Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
5. Eiser heeft in eerste instantie op 10 juli 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Daarna is vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, omdat de Franse autoriteiten een Schengenvisum aan hem hadden verstrekt en zij daarna op 19 november 2023 het claimverzoek van de minister hebben geaccordeerd. Na het besluit daarover van 24 januari 2024, is hij op 8 februari 2024 op grond van de Dvo overgedragen aan de Franse autoriteiten.
6. In Frankrijk heeft eiser op 15 februari 2024 asiel aangevraagd. Eiser heeft het geplande gesprek met de Franse autoriteiten van 29 februari 2024 niet afgewacht, maar is op 20 februari 2024 naar Nederland gereisd en heeft hier opnieuw asiel aangevraagd. Vervolgens heeft Nederland op 10 april 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dvo. Frankrijk heeft dit verzoek op 24 april 2024 aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dvo
7. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat zijns inziens de minister het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen waarbij niet wordt ingegaan op de bezwaren die door eiser in het aanmeldgehoor zijn geuit gericht tegen zijn overdracht aan Frankrijk. Daarbij beroept eiser zich op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122. 8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de besluitvorming van de minister onzorgvuldig is genomen en onvoldoende gemotiveerd is. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van de minister dragende overwegingen opgenomen. De minister heeft het in beroep bestreden besluit uitgebreider gemotiveerd dan het voornemen, waarbij voor het eerst meer specifiek ingaat op de individuele ervaringen van de vreemdeling. Dit niet alleen als reactie op het aanmeldgehoor, maar ook als reactie op de zienswijze. Geen grond bestaat voor het oordeel dat deze werkwijze onzorgvuldig is of dat de minister gehouden was om een nieuw voornemen uit te brengen. Daarbij wijst de rechtbank op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348, laatstelijk bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3158. De beroepsgrond slaagt niet. Interstatelijk vertrouwensbeginsel (IVS)
9. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het IVS. Eiser wijst daarbij op het AIDA-rapport update 2022, van 5 mei 2023 (AIDA-rapport) betreffende het gebrek aan opvang in Frankrijk voor asielzoekers. Het feit dat er in Frankrijk in 2022 en daarvoor ook al een groot tekort aan opvang was, duidt er naar de mening van eiser op dat de problemen in Frankrijk structureel zijn. Daarnaast wijst eiser op het arrest ‘N.H. e.a. tegen Frankrijk’ van 2 juli 2020, (ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013) waarin een 3 EVRM-schending werd aangenomen. Die zaak ging ook over gebreken in het opvangsysteem die ervoor zorgen dat mensen die hulp en zorg nodig hebben dat niet krijgen. Tevens wijst eiser op een uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover van 25 juli 2023 (zaaknummer 15 A 3773/23) waarin het Verwaltungsgericht eveneens spreekt over ernstige aanwijzingen voor het bestaan van systemische tekortkomingen in het Franse asielstelsel, die een risico inhouden van een onmenselijke en vernederende behandeling voor de eiser in de zin van artikel 3 van het EVRM. Naar de mening van eiser kan gezien de situatie van Frankrijk niet worden uitgegaan van het IVS en loopt hij een reëel risico dat hij bij overdracht aan Frankrijk niet de vereiste opvang zal krijgen, wat in strijd komt met artikel 3 van het EVRM.
10. Daarbij wijst eiser ook op zijn persoonlijke ervaringen waarover hij tijdens het Dublingehoor heeft gesproken. Eiser had geen toegang tot de opvang, ook al had hij in Frankrijk een asielaanvraag ingediend. Hij sliep een week lang op straat. Eiser heeft medische problematiek. In Frankrijk heeft eiser duidelijk aangegeven dat hij medische zorg nodig heeft. Hij is echter niet geholpen. Eiser is toen verteld dat hij de spoedlijn moest bellen. Eiser heeft dat ook gedaan, maar hij is ook toen niet geholpen. Deze verklaringen hadden voor de minister aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen naar de opvangvoorzieningen in Frankrijk. In dit kader verwijst eiser naar een uitspraak van het HvJ EU van 29 februari 2024 (ECLI:EU:C:2024:195). Nu in Frankrijk sprake is van structurele schendingen van de rechten van vluchtelingen door de Franse autoriteiten, kan klagen bij diezelfde autoriteiten naar de mening van eiser niet effectief geacht worden.
