3.2Conclusie
Betreffende de echtheid en opmaak en afgifte van het document:
Gelet op het gestelde in punt 3.1 is het document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt
en afgegeven.
Betreffende de inhoud van het document:
Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
(…)
28. De rechtbank overweegt dat Bureau Documenten niet heeft vastgesteld dat de door eiser overgelegde documenten vals, vervalst of inhoudelijk onjuist zijn. Dat niet kan worden
vastgestelddat deze documenten authentiek en inhoudelijk juist zijn, betekent niet dat de inhoud niet juist
kánzijn. Verweerder heeft weliswaar aan eiser vragen gesteld over de verkrijging van deze documenten, maar heeft zich niet nader vergewist of de inhoud van de onderzochte documenten juist kan zijn door deze documenten bijvoorbeeld inhoudelijk te vergelijken met documenten uit het referentiemateriaal waarvan wel is vastgesteld dat deze authentiek en bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. De inhoud van de documenten ondersteunt het asielrelaas van eiser en verweerder had dit daarom nader dienen te onderzoeken. Verweerder heeft door dit na te laten niet deugdelijk en zorgvuldig genoeg onderzocht of de documenten tezamen en in onderlinge samenhang met alle andere in deze en de vorige procedure aangedragen bewijsmiddelen het asielrelaas van eiser aannemelijk maken. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser genoegzaam heeft verklaard op welke wijze hij de documenten verkregen en waarom hij niet in staat is geweest om deze documenten eerder te overleggen.
29. De rechtbank overweegt dat verweerder de documenten ten onrechte terzijde heeft gelegd en er geen enkele bewijswaarde aan heeft toegekend. De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken dat als de “echtheid” van een document niet kan worden vastgesteld, dit niet betekent dat het document inhoudelijk niet juist kan zijn. Verweerder dient bovendien elk bewijsmiddel dat door de vreemdeling wordt aangedragen te onderzoeken en te beoordelen of dit steunbewijs kan opleveren voor het asielrelaas. Ook als een document vals zou zijn, betekent dit niet dat hieraan geen enkele waarde kan toekomen. De rechtbank wijst op dit verband op overweging 62 van de Conclusie van Advocaat-Generaal Hogan in LH en de verwijzing door het Hof in punt 46 van het arrest naar deze overweging van de Advocaat-Generaal.
30. De rechtbank wijst tevens op overweging 35 van de Conclusie van Advocaat-Generaal Hogan in LH waarin wordt uiteengezet dat “niet alle niet-geauthentiseerde documenten evenwel zonder meer van de hand kunnen worden gewezen en veel hierbij zal afhangen van de context, relevantie, haalbaarheid van authenticatie en misschien zelfs in bepaalde gevallen de last die een poging tot authenticatie van de documenten zou opleggen aan de beslissingsautoriteit.”
31. Ook het Hof geeft in het arrest aanwijzingen over het moeten betrekken van documenten waarvan de authenticiteit niet vast is komen te staan. Zo heeft het Hof in LH onder meer het navolgende overwogen:
(…)
39
39 In casu wenst de verwijzende rechter te vernemen of een document waarvan de authenticiteit en de waarachtigheid niet kunnen worden uitgesloten, „een nieuw element of nieuwe bevinding” in de zin van artikel 40, lid 2, van richtlijn 2013/32 kan vormen, hoewel de authenticiteit van dit document niet kan worden vastgesteld of de bron ervan niet objectief verifieerbaar is.
40 In dit verband dient te worden opgemerkt dat artikel 40, lid 2, van richtlijn 2013/32 geen enkel onderscheid maakt tussen een eerste verzoek om internationale bescherming en een volgend verzoek wat de aard van de elementen of bevindingen betreft die kunnen aantonen dat de verzoeker krachtens richtlijn 2011/95 in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet, zodat de beoordeling van de feiten en omstandigheden ter staving van deze verzoeken in beide gevallen moet worden verricht overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 2011/95.
41 Om te beginnen omschrijft dit artikel 4, lid 2, de relevante elementen ter staving van een verzoek om internationale bescherming als die welke bestaan in „de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken, reisroutes, reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient”.
