer een risico loopt op ernstige schade bij terugkeer en dat bij een individuele toetsing een aantal factoren in ieder geval relevant kunnen zijn. De daargenoemde factoren zijn in het geval van eiser door verweerder echter onvoldoende onderzocht en onvoldoende betrokken in het bestreden besluit. Zo heeft verweerder eiser niet bevraagd naar de reden voor eisers terugkeer naar Syrië, of de in-en uitreis legaal en zonder noemenswaardige problemen via een officiële grensdoorlaatpost geschiedde, of gebruik is gemaakt van officiële Syrische documenten, of sprake was van omkoping, bij wie, waar en onder welke omstandigheden eiser verbleef tijdens het verblijf in Syrië na terugkeer, of eiser traceerbaar was voor de Syrische autoriteiten, de bejegening die eiser heeft ondervonden bij of na terugkeer met name van de zijde van de Syrische autoriteiten, of sprake was van een ziekenhuisbezoek, werk of inschrijving op een school of universiteit, wat de reden was voor het laatste vertrek uit Syrië en mogelijke aanvullende factoren die relevant zijn voor de beoordeling.
Dat – zoals verweerder ter zitting heeft gesteld – het antwoord op deze vragen voor verweerder al duidelijk was acht de rechtbank geen afdoende reden om eiser hierover niet te bevragen. Immers uit wat eiser (ter zitting) in beroep naar voren heeft gebracht volgt dat verweerder de persoonlijke problemen die eiser in Syrië heeft ervaren onvoldoende in kaart heeft gebracht. Zoals volgt uit rechtsoverweging 4 heeft eiser wel degelijk meer willen verklaren over de persoonlijke problemen die hij in Syrië heeft ervaren dan waartoe hij bij de gehoren de kans heeft gekregen. Zo heeft verweerder onvoldoende onderzocht in hoeverre eiser probleemloos heeft kunnen inreizen in Syrië na zijn bezoek aan Hongarije, of eiser na zijn terugkeer in Syrië veilig was en of hij problemen heeft ondervonden met de autoriteiten zoals de uitnodiging voor een gesprek bij Al Amn Al Aam. In dit verband acht de rechtbank ook relevant dat verweerder heeft nagelaten om de verklaringen van eiser over de problemen die hij in Syrië heeft ervaren aan te merken als relevant element. Het nalaten van het aanduiden van relevante elementen – los van de identiteit, nationaliteit en herkomst – getuigt niet van een zorgvuldig onderzoek naar de individuele feiten en omstandigheden. Verder heeft verweerder onvoldoende doorgevraagd naar de achtergrond en de omstandigheden van de in- en uitreizen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij in 2019 naar Hongarije is gereisd om zijn dochter te bezoeken vanwege haar afstuderen. Om naar Hongarije te kunnen afreizen heeft eiser via Libanon moeten reizen. Daarnaast heeft eiser toegelicht dat hij voor het verkrijgen van het Hongaarse visum heeft moeten verklaren dat hij in Hongarije geen asielaanvraag zou indienen. Voor de reizen naar Europa was het noodzakelijk om documenten te regelen in Libanon waardoor hij tweemaal op dezelfde dag heeft in- en uitgereisd. Het komt de rechtbank niet zonder meer onbegrijpelijk voor dat eiser vanwege de wens om zijn dochter te bezoeken in Hongarije zich aan de voorwaarden van het visum heeft willen houden en om die reden is teruggekeerd naar Syrië. Hetzelfde geldt voor de reizen naar Libanon die eiser enkel heeft verricht om Europa binnen te komen. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende onderzocht en ten onrechte niet in zijn besluitvorming betrokken.
12. Nu verweerder heeft nagelaten om alle relevante individuele feiten omstandigheden te onderzoeken en in de beoordeling te betrekken heeft verweerder zich ten onechte op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser op grond van paragraaf C7/33.4.4 van de Vc kan worden afgeweken van het uitgangpunt dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. Het bestreden besluit berust dan ook op een onzorgvuldige voorbereiding zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en is onvoldoende deugdelijk gemotiveerd zoals bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. Dit betekent dat het besluit reeds hierom geen stand kan houden en zal worden vernietigd. Wat eiser voor het overige nog naar voren heeft gebracht behoeft daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

13. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet, gelet op de redenen voor de gegrondverklaring van dit beroep, geen ruimte om de gebreken te passeren, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 28 juni 2023;
  • draagt verweerder op opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Bruins, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Informatiebericht 2023/19 Syrië, handvatten beoordeling artikel 3 risico bij of na terugkeer
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Vreemdelingencirculaire 2000
4.WI 2014/10 Integrale geloofwaardigheidstoets; inhoudelijke beoordeling (asiel)
5.Staatscourant 2022 nr. 29838
6.Staatscourant 2020 nr. 42235
7.Hof van Justitie, 12 april 2018, arrest A. en S. tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, C-550/16, ECLI:EU:C:2018:248
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
11.Beslisnota landenbeleid Syrië, kenmerk 4068173, 17 juni 2022, p. 9.
12.Correcties & aanvullingen op het nader gehoor, p. 3.
13.Human Rights Watch, “
14.European Union Agency for Asylum,
15.Tahrir Institute, “
16.VluchtelingenWerk Nederland, “
17.Zittingsplaats Haarlem van 23 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:4840, zittingsplaats Amsterdam van 11 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16418, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 24 augustus 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:4206, zittingsplaats Rotterdam van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13096, zittingsplaats Groningen van 16 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15550, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 12 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2022:13359.
18.Hof van Justitie, 12 april 2018, Arrest A. en S. tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, C-550/16, ECLI:EU:C:2018:248
20.IB 2023/19, p. 3