ECLI:NL:RBDHA:2024:15988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
NL22.25858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met seksuele geaardheid en mensenhandel als asielmotieven

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser die al tien jaar in Nederland verblijft. Eiser heeft in zijn aanvraag zijn seksuele geaardheid en het slachtoffer zijn van mensenhandel als zelfstandige asielmotieven aangedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzingen van zijn asielaanvragen onzorgvuldig zijn geweest, met name omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problemen van eiser en de gebrekkige motivering van de afwijzingen. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van eisers seksuele geaardheid en het risico op represailles bij terugkeer naar Nigeria als reëel beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als ingangsdatum 16 maart 2022. Tevens zijn het terugkeerbesluit en het inreisverbod vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om de registratie van deze besluiten in het SIS te verwijderen. De proceskosten zijn vastgesteld op €4.593,75.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25858

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] 1976 te Nigeria,

V-nummer: [V-nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. A. Saakjan),
en
de Minister van Asiel en Migratie,voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2022 (bestreden besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en met betrekking tot de rechtsgevolgen bepaald dat dit besluit als terugkeerbesluit geldt en eiser een vertrektermijn wordt onthouden. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd met een duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 23 oktober 2023, het verzoek van 18 oktober 2023 om de op 24 oktober 2023 geplande presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten te verbieden afgewezen (NL23.33027, niet gepubliceerd).
Het beroep tegen bestreden besluit I en het verzoek zijn op 3 november 2023 op zitting behandeld. Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van het beroep aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen documenten te overleggen en om verweerder in de gelegenheid te stellen om deze documenten te (laten) onderzoeken. Tevens heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan, een ordemaatregel getroffen en bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat verweerder en/of DT&V zich moeten onthouden van het in contact treden met de Nigeriaanse autoriteiten om een presentatie in persoon van eiser aan te vragen totdat de rechtbank (eind)uitspraak heeft gedaan in de beroepsprocedure en bepaald dat eiser niet verplicht is om mee te werken aan een presentatie in persoon bij de Nigeriaanse autoriteiten zolang niet is beslist op zijn beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag (ECLI:NL:RBDHA:2023:16602).
Op 30 april 2024 heeft verweerder de rechtbank verzocht om een bestuurlijke lus toe te passen om eiser nader te horen en om een aanvullend besluit te kunnen nemen. De rechtbank heeft dit verzoek, omdat dit ook in het belang van eiser is, ingewilligd.
Bij besluit van 20 juni 2024 (bestreden besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser wederom afgewezen als kennelijk ongegrond en met betrekking tot de rechtsgevolgen gewezen op het op 1 augustus 2014 genomen terugkeerbesluit.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift en aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting voortgezet op 2 oktober 2024. Eiser en beide gemachtigden zijn verschenen. Na afloop van de behandeling ter zitting heeft de rechtbank een voorlopig oordeel gegeven en aangegeven dat schriftelijk uitspraak gedaan zal worden.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank overweegt allereerst dat het beroep van eiser betrekking heeft op beide besluiten en de rechtbank dus uitspraak zal doen over de rechtmatigheid van beide besluiten.
2. Eiser is in 2014 in Nederland ingereisd en heeft op 19 juli 2014 een asielaanvraag gedaan waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij een homoseksuele geaardheid heeft. Deze aanvraag is afgewezen op 1 augustus 2024. De rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft op 22 september 2015 het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag (AWB 14/18070, niet gepubliceerd). Op 18 maart 2016 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser van 19 juli 2014 wederom afgewezen. Deze afwijzing van deze eerdere asielaanvraag staat in rechte vast door een uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2848), waarbij de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 maart 2017 (NL16.554, niet gepubliceerd) is vernietigd.
3. Eiser is niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning vanwege mensenhandel. De beschikking van verweerder van 19 april 2019, waarbij eisers verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel is ingetrokken, is in rechte komen vast te staan door de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020. In de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 10 april 2020 (AWB 19/73338, niet gepubliceerd) is onder meer overwogen dat de grond van de verleende verblijfsvergunning is komen te ontvallen omdat de officier van justitie wegens onvoldoende opsporingsindicaties niet tot vervolging overgaat. In de uitspraak is tevens overwogen dat niet in geschil is dat eiser in Nederland slachtoffer is geworden van mensenhandel maar “dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel waardoor niet van eiser gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.” De Afdeling heeft deze uitspraak in de bovengenoemde uitspraak van 3 juni 2020 met een zogenoemde “91 lid 2-motivering” bevestigd (202002786/1/V2, niet gepubliceerd).