42 Vervolgens legt artikel 4, lid 3, onder b), van richtlijn 2011/95 de verplichting op om het verzoek op individuele basis te beoordelen, waarbij onder meer rekening dient te worden gehouden met de door de verzoeker overgelegde relevante documenten, zonder te vereisen dat die documenten noodzakelijkerwijs geauthentiseerd zijn.
(…)
44 Hieruit volgt dat elk document dat door de verzoeker ter staving van zijn verzoek om internationale bescherming is overgelegd, moet worden beschouwd als een element van dat verzoek waarmee rekening dient te worden gehouden overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 2011/95, zodat het feit dat dit document niet kan worden geauthentiseerd of dat er geen objectief verifieerbare bron is, als zodanig niet kan rechtvaardigen dat een dergelijk document wordt uitgesloten van de behandeling waartoe de beslissingsautoriteit dient over te gaan overeenkomstig artikel 31 van richtlijn 2013/32.
(…)
32. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting van 2 oktober 2024 het standpunt heeft ingenomen dat de inhoud van de documenten wel is betrokken bij de beoordeling van dit element en dat dit uit de afdoeningswijze van de aanvraag blijkt, namelijk afgewezen als kennelijk ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk. De rechtbank volgt dit niet. Reeds omdat in deze procedure een nieuw asielmotief is aangedragen, heeft verweerder de aanvraag niet kunnen afwijzen als niet-ontvankelijk omdat er geen nieuwe elementen en bevindingen aan de opvolgende aanvraag ten grondslag zouden zijn gelegd. Het gaat er om dat uit de uitleg van het Hof volgt dat aan documenten die niet geauthentiseerd zijn en dus niet “echt” bevonden zijn, niet zonder meer elke bewijswaarde kan worden ontzegd. Uit de bovenstaande overweging van het Hof volgt dat ook aan documenten die afkomstig zijn van een niet objectief verifieerbare bron, niet zonder meer elke bewijswaarde kan worden ontzegd. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of aan deze documenten bewijswaarde toekomt en heeft nagenoeg volstaan met het benoemen dat de echtheid niet kan worden vastgesteld.
33. Verweerder had dus ook moeten nagaan, ondanks dat de echtheid van de documenten niet kan worden vastgesteld, of de documenten de verklaringen van eiser kunnen ondersteunen. Verweerder kan deze documenten bijvoorbeeld vergelijken met documenten waarvan de echtheid wel is vastgesteld en kan de inhoud van deze documenten ook vergelijken met openbare bronnen om te bezien of de inhoud juist kan zijn. Verweerder weet dat homoseksualiteit strafbaar is gesteld in Nigeria en weet bijvoorbeeld dat er arrestaties plaatsvinden. Verweerder heeft weliswaar vragen gesteld over de wijze waarop eiser de documenten heeft verkregen, maar verweerder heeft vervolgens niet alleen ten onrechte de inhoud niet nader geverifieerd, maar verweerder legt de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten op een zeer opmerkelijke wijze aan zijn afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag. Verweerder heeft namelijk overwogen dat “eiser een verleden heeft in zijn aanvragen waarbij de echtheid van de overgelegde documenten in twijfel zijn getrokken”.
34. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk dat de omstandigheid dat de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld een “neutraal karakter” heeft en geen rechtvaardiging is om de echtheid van dit document in twijfel te trekken. De rechtbank overweegt verder dat door dit wel te doen, verweerder blijk geeft de gevolgen van de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten niet goed voor ogen te hebben en de rechtbank wijst hierbij op hoofdstuk 8 van de Vakbijlage Bureau Documenten van november 2023. De zinssnede dat eiser hiermee “een verleden heeft” wekt de suggestie dat verweerder vermoedt dat eiser willens en wetens onrechte, valse of vervalste documenten aan verweerder heeft overhandigd om zo een verblijfsvergunning te verkrijgen.
