Overwegingen
1. De rechtbank overweegt blijft bij al hetgeen zij in de tussenuitspraak heeft overwogen. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer het navolgende overwogen en partijen om een reactie op deze overwegingen gevraagd:
20. De rechtbank zal een termijn van twee weken bepalen voor verweerder om nader te motiveren of uit terugkeer naar Syrië, terwijl geen internationale bescherming is verleend,
“individuele feiten en omstandigheden” (kunnen) blijken om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico bestaat op ernstige schade.
21. De rechtbank verzoekt verweerder hierbij aan te geven, indien hij de vorige vraag bevestigend beantwoord, of de duur van het verblijf in Syrië tussen vertrek uit Nederland en terugkeer naar Nederland relevant is. Verweerder lijkt zich in de onderhavige procedure op het standpunt te stellen dat indien eiseres eerder naar Nederland was teruggekeerd en haar verblijf in Syrië dus korter was geweest, niet zou zijn afgeweken van het algemene standpunt dat bij terugkeer een risico reëel risico bestaat op ernstige schade. Indien verweerder de duur van het verblijf in Syrië relevant acht, verzoekt de rechtbank verweerder kenbaar te maken welke criteria hij toepast en bij welke duur “een omslagpunt” ligt. Dergelijke criteria en hierop gebaseerd beleid dienen immers kenbaar te zijn voor derden. Enkel in die situatie kan de rechtbank het beleid op zichzelf en de toepassing hiervan in concrete zaken toetsen en zodoende waarborgen dat het verbod op willekeur niet wordt geschonden.
22. De rechtbank verzoekt verweerder in aanvulling hierop, ondanks dat dit niet besproken is ter zitting, een gemotiveerd standpunt in te nemen over de vraag of het toepassen van het beleid ten aanzien van eiseres, voor zover hiermee een uitzondering wordt gemaakt op het algemene uitgangspunt, evenredig is aan het voeren van dit beleid. Vast staat dat aan de man van eiseres internationale bescherming is verleend. Vast staat tevens dat twee kinderen van eiseres en haar man in Syrië verblijven in afwachting van de mogelijkheid om zich in Nederland bij eiseres en haar gezin te voegen. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de mogelijkheid om nareis te vragen na inwilliging van haar asielaanvraag beduidend sneller zal resulteren in gezinshereniging dan wanneer dit dient te geschieden op basis van een separate reguliere procedure. Gelet op het landenbeleid dat geldt ten aanzien van Syrië en gelet op het feit dat zeer voorzienbaar is dat de twee zeer jonge thans in Syrië verblijvende kinderen op enig moment in staat worden gesteld om zich te voegen bij eiseres en de overige in Nederland verblijvende gezinsleden, verzoekt de rechtbank verweerder expliciet in te gaan op de vraag of in het geval van eiseres het toepassen van de uitzondering op het beschermingsbeleid dat geldt ten aanzien van Syrië evenredig is aan het doel dat met deze afwijkingsbevoegdheid in zijn algemeenheid wordt nagestreefd.
2. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
3. Het argument van verweerder, onder verwijzing naar WBV 2020/18, dat een 3 EVRM-beoordeling beter kan worden verricht na een voorafgaande terugkeer, acht de rechtbank weinig begrijpelijk. Bij de beoordeling of aan een derdelander internationale bescherming moet worden verleend, vindt doorgaans een beoordeling plaats van het asielrelaas tegen de achtergrond van de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst. De rechtbank vermag niet in te zien dat én hoe een eerder verblijf op het grondgebied van de Unie deze beoordeling regardeert. Dit geldt temeer in de situatie zoals hier aan de orde waarin op grond van vastgesteld beleid de aanname bestaat dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico loopt op ernstige schade indien hij geen actieve aanhanger is van het regime. Niet valt in te zien waarom dit -beperkte- onderzoek van de beschermingsbehoefte minder of meer uitvoerig kan en dient te zijn indien de vreemdeling eerder in Nederland heeft verbleven. Op grond van dit algemene uitgangspunt ligt, gelet op de beoordeling door verweerder van de algemene veiligheidssituatie in Syrië, voor de hand dat de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming zich beperkt tot de vragen of de Syrische vreemdeling bij afwijzing van de aanvraag dient terug te keren naar Syrië en of, in dat geval, de Syrische vreemdeling een actieve aanhanger van het regime is.