4. Eiser heeft aan zijn tweede asielaanvraag van 16 maart 2022, waarvan de afwijzing thans ter toetsing voorligt, wederom zijn seksuele geaardheid ten grondslag gelegd en heeft tevens verklaard in Duitsland, net als in Nederland, slachtoffer te zijn geworden van de mensensmokkelaars die hem naar Nederland hebben gebracht en ook in Duitsland gedwongen te zijn tot prostitutie. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn gestelde seksuele geaardheid bij zijn opvolgende asielaanvraag een drietal documenten overgelegd.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Gestelde seksuele geaardheid;
  • Mensenhandel in Duitsland.
6. Verweerder heeft eiser op 14 december 2022 gehoord over zijn opvolgende aanvraag. Verweerder acht het element “identiteit, nationaliteit en herkomst” geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser met de overgelegde stukken en zijn toelichting op deze stukken nog altijd niet zijn gestelde seksuele geaardheid geloofwaardig heeft gemaakt. Verweerder acht het element “mensenhandel in Duitsland” wel geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat dit niet tot bescherming noopt. Verweerder concludeert dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat het een opvolgende asielaanvraag betreft die niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast moet eiser Nederland onmiddellijk verlaten en is hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
7. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag wat het arrest LH voor de onderhavige procedure betekent (uitspraak van het Hof van Justitie van 10 juni 2021 in procedure C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478) en welke gevolgen al dan niet kunnen worden verbonden aan de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten van. Partijen zijn ook verdeeld over de vraag in hoeverre het geloofwaardig geachte element “mensenhandel in Duitsland” een 3 EVRM-risico bij terugkeer met zich brengt en of reeds vanwege dit geloofwaardig geachte element bescherming aan eiser moet worden geboden. Gelet op de algemene landeninformatie over Nigeria is het bovendien de vraag of de autoriteiten in staat zijn bescherming te bieden voor het geval eiser na terugkeer moet vrezen voor mensensmokkelaars en mensenhandelaars.
8. Eiser heeft, naast de twee documenten bij de aanvraag en één document bij zijn gehoor opvolgende aanvraag, in beroep een foto van twee andere documenten overgelegd. De rechtbank heeft bij de behandeling van het beroep ter zitting op 3 november 2023 met partijen besproken het noodzakelijk te vinden dat de twee documenten, waarvan eiser stelt dat hij deze aan de advocaat die hem heeft bijgestaan in “de mensenhandel-procedure” heeft overhandigd en ze niet terug heeft gekregen, door eiser worden her-verkregen en door verweerder worden beoordeeld en worden betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. In de bovengenoemde “mensenhandel-procedure” heeft de toenmalige gemachtigde van eiser, zoals verweerder ter zitting op 3 november 2023 heeft toegelicht, de originele stukken niet overgelegd. Hierdoor heeft verweerder destijds alleen een kopie van één van de documenten bij de beoordeling kunnen betrekken. De feiten waar het derde element “mensenhandel in Duitsland” op ziet, hebben zich voorgedaan na de afronding van deze procedure waarbij is geoordeeld dat eiser geen verblijfsrecht ontleent aan de omstandigheid dat hij slachtoffer is van mensenhandel in Nederland. Verweerder heeft ter zitting aangegeven niet in te zien waarom de behandeling van het beroep moet worden aangehouden, omdat eiser geruime tijd in de gelegenheid is geweest om die documenten te bemachtigen en dat niet uit eigen beweging heeft gedaan. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat ook indien die documenten worden verkregen en ze na documentenonderzoek authentiek en inhoudelijk juist zouden zijn, dit niet kan afdoen aan het besluit. De rechtbank heeft aangegeven dat kan worden toegegeven dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij reeds inspanningen zou hebben geleverd om de documenten terug te krijgen, maar hieraan niet het gevolg te verbinden dat eiser niet alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld om dit te doen. De rechtbank dient in beroep de beoordeling door verweerder van de beschermingsbehoefte van eiser te toetsen. Omdat het verbod op refoulement absoluut is en dit ook de taak en verantwoordelijkheid van de rechtbank regardeert en de rechtbank in de onderhavige procedure het onderzoek zo volledig mogelijk wil verrichten, heeft de rechtbank eiser een nadere termijn gegeven om de documenten te overleggen en zo zijn asielrelaas nader te staven. De rechtbank heeft reeds toen aangegeven bovendien niet zonder meer te volgen dat ook indien de documenten authentiek zijn, hieruit geen steunbewijs volgt omdat het overleggen van authentieke documenten de algehele geloofwaardigheid van eiser regardeert. De rechtbank heeft toen ook benoemd dat de inhoud van deze documenten integraal met alle overige verklaringen en bewijsmiddelen dient te worden onderzocht, ook als deze documenten niet authentiek blijken te zijn. Eiser heeft daarop aangegeven dat indien hij hiertoe in de gelegenheid zou worden gesteld, hij ten spoedigste contact zou opnemen met zijn voormalige advocaat die hem heeft bijgestaan in de “mensenhandel-procedure” en de stukken voor onderzoek zal aanbieden.