35. De rechtbank het ter zitting besproken dat deze tegenwerping niet alleen feitelijk onjuist is, maar ook de indruk wekt dat eiser op niet oprechte wijze tracht zijn asielmotief te staven en tracht om verweerder te misleiden. De rechtbank stelt echter vast dat uit dit gehele zeer omvangrijke dossier en uit de onderzoeken ter zitting die hebben plaatsgevonden op 3 november 2023 en op 2 oktober 2024 geen enkele indicatie blijkt dat eiser onder valse voorwendselen tracht een verblijfsvergunning te verkrijgen en/of geen enkele aanwijzing bevat dat eiser in strijd met de waarheid heeft verklaard en/of geen enkele aanwijzing bevat dat eiser willens en wetens valse of vervalste documenten heeft overgelegd. De rechtbank acht deze tegenwerping van verweerder dan ook onzorgvuldig en bovendien onbehoorlijk
36. Verweerder heeft in zijn besluit van 20 juni 2024 hier aan toegevoegd dat “eiser in zijn gehoor is geconfronteerd met een melding dat er
een andere Nigeriaanse asielzoeker(onderstreping en cursief door de rechtbank) met een vals Italiaans verblijfsdocument met de naam en foto van eiser bij een uitzendbureau in Harderwijk is geweest en dat eiser hiervoor geen plausibele verklaring heeft maar dit wel een feit is.” De rechtbank acht deze tegenwerping werkelijk onbegrijpelijk en vermag in het geheel niet in te zien waarom eiser de gedraging van een derde zou moeten kunnen verklaren. Door dit op deze manier tegen te werpen, verweerder heeft immers overwogen dat “uw historie met documenten” afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas en de gestelde vrees, wekt verweerder -tenminste- de schijn dat hij niet langer onbevangen het asielverzoek van eiser onderzoekt en beoordeelt omdat eiser onoprechte intenties zou hebben. De rechtbank acht dit kwalijk en de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze vooronderstelling van verweerder met betrekking tot de intenties en gedragingen van eiser de besluitvorming in de laatste fase van deze procedure is gaan overheersen. De rechtbank begrijpt dan ook dat eiser, zoals hij ter zitting op 2 oktober 2024 heeft verklaard, het gevoel heeft dat wat hij ook doet of zegt, verweerder hem nimmer zal geloven en hem nimmer een verblijfsvergunning zal verlenen. Zoals uitgesproken ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid en acht de rechtbank de indruk die verweerder wekt niet zodanig dat dit formeel moet worden gekwalificeerd als schijn van partijdigheid.
37. Eiser heeft ook een e-mail overgelegd van advocatenkantoor Agbonlahor Law Firm Nigeria. Verweerder heeft hierover terecht aangegeven dat de authenticiteit niet kan worden onderzocht. Voor zover verweerder echter heeft tegengeworpen dat de Nigeriaanse advocaat van eiser niet kan worden aangemerkt als een objectief verifieerbare persoon, nu hij in dienst is gesteld van eiser en ook op basis van de verklaringen van eiser dit schrijven heeft opgesteld, kan deze tegenwerping in deze vorm geen stand kan houden. Het document is weliswaar opgesteld door een Nigeriaanse advocaat die in dienst staat van eiser, maar de overweging dat het “meer dan logisch” is dat deze advocaat het verhaal van zijn cliënt bevestigt is veel te kort door de bocht. Verweerder heeft dus dit document ten onrechte terzijde geschoven enkel omdat de advocaat de belangen van eiser behartigt en heeft dit ten onrechte niet nader onderzocht of dit bericht van de advocaat van eiser steunbewijs kan opleveren voor het asielrelaas van eiser.
38. De rechtbank stelt gelet op het bovenstaande vast dat verweerder onjuiste gevolgen heeft verbonden aan de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten en niet voldoende grondig heeft onderzocht of bewijswaarde toekomt aan de overgelegde documenten.
39. In het voornemen is overwogen dat “het element gestelde seksuele geaardheid in de vorige procedure reeds ongeloofwaardig is geacht en dat met hetgeen betrokkene in de huidige procedure heeft aangevoerd geen aanleiding bestaat om terug te komen op dit oordeel”. Vervolgens wordt overwogen dat “eiser documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn verklaringen aangaande zijn vorige procedure”. In het voornemen wordt echter volstaan met het beoordelen van elk document en wordt vervolgens geconcludeerd “dat de overgelegde documenten de seksuele geaardheid niet alsnog aannemelijk kunnen maken.”