De rechtbank overweegt hierbij, zoals ook is overwogen in de tussenuitspraak, dat indien de beschermingsbehoefte eerder is beoordeeld en dit geleid heeft tot vergunningverlening vanwege een individueel relaas, de terugkeer naar het land van herkomst wellicht aanleiding kan zijn tot het horen over een mogelijk niet langer bestaande beschermingsbehoefte. Pas als dat is
vastgesteldzou kunnen worden besloten dat bescherming niet langer nodig is en een beëindiging van een internationale beschermingsstatus volgt en tegen welk besluit rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Dat alles is echter in de onderhavige procedure niet aan de orde. Hierbij heeft overigens te gelden dat eiseres terecht heeft gewezen op algemene landeninformatie waaruit blijkt dat de gevolgen bij terugkeer willekeurig lijken te zijn, zodat het ook bij het eerder verlenen van internationale bescherming een nadere motivering zal vereisen waarom tijdelijk terugkeren naar Syrië als indicatie mag worden betrokken bij de 3 EVRM risico-taxatie. Verweerder heeft met het verwijzen naar de toelichting op het beleid dat door een tijdelijke terugkeer “beter kan worden beoordeeld of uit feiten en omstandigheden blijkt of eiseres bescherming behoeft” in ieder geval geenszins overtuigend gemotiveerd dat ten aanzien van eiseres kan worden afgeweken van het algemene uitgangspunt dat bescherming wordt verleend.
4. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat indien eiseres niet voor haar (hernieuwde) inreis in Nederland enige tijd op reguliere gronden in Nederland zou hebben verbleven, haar (eerste) asielaanvraag zou zijn beoordeeld zonder het horen over haar individuele feiten en omstandigheden die zich
in Syriëhebben voorgedaan en verweerder toepassing zou hebben gegeven aan zijn algemene uitgangspunt en niet zou hebben onderzocht of toepassing gegeven kan worden aan de uitzondering. Naar het oordeel van de rechtbank wijkt verweerder in zijn beleid op onjuiste gronden af van zijn algemene uitgangspunt dat vreemdelingen uit Syrië vanwege de algemene veiligheidssituatie bescherming behoeven. In de onderhavige procedure heeft verweerder niet afdoende gemotiveerd waarom aan eiseres niet zonder nadere inhoudelijke beoordeling bescherming op grond van het algemene uitgangspunt wordt verleend door te volstaan met de vaststelling dat eiseres geen actieve aanhangster is van het regime. Dat verweerder op dit punt heeft gewezen op de meest recente verduidelijking van de geformuleerde uitzondering in het beleid dat “hiervan
in het bijzondersprake is indien de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië” maakt de beoordeling van de rechtbank niet anders. Verweerder heeft namelijk geen andere omstandigheden benoemd op grond waarvan hij zal onderzoeken of er feiten en omstandigheden zijn om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat behoudens actieve aanhangers van het regime alle Syrische vreemdelingen een 3 EVRM-risico bij terugkeer lopen. Zoals ook in de tussenuitspraak overwogen heeft te gelden dat indien verweerder beleid heeft vastgesteld dat wordt aangenomen dat bij terugkeer naar Syrië een risico reëel risico bestaat op ernstige schade, draagt verweerder de bewijslast dat de ook in het beleid geformuleerde uitzondering aan de orde is. Daargelaten dat de rechtbank niet vermag in te zien dat een eerder verblijf op het grondgebied van de Unie relevant is voor de beoordeling of terugkeer naar Syrië een 3 EVRM-risico met zich brengt, overweegt de rechtbank bovendien dat de bewijsdrempel voor verweerder om te onderbouwen dat een individuele vreemdeling geen reëel en voorzienbaar risico loopt aanzienlijk is. Dat een vreemdeling tijdens het tijdelijke verblijf in Syrië geen persoonlijke problemen heeft ondervonden en legaal is uitgereisd is in ieder geval onvoldoende. Bij Syrische vreemdelingen die na een eerste inreis verzoeken om internationale bescherming wordt dit immers ook niet tegengeworpen omdat hoe dan ook wordt aangenomen dat terugkeer een 3 EVRM-risico met zich brengt en dus bescherming moet worden geboden.
5. Eiseres heeft een eerste asielaanvraag gedaan. Niet valt in te zien dat verweerder haar niet op grond van zijn beleid dat is gebaseerd op de algemene veiligheidssituatie in aanmerking brengt voor internationale bescherming. Eiseres heeft bovendien terecht gewezen op de Beslisnota van Directoraat-Generaal Migratie van 17 juni 2022 bij de brief Landenbeleid Syrië. Hierin is opgenomen dat uit algemene landeninformatie volgt dat de behandeling van terugkeerders willekeurig is. De rechtbank stelt vast dat deze informatie door verweerder niet kenbaar betrokken is bij zijn beslissing in de onderhavige zaak om eiseres niet op grond van het in zijn beleid geformuleerde uitgangspunt dat terugkeerders een reëel risico lopen op ernstige schade in aanmerking te brengen voor internationale bescherming.
