ECLI:NL:RBDHA:2024:19555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
23_8552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor bijstandsuitkering na intrekking; onduidelijkheid over inhoud van kluis

In deze zaak hebben eisers, een tweetal uit [woonplaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvragen werden afgewezen op basis van de stelling dat eisers onvoldoende informatie hebben verschaft over de inhoud van een kluis die op naam van eiseres stond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2024 en op 28 november 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was, omdat eisers niet konden aantonen dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die rechtvaardigden dat zij opnieuw in aanmerking kwamen voor bijstand. De rechtbank benadrukte dat de onduidelijkheid over de inhoud van de kluis, die een verzekerde waarde had van € 90.000,-, van belang was voor het vaststellen van het recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat zij recht hadden op bijstandsuitkering en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres] , eiseres, uit [woonplaats] , gezamenlijk eisers,

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. van der Zwart).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2023 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 9 maart 2023 om een uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2023 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 7 juni 2023 om een uitkering ingevolge de Pw met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de door eisers tegen de primaire besluiten I en II gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluiten van 24 februari 2023, 30 maart 2023 en 31 maart 2023 de bijstandsuitkering van eisers per 23 februari 2023 ingetrokken, eisers recht op bijstandsuitkering over de periode 1 januari 2015 tot en met 22 februari 2023 herzien en ingetrokken per 9 november 2019 en de over die periode te veel betaalde bijstandsuitkering, in totaal een bedrag van € 95.163,64 bruto, van eisers teruggevorderd.
1.1.
Verweerder heeft de intrekking van de bijstand gebaseerd op de omstandigheid dat eisers sinds 9 november 2019 een kluis huren via De Nederlandse Kluis B.V. en zij dit niet bij verweerder hebben gemeld. Tijdens een gesprek met eiseres op 17 februari 2023 is aan eiseres meegedeeld dat de kluis uitsluitend zal worden bezocht in aanwezigheid van toezichthouders van verweerder. Eiseres heeft echter zonder toestemming van de toezichthouders de kluis alleen bezocht op 23 februari 2023. Hierdoor kon de waarde van de inhoud van de kluis en daarmee het recht op bijstandsuitkering niet meer worden vastgesteld en is op 24 februari 2023 de bijstandsuitkering ingetrokken per 23 februari 2023. Op 28 februari 2023 hebben de toezichthouders toegang tot de kluis gekregen. Op dat moment bevonden zich alleen spullen van sentimentele waarde in de kluis. Op 30 maart 2023 heeft verweerder de bijstandsuitkering herzien vanaf 1 januari 2015 tot en met 22 februari 2023 in verband met het ontbreken van woonlasten en de bijstandsuitkering ingetrokken per 9 november 2019 in verband met de huur van de kluis. Daarnaast is een bedrag van € 80.407,76, bij besluit van 31 maart 2023 gebruteerd naar € 95.163,64, van eisers teruggevorderd.
1.2.
Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 oktober 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen geen rechtsmiddel aangewend, zodat het besluit van 17 oktober 2023 in rechte vast staat.
1.3.
Eisers hebben op 9 maart 2023 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Daarbij hebben eisers aangegeven dat deze uitkering met ingang van 23 februari 2023 moet worden toegekend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij primair besluit I. Volgens verweerder hebben eisers niet aannemelijk kunnen maken dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden op grond waarvan zij wel voldoen aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
1.4.
Eisers hebben op 7 juni 2023 opnieuw een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Daarbij is verzocht om deze per 24 februari 2023 toe te kennen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij primair besluit II. Verweerder heeft daarbij verwezen naar primair besluit I en gesteld dat er geen nieuwe redenen zijn gegeven door eisers om toch bijstand te verlenen.
1.5.
Eisers hebben op 16 juli 2023 opnieuw een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Bij besluit van 12 september 2023 heeft verweerder een bijstandsuitkering toegekend aan eisers met ingang van 16 juli 2023.
1.6.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van de aanvragen van 9 maart 2023 en 7 juni 2023 ongegrond verklaard onder wijziging van de grondslag. De afwijzing van de aanvraag van 9 maart 2023 is gebaseerd op artikelen 11 en 17 van de Pw in plaats van op artikel 4:6 van de Awb.