De rechtbank stelt vast dat hoewel de bewoordingen anders suggereren, er géén beoordeling heeft plaatsgevonden van de in deze opvolgende procedure overgelegde documenten en afgelegde verklaringen
in onderlinge samenhang metde in de eerste procedure aangedragen bewijsmiddelen.
In het besluit van 16 december 2022 is overwogen dat “in voorgaande procedure zijn gestelde seksuele geaardheid reeds ongeloofwaardig is geacht, dit staat in rechte vast. Bij een opvolgende aanvraag is het aan betrokkene om met aannemelijke nieuwe feiten en omstandigheden te komen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Hier is betrokkene gelet op het voornemen niet in geslaagd. Nu de verklaringen van betrokkene ten aanzien van dit element ongeloofwaardig zijn geacht en hij nu met geen andere verklaringen is gekomen die tot een heroverweging kunnen leiden, wordt niet ingezien waarom aan hem het voordeel van de twijfel gegund moet worden. Het staat echter betrokkene vrij om, wanneer hij twijfels heeft aangaande het documentenonderzoek, een contra expertise op te starten.”
40. Eiser heeft in de zienswijze gewezen op het arrest LH en de daarin gegeven uitleg over de samenwerkingsplicht en de beoordeling van documenten in opvolgende procedures. Verweerder heeft de argumenten van eiser integraal overgenomen in het besluit, maar vervolgens alleen uitgelegd, kort gezegd, waarom de e-mail van de Nigeriaanse advocaat de seksuele geaardheid niet alsnog aannemelijk maakt.
41. In het besluit van 20 juni 2024 is overwogen dat in het besluit van 16 december 2022 staat waarom eiser geen verblijfsvergunning asiel krijgt en de inhoud van dat besluit ook deel uitmaakt van dit besluit. Dit aanvullende besluit heeft uitsluitend betrekking op het derde element “mensenhandel in Duitsland”.
42. De rechtbank overweegt dat verweerder de betekenis van “het in rechte vaststaan van een beoordeling” doordat de rechter uitspraak heeft gedaan niet lijkt te vatten. Dat de Afdeling op een bepaald moment een uitspraak heeft gedaan waarbij de rechtmatigheid van een besluit is beoordeeld en de uitspraak die daarover gaat is bevestigd, betekent in de opvolgende procedure “slechts” dat eiser op dat moment van de uitspraak zijn seksuele geaardheid niet aannemelijk heeft weten te maken. Eiser heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend omdat hij nieuwe bewijsmiddelen heeft vergaard om zijn geaardheid alsnog aannemelijk te maken.
43. Verweerder dient de in deze procedure aangedragen bewijsmiddelen tezamen met de in de eerdere procedure(s) aangedragen bewijsmiddelen te onderzoeken en te beoordelen in plaats van te beoordelen of eiser (uitsluitend) met deze overgelegde documenten zijn homoseksuele geaardheid aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder dient dus, als ware er slechts één asielaanvraag, te onderzoeken of eiser zijn relaas en beschermingsbehoefte aannemelijk maakt. Dit vergt een wezenlijke andere beoordeling dan de vaststelling dat “in rechte vaststaat dat het element gestelde seksuele geaardheid in de vorige procedure reeds ongeloofwaardig is geacht” en dat “eiser met de nu overgelegde documenten zijn geaardheid niet aannemelijk maakt”. Dat een geloofwaardigheidsbeoordeling na toetsing van het besluit door de (hoogste) rechter in rechte vaststaat, is dus in wezen niet meer dan een momentopname.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5570) en meer in het bijzonder naar voetnoot 7 waarin voor de betekenis van de formele rechtskracht naar de annotatie van mr. M.W. Venderbos bij AB 2022/2337, overweging 13.e v. is verwezen, waarbij de rechtbank opmerkt dat deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling op 27 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1248). 44. Eiser heeft de beroepsgronden dat de besluitvorming van verweerder niet verenigbaar is met de uitleg die het Hof in LH geeft gegeven terecht aangevoerd en ook deze gronden slagen.