6. De rechtbank komt op grond hiervan reeds tot de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag geen stand houdt.
7. De rechtbank overweegt voorts dat indien verweerder een uitzondering op een in zijn beleid opgenomen algemeen uitgangspunt wil formuleren, verweerder duidelijk zal moeten maken op grond van welke feiten en omstandigheden hij gaat onderzoeken of de uitzondering van toepassing is en op grond van welke criteria verweerder dit vervolgens beoordeelt. Bij het beleid op grond waarvan verweerder thans heeft beslist dat eiseres geen aanspraak maakt op bescherming ontbreekt dit. In het beleid is niet vermeld dat een eerder rechtmatig verblijf in Nederland dan wel elders op het grondgebied van de Unie aanleiding kan zijn voor het onderzoeken of verweerder een uitzondering kan maken op zijn algemene uitgangspunt dat terugkeer naar Syrië een zodanig groot 3 EVRM-risico met zich brengt dat bescherming moet worden geboden en een verblijfsvergunning wordt verleend. Tevens is niet vermeld dat ook eerder rechtmatig verblijf dat geen grondslag heeft in een vastgestelde beschermingsbehoefte een dergelijke aanleiding kan vormen. Verweerder heeft in zijn beleid niet aangegeven of hij de duur van het eerdere verblijf in Nederland en de duur van het verblijf van de vreemdeling in Syrië meeweegt en welk gewicht daaraan dan toekomt.
8. Verweerder heeft in de onderhavige procedure geen nadere beoordeling gemaakt van de algemene veiligheidssituatie in Syrië en gaat er dus van uit dat in beginsel bescherming zal moeten worden verleend aan vreemdelingen die moeten terugkeren naar Syrië. In het beleid is enkel “actieve aanhangers van het regime” als groep benoemd waarvoor de aanname dat bescherming noodzakelijk is niet geldt. Verweerder heeft niet nader geduid, gelet op deze aannames, hoe de risico’s na terugkeer voor een individuele burger in afwijking van deze aanname wordt beoordeeld. Het lijkt er op dat omdat eiseres méér verklaart over de behoefte om haar kinderen en gezin te verenigen dan over haar behoefte om bescherming te verkrijgen, verweerder concludeert dat eiseres, anders dan verweerder de risico’s bij terugkeer voor “een ieder” zodanig inschat dat bescherming noodzakelijk is, zelf bescherming niet noodzakelijk acht. Dit doet echter af aan de omstandigheid dat eiseres een asielaanvraag heeft gedaan. Ook en ongeacht voor zover eiseres, naar het oordeel van verweerder, enigszins “nuchter” verklaart over de risico’s die zij recent in Syrië heeft gelopen, dient verweerder zelf grondig en welwillend de beschermingsbehoefte van eiseres te onderzoeken. Eiseres heeft een verzoek om internationale bescherming ingediend en verweerder stelt zich op het standpunt dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico loopt op ernstige schade indien hij geen actieve aanhanger is van het regime en dus bescherming behoeft. Eiseres heeft niet nadrukkelijk verklaard dat zij geen risico loopt, maar heeft daarentegen om bescherming en dus verblijfsaanvaarding gevraagd. Dat zij tevens in antwoord op vragen heeft verklaard dat zij geen persoonlijke problemen heeft ervaren en ook niet heeft ondervonden van de autoriteiten doet niet af aan het algemene uitgangspunt dat verweerder in zijn beleid heeft neergelegd. Het is dan ook maar zeer de vraag of verweerder aan andere Syriërs die een eerste asielaanvraag doen ook vraagt of zij persoonlijk problemen hebben ervaren en, indien zij dat niet hebben, afwijkt van zijn beleid. Het is weinig begrijpelijk om beleid te formuleren op grond waarvan
iedere vreemdeling uit Syriëindien hij geen actieve aanhanger is van het regime, in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw komt, om dan vervolgens aan
een individuele vreemdeling uit Syrië“tegen te werpen” dat deze vreemdeling geen persoonlijke problemen heeft ervaren en ook niet heeft ondervonden van de autoriteiten. De aanname van verweerder ziet er immers op dat ongeacht eerdere ervaringen in Syrië, terugkeer naar Syrië een 3 EVRM-risico behelst. De opmerking in het verweerschrift dat “verweerder in zijn beoordeling meeweegt dat eiseres heeft verklaard dat zij legaal is in- en uitgereisd, waarbij zij door de autoriteiten is gecontroleerd” acht de rechtbank dan ook niet relevant en kan ook het bestreden besluit niet onderbouwen. Gelet op deze algemene informatie ligt veeleer voor de hand dat eerder verblijf in de Unie hoe dan ook niet relevant is voor een actuele beoordeling van de beschermingsbehoefte en het dan ook niet relevant is of eerder verblijf rechtmatig is geweest en of de grondslag is gelegen in een eerder vastgestelde beschermingsbehoefte.