1.7.
Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden.

Beoordeling door de rechtbank

De bijstandsaanvraag van 9 maart 2023
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van primair besluit I zijn standpunt gewijzigd. Volgens verweerder is de aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Verweerder neemt nu het standpunt in dat de aanvraag van 9 maart 2023 dient te worden afgewezen op de grond dat eisers onvoldoende informatie hebben verschaft, dat daarmee de inlichtingenplicht is geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. Volgens verweerder hebben eisers niet met objectief en verifieerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat in de kluis, die op naam staat van eiseres, geen waardevolle spullen lagen die van invloed zijn op het recht op bijstand. De verzekerde waarde van de kluis bedroeg € 90.000,-. De spullen die bij het bezoek aan de kluis in aanwezigheid van de toezichthouder op 28 februari 2023 werden aangetroffen, maken dat niet anders. De verklaring van eiseres dat de kluis voor een nicht zou zijn gehuurd, is niet aannemelijk. Onduidelijk is gebleven wat er in de kluis heeft gezeten tot aan het bezoek van de kluis door de toezichthouders en wat er mee is gebeurd, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de grondslag niet zozeer de schending van de inlichtingenplicht is, maar dat het erom gaat dat eisers onvoldoende informatie hebben verschaft om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Naast onduidelijkheid over de inhoud van de kluis, hebben eisers ook geen duidelijkheid verschaft omtrent de huurbetalingen en blijkt uit de bankafschriften niet dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren.
3. Eisers voeren aan dat verweerder na 28 februari 2023 de inhoud van de kluis wel kende en dat verweerder daarom het recht op bijstand wel had kunnen vaststellen. Onduidelijkheid over een periode in het verleden kan niet leiden tot (levenslange) weigering van toekomstige bijstand. Eisers beschikten niet over verifieerbare stukken. Zij hebben volledige openheid van zaken gegeven, waarbij verweerder ook de inhoud van de kluis heeft kunnen zien. Er is dan ook geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Verder hebben eisers gesteld dat er sprake is van een onjuiste grondslag van het bestreden besluit, omdat het niet overleggen van stukken valt onder de medewerkingsplicht. Ook op dit punt kan eisers geen verwijt gemaakt worden, omdat zij niet kunnen inleveren wat er niet is.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers bij de aanvraag van 9 maart 2023 hebben verzocht om met terugwerkende kracht bijstand toe te kennen per 23 februari 2023. De te beoordelen periode loopt dan ook van 23 februari 2023 tot 19 mei 2023 (de datum van de beslissing op de aanvraag).
4.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat bij de beoordeling van aanvragen een onderscheid gemaakt dient te worden tussen verschillende periodes vanwege het verschil in toetsingskader bij die te onderscheiden periodes. [1]
4.2.
De eerste periode die beoordeeld moet worden is de periode van 23 februari 2023 (de door eisers gewenste ingangsdatum) tot 9 maart 2023 (de datum van de aanvraag).
4.3.
Uit artikel 44, eerste lid, van de Pw volgt dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak [2] kan van dit uitgangspunt worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, of indien is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan eisers met terugwerkende kracht vanaf 23 februari 2023 bijstand wordt verleend. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat waren eerder dan op 9 maart 2023 een aanvraag voor bijstand in te dienen.
4.6.
De tweede periode die beoordeeld moet worden is de periode van 9 maart 2023 (de aanvraagdatum) tot 19 mei 2023 (de datum van de beslissing op de aanvraag).
4.7.