11. De rechtbank stelt voorop dat de minister terecht als uitgangspunt heeft genomen dat hij, in zijn algemeenheid, in beginsel ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het IVS. Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3737), 2 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1863) en 10 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2373) en 30 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3552). Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat bij overdracht aan Frankrijk sprake is van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van EU-Handvest. Bijvoorbeeld omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is echter pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals volgt uit het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018). Te weten dat zij zouden terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie waardoor zij niet kunnen voorzien in hun belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en wassen, en waardoor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of hun leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden (punten 90 tot en met 92 van het arrest Jawo). 12. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het IVS kan worden uitgegaan. De verwijzing naar het AIDA-rapport update 2022, van 5 mei 2023 is hiervoor onvoldoende. De Afdeling heeft dit rapport immers reeds betrokken in voormelde uitspraak van 2 mei 2024 en geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het IVS kan worden uitgegaan. Uit haar recentste uitspraak van 30 augustus 2024 volgt dat de Afdeling van oordeel is dat ook naar aanleiding van het recentste AIDA-rapport update 2023, ten aanzien van Frankrijk nog altijd van het IVS kan worden uitgegaan. Eiser stelt in dat kader nog dat er door de Afdeling is geconstateerd dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld dan het rapport van het jaar daarvoor, maar dat maakt naar de mening van eiser nu juist dat er sprake is van systematische tekortkomingen. De slechte situatie blijft jaar na jaar gelijk en wordt niet beter. De rechtbank volgt ook dit standpunt niet. Zelfs al zou namelijk kunnen worden geconcludeerd dat de tekortkomingen structureel zijn, dan bereiken deze de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid niet. Ook dit vormde onderdeel van de beoordeling door de afdeling, nu in de hiervoor genoemde uitspraken van 2024 wordt terugverwezen naar overweging 1 in de uitspraak van 2023 en daarin wordt de motivering onder 6 van de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 13 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1715) overgenomen. In die overgenomen overweging staat onder andere dat niet is gebleken, dat de problemen met de opvang in Frankrijk dermate structureel en ernstig zijn, bij overdracht aan Frankrijk sprake is van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van EU-Handvest. 13. De verwijzing naar de uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover van 25 juli 2023 (zaaknummer 15 A 3773/23) slaagt evenmin. In die uitspraak gaat het om een alleenstaande vrouw met een baby, een situatie die niet op eiser van toepassing is. Bovendien kunnen uitspraken van een buitenlandse administratieve rechtbank een indicatie geven dat niet langer van het IVS kan worden uitgegaan. De minister heeft echter een eigen beoordelingsbevoegdheid en is niet gehouden om deze uitspraken te volgen. Ook betreft het AIDA-rapport dat in de uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht wordt aangehaald een ouder AIDA-rapport dan thans door de hoogste bestuursrechter in Nederland, in voormelde Afdelingsuitspraken, is beoordeeld.
14. Ook eisers beroep op het arrest ‘N.H. e.a. tegen Frankrijk’ van 2 juli 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013 slaagt niet. Dit arrest ziet op vijf asielzoekers, geen Dublinclaimanten, die in 2013 en 2014 asiel in Frankrijk wilden aanvragen. Tussen hun verzoek om geregistreerd te worden als asielzoeker en de daadwerkelijke registratie zat enkele maanden in plaats van de geldende wettelijke termijn van vijftien dagen. De situatie van eiser is niet vergelijkbaar, alleen al omdat hij een Dublinclaimant is.
15. De Franse autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 10 april 2024 gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. De verdragen en de diverse Europese richtlijnen op het gebied van internationale bescherming gelden ook ten aanzien van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Indien eiser als Dublinclaimant toch vreest voor problemen bij het verkrijgen van opvang en/of vreest te worden vernederd door politieagenten, de problemen die hij zegt bij de eerste overdracht te hebben ervaren, dient hij zich daaromtrent te beklagen bij de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Frankrijk, dan wel de geëigende instanties. Het door eiser overgelegde NRC-artikel van 2 oktober 2023 en het World Report 2024 van Human Rights Watch leidt niet tot een ander oordeel. Dat er in zijn algemeenheid opvangproblemen zijn in Frankrijk ontkent de minister ook niet, echter dat daaromtrent klagen bij de Franse autoriteiten voor eiser niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos is, heeft eiser onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat klagen over de autoriteiten bij diezelfde autoriteiten evident niet effectief zou zijn, is daarvoor onvoldoende
16. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook geen grond voor het oordeel dat eiser in Frankrijk geen toegang zal krijgen tot eventueel benodigde medische voorzieningen. Uit de AIDA update 2023, pagina 132, blijkt dat zowel asielzoekers als Dublinterugkeerders die snel gezondheidszorg nodig hebben, terecht kunnen bij de open en gratis centra voor toegang tot gezondheidszorg (PASS) in het dichtstbijzijnde openbare ziekenhuis.