9. Verweerder zal dus bij het opnemen van een bevoegdheid om van een algemeen uitgangspunt af te wijken in zijn beleid dus kenbaar moeten benoemen in welke omstandigheden hij zal onderzoeken of hij een dergelijke bevoegdheid heeft en op grond van welke kenbare criteria hij zich bevoegd acht en ook daadwerkelijk toepassing geeft aan het afwijken van een algemeen uitgangspunt. Al deze factoren moeten zijn vastgelegd zodat dit voor partijen kenbaar is en door de rechter ook kan worden getoetst. De verwijzing van verweerder naar het beleid en dat daarin is opgenomen dat het afwijken van het algemene uitgangspunt een individuele beoordeling betreft doet niet af aan de eisen die worden gesteld dat beleid en de toepassing daarvan moet zijn vastgelegd. Eiseres voert terecht aan dat deze eisen willekeur voorkomen. Eiseres heeft ook terecht aangevoerd dat verweerder zal moeten motiveren hoe de landeninformatie op grond waarvan aan nagenoeg iedere Syriër internationale bescherming wordt verleend en waaruit blijkt dat de behandeling van terugkeerders willekeurig is zich verhoudt tot het kunnen afwijken hiervan.
10. De rechtbank overweegt tot slot dat eiseres bij haar eerdere verblijf in Nederland geen asielaanvraag heeft gedaan. De rechtbank vermag echter niet in te zien waarom verweerder op grond hiervan concludeert dat eiseres “dus” destijds geen beschermingsbehoefte had. Eiseres had immers rechtmatig verblijf en werd daardoor niet bedreigd met (al dan niet gedwongen) terugkeer. Niet valt in te zien dat van eiseres verwacht had kunnen worden dat zij zich destijds had moeten vergewissen van de grondslag van haar verblijf en had moeten vermoeden dat dit, na een bezoek aan haar zus in Libanon en een niet voorziene terugkeer naar Syrië, relevant zou zijn en zij daarom ondanks haar verblijfsrechtelijke status een asielaanvraag had moeten doen.
11. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige argumenten van partijen geen bespreking meer.
12. De rechtbank zal het besluit vernietigen voor zover dit de beoordeling betreft dat eiseres niet in aanmerking wordt gebracht voor internationale bescherming. De rechtbank zal het besluit in stand laten voor zover een vergunning op reguliere gronden is verleend. Weliswaar is dit niet in geschil en is aan eiseres bij afzonderlijk besluit deze vergunning verleend. Om te voorkomen dat een integrale vernietiging van het bestreden besluit tot misverstanden leidt over de beoordeling van verweerder dat aan eiseres verblijf wordt toegestaan op reguliere gronden, zal de rechtbank dit in het dictum tot uitdrukking brengen. Verweerder zal de asielaanvraag van eiseres opnieuw dienen te beoordelen met inachtneming van deze uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende tussenuitspraak. De rechtbank bepaalt hiervoor een termijn van vier weken gelet op het eerdere tijdsverloop en de mogelijkheid voor verweerder tot nadere reflectie op zijn besluit dat mede door de tussenuitspraak heeft plaatsgevonden en het belang van eiseres bij een spoedige verkrijging van een nieuwe beslissing.
13. Het beroep wordt gegrond verklaard zodat de rechtbank ook een proceskostenveroordeling zal uitspreken. De rechtbank zal hierbij in aanvulling op toekenning van de standaardmatig toegekende 2 punten en bijbehorende bedragen 0,5 punt toekennen voor de door de rechtbank gevraagde reactie op de tussenuitspraak. De proceskostenveroordeling zal daarom neerkomen op een bedrag van € 1.897,50.