Het gaat hier om een afwijzing van een aanvraag, nadat de bijstandsuitkering eerder is ingetrokken. Uit vaste jurisprudentie [3] volgt dat indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, het op de weg van de aanvrager ligt om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat hij of zij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.8.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder bij brief van 17 april 2023 gegevens en informatie gevraagd aan eisers, waaronder dat eisers met objectief verifieerbare bewijsstukken aannemelijk dienen te maken wat er in de kluis heeft gezeten. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 5 mei 2023. Daarin geeft eiseres aan dat de kluis weliswaar op haar naam stond, maar dat dat op verzoek was van haar nicht en dat door privéomstandigheden de nicht de kluis niet op haar eigen naam kon huren om haar eigen waardevolle spullen in te doen. De kosten van de kluis, aldus eiseres, werden door de nicht zelf betaald door deze kosten persoonlijk aan eiseres te geven. Eiseres heeft een verklaring overgelegd van haar nicht van 4 mei 2023.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan zij wel voldoen aan de voorwaarden voor recht op bijstand. Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt het feit dat een persoon een bankkluis huurt en alleen die persoon toegang tot die bankkluis heeft, de veronderstelling dat de goederen die zich in de bankkluis bevinden bestanddelen vormen van het vermogen van die persoon waarover hij daadwerkelijk de beschikking heeft dan wel redelijkerwijs kan beschikken. Vaststaat dat de kluis op naam van eiseres stond. Verder heeft eiseres op 4 maart 2023 verklaard dat de spullen die op 28 februari 2023 in de kluis zijn aangetroffen, van haar zijn. Nog steeds is onduidelijk wat er vóór 23 februari 2023 in de kluis heeft gezeten, terwijl er volgens eiseres zelf daarin waardevolle spullen hebben gezeten. Uit de registratie van het kluisbezoek blijkt dat eiseres regelmatig de kluis bezocht. Zij heeft niet verklaard wat zij deed bij de bezoeken aan de kluis. Ook ter zitting heeft zij hier geen antwoord op kunnen geven. De verklaring van eiseres van 5 mei 2023 dat de kluis werd gehuurd voor haar nicht, is niet aannemelijk. Tijdens het gesprek van 17 februari 2023 en in de verklaring van 4 maart 2023 heeft eiseres hier niets over gezegd. De achteraf opgestelde, summiere verklaring van de nicht dat zij de huurder van de kluis was, acht de rechtbank onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Bovendien hebben eisers niet verklaard wat voor waardevolle spullen van de nicht in de kluis zouden zijn bewaard en daaruit verwijderd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers op geen enkele wijze duidelijkheid hebben verschaft wat er in de kluis heeft gezeten. Dat de inhoud op 28 februari 2023 wel bekend was, zegt alleen iets over de inhoud ervan op dat moment en zegt niets over de inhoud van de kluis vóór 23 februari 2023, het moment waarbij eiseres zonder toestemming van de toezichthouders de kluis alleen heeft bezocht. Naar het oordeel van de rechtbank is die informatie, anders dan eisers stellen, bij de onderhavige aanvraag van belang om de financiële situatie van eisers en daarmee hun recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het feit dat de kluis verzekerd was voor een bedrag van € 90.000,-- en dat dit, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, hoger is dan het standaard verzekerde bedrag, rechtvaardigt de veronderstelling dat er spullen van aanzienlijke waarde in de kluis werden bewaard.
4.10.
Eisers hebben gesteld dat hen geen verwijt valt te maken dat zij geen bewijsstukken hebben verstrekt wat er in de kluis heeft gezeten. Immers, wat er niet is, kan ook niet ingeleverd worden, aldus eisers. Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Eisers hebben zichzelf in deze positie gebracht doordat eiseres op 23 februari 2023 de kluis alleen heeft bezocht, terwijl tegen haar was gezegd dat zij dat niet zonder aanwezigheid van de toezichthouders mocht doen. Dat als gevolg hiervan niet meer is vaststellen wat de inhoud van de kluis op dat moment was, komt voor rekening van eisers. Daarnaast hadden eisers zelf ook op een eerder moment kunnen vastleggen wat in de kluis aanwezig was door middel van bijvoorbeeld een foto of een eerdere verklaring van de nicht waarin zij aangeeft wat er in de kluis zit en dat dit uitsluitend van haar is. Daar komt bij dat de verklaringen van eiseres niet volledig en niet consistent zijn.
4.11.