17. Eiser heeft verder, eerst in beroep, aangevoerd dat hij problemen heeft met zijn gebit en dat hij een hernia heeft. Door het gebrek aan opvang en zijn ervaringen in Frankrijk, zou het te lang duren voor hij daar medische hulp krijgt. In aanvulling op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank volgt de minister in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat niet is gebleken van een bijzondere ernst van de gezondheidstoestand van eiser. De kiesklachten - die al sinds november 2023 lijken te spelen - wijzen daar niet op. Naar het oordeel van de rechtbank kan een in de toekomst liggende behandelafspraak met een kaakchirurg (voor 6 november 2024) ook nog niet als een lopende behandeling bij een specialist worden beschouwd. Ook uit de brief van de neuroloog van 5 juni 2024 blijkt niet van een bijzondere ernst van de gezondheidstoestand van eiser. Uit de brief blijkt niet dat – zoals eiser stelt – eiser mogelijk geopereerd moet worden. Integendeel, de neuroloog schrijft dat eiser een geringe HNP L5-S1 heeft en deels onverklaarbare klachten heeft en stelt een expectatief (afwachtend) beleid voor, waarbij eventueel fysiotherapie is te overwegen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet te verwachten dat overdracht zou leiden tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor eisers gezondheidstoestand. Ook zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. De (medische) voorzieningen in Frankrijk mogen vergelijkbaar worden geacht met die in Nederland. Er mag daarom worden verwacht worden dat Frankrijk de medische problemen van eiser net zo goed kan behandelen als Nederland. De rechtbank ziet gezien het voorgaande geen reden voor het oordeel dat de minister eiser, vanwege zijn medische situatie, als kwetsbaar persoon zou moeten aanmerken. Daarbij heeft de minister terecht opgemerkt dat, indien eiser hiervoor toestemming geeft, er op grond van artikel 32 van de Dublinverordening een uitwisseling van zijn medische gegevens kan plaatsvinden tussen Nederland en Frankrijk. De autoriteiten van Frankrijk worden dan voor de overdracht over eventuele bijzondere medische behoeften geïnformeerd. Ter zitting heeft de minister aangegeven dat eiser zodanig toestemmingsformulier reeds heeft ontvangen.
18. Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van eiser een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De minister heeft daarom kunnen verwijzen naar het IVS en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt. Voor een nader onderzoek door de minister naar de opvangvoorzieningen in Frankrijk bestond naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiser voert aan dat zijn beroep op artikel 17 Dvo ten onrechte niet is gehonoreerd. In Frankrijk werd hij bij aankomst door de politie vernederend behandeld. Hij heeft geen opvang gehad en is niet in de gelegenheid gesteld om op een fatsoenlijke wijze een asielaanvraag in te dienen. De motivering van de minister vindt hij ontoereikend, omdat enkel deze omstandigheden zijn opgesomd maar de motivering niet op zijn zaak is toegespitst.
20. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17 van de Dvo mag de minister asielaanvragen onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen. Volgens het beleid van de minister in paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt van deze bevoegdheid terughoudend gebruik gemaakt. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht getuigt van een onevenredige hardheid. De rechter zal die beoordeling door de minister terughoudend dienen te toetsen.
21. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in het in het bestreden besluit ingelaste voornemen in redelijkheid op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser niet is gebleken dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. De door eiser aangevoerde omstandigheden dat hij door de politie vernederend is behandeld, dat hij geen opvang heeft gehad en niet in de gelegenheid is gesteld om op fatsoenlijke wijze asiel aan te vragen, zijn – zoals de minister ter zitting ook heeft aangegeven - omstandigheden die zien op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen al dan niet nakomt. Hiervoor is reeds overwogen dat er geen concrete aanwijzingen voor zijn dat dit niet het geval is en als dat al het geval is, eiser zich daarover moet beklagen bij de Franse autoriteiten. Daarbij wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2014:3164, de hoogste bestuursrechter hier te lande, welke uitspraak de Afdeling recent, op 30 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1778) heeft bevestigd. Gelet hierop behoefde deze door eiser in de zienswijze aangevoerde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen nadere motivering in het bestreden besluit. 22. De rechtbank merkt daarbij nog op dat ook voor het overige niet is gebleken dat sprake is van zodanige bijzondere en individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Frankrijk getuigt van onevenredige hardheid, waarbij de rechtbank tevens verwijst naar hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 17 is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.