Daargelaten dat verweerder in het kader van zijn samenwerkingsplicht in het gehoor opvolgende aanvraag vragen aan eiser had moeten stellen en dus niet kan volstaan met het tegenwerpen dat “eiser nu niet met andere verklaringen is gekomen”, heeft verweerder onvoldoende onderzocht of de documenten steunbewijs kunnen vormen voor alle overige bewijsmiddelen.
45. Het ter zitting van 2 oktober 2024 door verweerder ingenomen standpunt dat de inhoud van de documenten wel is betrokken bij de beoordeling van dit element en dat dit uit de afdoeningswijze van de aanvraag blijkt, volgt de rechtbank dus niet.
Dit valt uit het besluit op geen enkele wijze af te leiden, ook niet als het besluit op dit punt welwillend wordt gelezen.
46. De opvolgende aanvraag is weliswaar niet niet-ontvankelijk verklaard bij gebrek een nieuwe elementen en bevindingen. Dit betekent echter niet zonder meer dat de overgelegde documenten deugdelijk zijn onderzocht en beoordeeld tezamen met de in de eerste procedure afgelegde verklaringen en overige aangedragen bewijsmiddelen. Bovendien heeft eiser aan zijn opvolgende aanvraag twee zelfstandige asielmotieven ten grondslag gelegd waarvan één motief in de voorgaande procedure niet is aangedragen. Deze omstandigheid verplicht verweerder reeds om de opvolgende aanvraag inhoudelijk te beoordelen. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder is bovendien onbegrijpelijk, nu eiser juist wordt verweten dat hij, zoals ter zitting uitdrukkelijk is herhaald door verweerder, “een patroon laat zien van het overleggen van documenten waarvan de echtheid niet kan worden vastgesteld en dit sterk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas”. Verweerder dient echter te onderzoeken of eiser in de opvolgende asielaanvraag zijn gestelde homoseksuele geaardheid alsnog aannemelijk weet te maken en verweerder moet dus invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht door onder meer na te gaan of de documenten steunbewijs opleveren ondanks dat de echtheid van de documenten niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft echter, zoals hiervoor overwogen, niet alleen ten onrechte niet onderzocht of de inhoud van de documenten juist
kánzijn maar tevens een verkeerde conclusie uit de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten getrokken.
Zoals uitgebreid besproken ter zitting kan de rechtbank uit deze tegenwerping niet anders afleiden dan dat verweerder suggereert dat eiser valse of vervalste documenten overlegt om verweerder zo te bewegen een verblijfsvergunning te geven. Dat verweerder ondanks dit alles ter zitting aangeeft dat de inhoud van de documenten is betrokken bij de beoordeling of eiser zijn seksuele geaardheid aannemelijk heeft gemaakt is daarom onbegrijpelijk.
47. De rechtbank stelt gelet op het bovenstaande vast dat verweerder onvoldoende heeft onderkend wat het beoordelingskader voor een opvolgende aanvraag is. De rechtbank acht de tegenwerping dat eiser een verleden heeft van het overleggen van niet echte documenten feitelijk onjuist en bovendien onzorgvuldig en onbehoorlijk jegens eiser.
48. De rechtbank stelt, zoals hiervoor overwogen, ten aanzien van het element seksuele geaardheid meerdere gebreken vast. De rechtbank overweegt dat gelet op alle bewijsmiddelen die eiser in de eerste en opvolgende procedure heeft aangedragen en het beoordelingskader van een seksuele gerichtheid zoals dat ten tijde van de opvolgende aanvraag en de bestreden besluiten gold, niet langer kan volhouden dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar heeft de Afdeling op
19 oktober 2017 geconcludeerd dat het afwijzende besluit van 18 maart 2016 juist was en de asielaanvraag van eiser van 19 juli 2014 terecht was afgewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat het beoordelingskader dat de Afdeling heeft gehanteerd op 19 oktober 2017 inmiddels op wezenlijke onderdelen ook door de Afdeling is verlaten. De betekenis die aan die uitspraak in de onderhavige procedure toekomt is dan ook gering in die zin dat niet onverkort kan worden volgehouden dat de bewijsmiddelen die eiser tot aan die uitspraak had aangedragen bij de onderhavige actuele beoordeling zijn asielrelaas niet aannemelijk kunnen maken.
