In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op basis van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (PW) en de afwijzing van een aanvraag om bijstand. Appellante ontving vanaf 30 december 2016 bijstand als alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de bijstand van appellante met ingang van 10 september 2019 ingetrokken, omdat zij verzuimd had om bankafschriften van de spaarrekening van haar minderjarige zoon te overleggen. Appellante stelde dat zij niet over deze gegevens kon beschikken, omdat de spaarrekening werd beheerd door haar ex-partner. Het college handhaafde de intrekking van de bijstand en de afwijzing van de aanvraag om bijstand, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld zonder de gevraagde bankafschriften.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken, maar dat de afwijzing van de aanvraag niet volledig in stand kon blijven. De Raad stelde vast dat het college onvoldoende had onderzocht of het recht op bijstand voor een deel van de periode opnieuw kon worden vastgesteld, nu de spaarrekening per 24 oktober 2019 was opgeheven. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de afwijzing van de aanvraag om bijstand en droeg het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.