9. Eiser heeft na de aanhouding van de behandeling van het beroep de documenten overgelegd en verweerder heeft de documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten. Verweerder heeft een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 6 december 2023 overgelegd.
10. Verweerder heeft, nadat de rechtbank het verzoek van verweerder om een bestuurlijke lus toe te passen heeft ingewilligd, eiser op 27 mei 2024 aanvullend gehoord over zijn opvolgende aanvraag. In het bestreden besluit van 20 juni 2024 heeft verweerder zijn beslissing om eiser niet in aanmerking te brengen voor internationale bescherming gehandhaafd.
11. De beroepsgronden van eiser hebben onder meer betrekking op de gebrekkige motivering van de tegenwerpingen uit de vorige procedure en het gewicht dat daaraan in de onderhavige procedure wordt toegekend, het beoordelingskader voor opvolgende aanvragen, de bewijswaardering van de overgelegde documenten, de bewijsdrempel, de samenwerkingsplicht en de risico’s bij terugkeer vanwege de mensenhandelaren.
12. De rechtbank overweegt dat de beroepsgronden van eiser slagen en de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren. De rechtbank motiveert dit als volgt.
I
Geloofwaardigheidsbeoordeling seksuele geaardheid

Vermogen van eiser om adequaat te verklaren

13. Verweerder heeft in deze procedure geen (nieuw) “medisch advies horen en beslissen” opgevraagd. De rechtbank acht dit onzorgvuldig omdat het dossier meerdere aanwijzingen bevat dat eiser kampt met mentale en psychische problemen die wellicht interfereren met het vermogen van eiser om adequaat te verklaren en die door verweerder moeten worden betrokken bij het inrichten van het gehoor en bij het bepalen van het referentiekader van eiser om een deugdelijke geloofwaardigheidsbeoordeling te kunnen verrichten. Medifirst heeft ten behoeve van de eerste procedure op 22 juli 2014 een advies uitgebracht en heeft daarin vermeld dat “eiser zich niet alle data kan herinneren”. Eiser heeft bij het indienen van de opvolgende aanvraag op 16 maart 2022 in de M35-O aangegeven te kampen met diabetes, leverproblemen en mentale problemen. In het gehoor opvolgende aanvraag begint de hoormedewerker ook met het benoemen van deze problemen en eiser heeft daarop verklaard welke klachten hij heeft en dat hij hiervoor onder behandeling van een psycholoog staat. Op 15 november 2017 is er een melding gedaan van calamiteiten en is vastgelegd dat sprake is geweest van een “zelfdestructieve actie”. Tevens is een brief in het dossier gevoegd waaruit blijkt dat eiser vanaf mei 2019 is overgedragen aan de Stichting Altijd Zorg te Rolde en daar in aanmerking is gebracht voor begeleid wonen.
14. Verweerder heeft ervoor gekozen in deze opvolgende procedure geen medisch advies horen en beslissen op te vragen. Dit betekent echter niet dat verweerder voorbij kan gaan aan de eerder geconstateerde beperking dat eiser geen data kan herinneren. Het is immers niet zonder meer waarschijnlijk dat deze beperking door het enkele tijdsverloop tussen de procedures vanzelf is verdwenen. Het laat ook onverlet dat verweerder bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser zich rekenschap moet geven van het referentiekader van eiser. Verweerder moet dit ook kenbaar doen, zodat de rechtbank kan beoordelen of verweerder integraal mag uitgaan van de verklaringen en zodat de rechtbank kan beoordelen of de bewijsdrempel die verweerder hanteert om te beslissen of eiser zijn asielrelaas met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt terecht is opgeworpen.