49. De rechtbank acht het dan ook niet zinvol om verweerder nogmaals te laten onderzoeken en beoordelen of eiser dit deel van zijn asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar is het in de eerste plaats aan verweerder om de geloofwaardigheid van verklaringen te beoordelen en om op grond daarvan te beslissen of bescherming moet worden geboden en een verblijfsvergunning moet worden verleend. De rechtbank overweegt echter dat verweerder eiser sinds zijn inreis in Nederland meerdere malen heeft gehoord, zijn verklaringen meerdere malen heeft beoordeeld en in wezen niet in staat is gebleken om in tien jaar tijd de beschermingsbehoefte van eiser deugdelijk te onderzoeken en te beoordelen. In de onderhavige procedure wordt de beoordeling door verweerder van de seksuele gerichtheid van eiser wederom gebaseerd op onzorgvuldig en onvolledig onderzoek en geeft verweerder wederom blijk het beoordelingskader van een seksuele gerichtheid en het beoordelingskader van een opvolgende aanvraag niet te doorgronden.
50. De rechtbank heeft meerdere gebreken vastgesteld in zeer basale uitgangspunten van het verrichten van een geloofwaardigheidsbeoordeling. Het vergewissen van het vermogen van de vreemdeling om adequaat te kunnen verklaren, het vergewissen van het referentiekader van de vreemdeling en het bepalen van de bewijsdrempel voor het aannemelijk achten van een asielrelaas en het volledig betrekken van alle thema’s van de werkinstructie en dus ook beoordelen of het gedurende geruime tijd hebben van een homoseksuele relatie en het gedurende geruime tijd en op frequente basis onderhouden van contacten met onder meer het COC, steunbewijs oplevert zijn fundamentele aspecten van de opdracht van verweerder om een verzoek om internationale bescherming grondig en welwillend te onderzoeken en te beoordelen. Verweerder heeft verder de uitleg die het Hof in het arrest LH heeft gegeven over de reikwijdte en strekking van de samenwerkingsplicht in opvolgende procedures miskend en trekt onjuiste conclusies op grond van de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten. De rechtbank acht het daarbij onzorgvuldig onbehoorlijk jegens eiser dat aan eiser wordt tegengeworpen dat uitsluitend omdat de echtheid van de documenten die hij heeft overgelegd niet kan worden vastgesteld, “eiser een verleden heeft van het overleggen van document die twijfel oproepen.”
51. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verweerder op ernstige wijze tekort is geschoten in de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag van eiser.
52. De rechtbank overweegt verder dat de rechtbank tijdens de behandeling ter zitting op 3 november 2023 nagenoeg al deze aspecten van de besluitvorming heeft besproken en daarbij tamelijk duidelijk heeft aangegeven dat de rechtbank meerdere gebreken vaststelt. Verweerder heeft verzocht om een bestuurlijke lus om een aanvullend besluit te kunnen nemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, die er gelet op het tijdsverloop tussen de zitting en het nemen van het aanvullende besluit zeker was, om deze gebreken te herstellen in het aanvullende besluit.
53. De rechtbank stelt verweerder thans niet nogmaals in de gelegenheid om de gestelde seksuele geaardheid te onderzoeken en te beoordelen. De rechtbank overweegt ook dat verweerder in deze opvolgende procedure, gelet op alle aangedragen bewijsmiddelen die in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld, niet langer kan volhouden dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
Verweerder heeft zich niet vergewist of sprake is van beperkingen bij het horen en beslissen. Gelet hierop kan aan de geduide tegenstrijdigheden geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, daargelaten dat verweerder zich in deze opvolgende procedure had moeten baseren op de hoofdlijnen van het asielrelaas en dit in onderlinge samenhang had moeten beoordelen overgelegde documenten en met feitelijkheden zoals het aangaan van homoseksuele relaties en het onderhouden van contacten met belangenverenigingen.