Voorts stellen eisers dat het overleggen van bewijsstukken (zoals wat er in de kluis heeft gezeten) niet onder de inlichtingenplicht valt, maar onder de medewerkingsplicht, zodat het bestreden besluit een onjuiste juridische grondslag kent. Eisers hebben in dit verband gewezen op de jurisprudentie van de CRvB [4] . De rechtbank volgt echter het standpunt van verweerder dat de grondslag is dat er te weinig informatie is verschaft over de financiële situatie van eisers om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
De bijstandsaanvraag van 7 juni 2023
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het standpunt gehandhaafd dat eisers geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die aanleiding geven tot een andere uitkomst dan het besluit van 19 mei 2023. Nog steeds hebben eisers onvoldoende informatie verschaft over de inhoud van de kluis, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. De aanvraag van 7 juni 2023 is daarom terecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder nog toegevoegd dat eisers geen bewijs hebben geleverd dat de sleutels van de kluis zijn ingeleverd en dat eisers ook de gevraagde creditcardgegevens niet hebben ingeleverd. Er is ten aanzien van de periode van 20 mei 2023 tot 10 juli 2023 volgens verweerder geen sprake van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat zij ten aanzien van die periode wel voldoen aan de voorwaarden voor het recht op bijstand
6. Eisers voeren aan dat verweerder blijft verwijzen naar de onbekende inhoud van de kluis, op basis waarvan het recht op bijstand naar de toekomst toe niet zou zijn vast te stellen. Hiermee creëert verweerder volgens eisers een situatie waarin voor een levenslange periode naar de toekomst toe het recht op bijstand niet is vast te stellen, zodat nooit meer een uitkering zal worden toegekend. Verder hebben eisers aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat hun derde aanvraag van 16 juli 2023 wel heeft geleid tot toekenning van de uitkering, terwijl het feitencomplex hetzelfde is.
7. De rechtbank stelt vast dat, anders dan eisers stellen, zij op het aanvraagformulier hebben vermeld dat de gewenste ingangsdatum van de bijstand 24 februari 2023 is. De te beoordelen periode loopt daarom van 24 februari 2023 tot 10 juli 2023 (de datum van de beslissing op de aanvraag).
7.1.
Omdat de periode van 24 februari 2023 tot en met 19 mei 2023 reeds is beoordeeld met het besluit van 9 maart 2023, dient deze periode beoordeeld te worden aan de hand van artikel 4:6 van de Awb.
7.2.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
7.3.
Vaste jurisprudentie [5] is dat als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is [6] .
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die vóór dat besluit niet konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Naar aanleiding van de aanvraag hebben eisers bij verweerder wederom aangegeven dat de kluis noodgedwongen op naam van eiseres is gehuurd ten behoeve van een nicht. Eisers hebben echter geen nieuwe gegevens verstrekt ter onderbouwing van deze stelling. Ook is geen informatie of bewijs verstrekt waaruit kon worden opgemaakt wat de eerdere inhoud van de kluis was.
7.5.
Bij de beoordeling of de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit onredelijk of onjuist is, maar de vraag of dat besluit onmiskenbaar onjuist is. Van onmiskenbare onjuistheid is sprake als bij oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek al blijkt dat het oorspronkelijke besluit onjuist is [7] . De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat het besluit waar het in deze zaak om gaat onmiskenbaar onjuist is.
7.6.
Wat betreft de resterende periode van 20 mei 2023 tot 10 juli 2023 (de datum van de beslissing op de aanvraag) dient te worden beoordeeld of eisers hebben aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat zij ten aanzien van die periode wel voldoen aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke wijziging van omstandigheden niet is aangetoond. Het (eerst op 20 juli 2023) overgelegde bewijs van opzegging van de huurovereenkomst ten aanzien van de kluis per 25 mei 2023, is daartoe onvoldoende. Niet alleen is daarin vermeld dat er nog gebruik gemaakt kan worden van de kluis tot de sleutels zijn ingeleverd, maar ook is er nog altijd geen duidelijkheid gegeven over de eerdere inhoud van de kluis.
Ten aanzien van beide aanvragen
8. De stelling van eisers dat verweerder een situatie creëert waarin voor een levenslange periode naar de toekomst toe het recht op bijstand niet is vast te stellen, zodat nooit meer een uitkering zal worden toegekend, volgt de rechtbank niet. De ontstane situatie is immers het gevolg van het feit dat eiseres tegen de afspraken in op 23 februari 2023 alleen naar de kluis is gegaan en daardoor in aanwezigheid van de toezichthouders de mogelijkheid heeft ontnomen om de inhoud van de kluis op dat moment vast te stellen. De rechtbank is het met eisers eens dat dit hen niet levenslang kan worden tegengeworpen.
Gelet op de verzekerde waarde van de kluis heeft verweerder zich ten aanzien van de onderhavige aanvragen naar het oordeel van de rechtbank echter terecht op het standpunt gesteld dat onduidelijkheid over de inhoud van de kluis, en daarmee over de financiële situatie van eisers, relevant was voor het recht op bijstand.
8.1.
De stelling van eisers dat het onbegrijpelijk is dat hun derde aanvraag van 16 juli 2023 wel heeft geleid tot toekenning van de uitkering, terwijl het feitencomplex hetzelfde is, geeft de rechtbank evenmin aanleiding tot een ander oordeel te komen. Ook ten tijde van die aanvraag was er nog altijd onduidelijkheid over de inhoud van de kluis. Dat verweerder niettemin aanleiding heeft gezien om een bijstandsuitkering toe te kennen, betekent niet dat per eerdere datum een bijstandsuitkering toegekend had moeten worden. Verweerder heeft toegelicht dat de bevindingen van een later huisbezoek en de persoonlijke omstandigheden van eiseres reden zijn geweest om uit coulance per 16 juli 2023 een bijstandsuitkering toe te kennen.
8.2.
Ter zitting hebben eisers een beroep gedaan op de uitspraak van de CRvB van 11 april 2023 [8] . Uit die uitspraak volgt volgens eisers dat als er onduidelijkheid bestaat over eventuele aanwezige vermogensbestanddelen in het verleden, deze in principe niet mee tellen bij een nieuwe aanvraag, behoudens wat betreft de maand waarin voor het laatst duidelijk was wat er op de bankrekening stond of in het geval eisers in de kluis zat. Nu op 28 februari 2023 de inhoud van de kluis bekend was, had in de maand daarop de inhoud van de kluis geen rol meer mogen spelen bij de vaststelling van een nieuw uitkeringsrecht en had aan eisers per 9 maart 2023 een bijstandsuitkering toegekend moeten worden.
8.3.
De rechtbank ziet in deze uitspraak geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. In die uitspraak was sprake van een nieuwe aanvraag na intrekking van de bijstand, omdat de betrokkene niet had voldaan aan de medewerkingsverplichting door niet de bankafschriften van de spaarrekening van haar minderjarig kind te verstrekken. Het onderzoek was gestart naar aanleiding van een anonieme tip dat er maandelijks € 200,-- op de spaarrekening van het minderjarige kind van de betrokkene werd gestort en dat de betrokkene zwart zou werken. Gedurende de behandeling van haar nieuwe aanvraag om bijstand is de spaarrekening opgezegd. De betrokkene heeft inzicht verschaft in het eindsaldo van de spaarrekening (een bedrag van € 103,55), maar niet in het verloop van het saldo. Door de CRvB is overwogen dat er bij het ontbreken van nadere feiten of omstandigheden die wijzen op andere middelen of inkomstenbronnen, onvoldoende grondslag bestaat, in ieder geval vanaf de opzegging van de spaarrekening, voor het standpunt dat door het ontbreken van de bankafschriften het recht op bijstand niet is vast te stellen. Dat is anders in deze zaak van eisers. In het geval van eisers gaat het om een kluis met een verzekerde waarde van € 90.000,-. Over de inhoud van de kluis heeft eiseres wisselende en onvolledige verklaringen afgelegd. Uit de verzekerde waarde en de verklaring van eiseres zelf kan worden afgeleid dat er spullen van aanzienlijk waarde in de kluis zijn bewaard, waarover eisers konden beschikken. Daarnaast hebben eisers geen duidelijkheid verschaft per welke datum zij geen toegang meer hadden tot de kluis. De feiten en omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op andere middelen waarover eisers in de perioden in geding konden beschikken.
9. Het voorgaande betekent dat verweerder de aanvragen om een bijstandsuitkering van 9 maart 2023 en 7 juni 2023 terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:365, en van 11 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:666.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2022.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1420.
4.De uitspraak van de CRvB van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:118.