Dit is des te meer van belang omdat het asielmotief dat ten grondslag ligt aan de vraag om bescherming nagenoeg uitsluitend met eigen verklaringen aannemelijk kan worden gemaakt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de tussenuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:14610).
15. Verweerder heeft de gehoren weliswaar zorgvuldig ingericht doordat de hoormedewerker zich regelmatig heeft vergewist of eiser zichzelf in staat achtte om gehoord te kunnen worden en door eiser de ruimte te geven om om een onderbreking te verzoeken en zijn emoties te uiten. Het is de vraag of eiser zelf kan beoordelen of zijn psychische problemen van invloed zijn om verklaringen af te kunnen leggen en het is de vraag in hoeverre eiser overziet wat de gevolgen zijn voor zijn asielaanvraag als niet wordt onderkend dat hij niet adequaat kan verklaren. Het beoordelen of sprake is van beperkingen vergt dus een medische beoordeling. Dat een actuele medische beoordeling van het vermogen van eiser om adequaat te kunnen verklaren is vereist, zou voor eenieder duidelijk zijn geweest als de hoormedewerker de vraag had gesteld hoelang eiser reeds onder behandeling van een psycholoog staat en waar deze behandelingen betrekking op hebben. De rechtbank heeft eiser deze -simpele en voor de hand liggende- vraag ter zitting gesteld. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij thans tien jaar in Nederland is en gedurende negen jaar in Nederland onder behandeling staat van een psycholoog. Eiser heeft verder, in antwoord op vragen van de rechtbank, verklaard dat hij op regelmatige en frequente basis gesprekken heeft met de psycholoog en deze gesprekken tot doel hebben om zijn suïcidale gedachten te verminderen en om leren om te gaan met de medische en psychische gevolgen van de substanties die hij kreeg toegediend gedurende de periode dat hij in Duitsland gedwongen is geprostitueerd. Eiser heeft verder verklaard in voortdurende angst te leven vanwege de bedreigingen van de mensenhandelaar en eiser heeft verklaard “last te hebben” van de grote en langdurige onzekerheid over verblijfservaring en de lange duur van deze procedure.
16. De hoormedewerker heeft bij aanvang van het eerste gehoor in deze opvolgende procedure de medische en psychische problemen met eiser besproken en heeft ook waargenomen dat eiser meerdere malen in reactie op vragen emotioneel is geworden. Verweerder had ook naar aanleiding van het gehoor moeten onderkennen dat hij zich had moeten laten adviseren door een medisch deskundige en de vraag had moeten voorleggen of bij eiser sprake is van beperkingen om adequaat te verklaren en zo ja, op welke wijze verweerder hiermee rekening moet houden bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. Het zorgvuldig horen heft immers mogelijke beperkingen niet op. Verweerder had dus moeten nagaan of hij onverkort mag uitgaan van de door eiser afgelegde verklaringen en de geconstateerde “tegenstrijdigheden” kan tegenwerpen. Verweerder heeft dit niet gedaan en de rechtbank overweegt dat daardoor beide besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid. Eiser heeft in deze procedure zelf geen medische stukken overgelegd. Dit doet aan het bovenstaande niet af omdat het aan verweerder is om alle procedurele waarborgen gedurende de gehele procedure te bieden en omdat het aan verweerder is om zich te vergewissen of sprake is van beperkingen bij eiser om adequaat te verklaren. Het is immers aan verweerder om bij het horen en bij het beslissen rekening te houden met eventuele medische beperkingen zodat verweerder moet onderzoeken alvorens eiser te horen. Voor zover verweerder heeft bepaald dat bij een opvolgende procedure in dit kader minder of andere waarborgen hoeven te worden geboden volgt de rechtbank dat niet en overweegt de rechtbank dat bovendien dat er in deze opvolgende procedure concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van psychische problemen die interfereren met het vermogen om adequaat te verklaren. Verweerder had dit reeds voor het horen moeten onderkennen en in ieder geval het gehoor moeten onderbreken en alsnog een medisch advies horen en beslissen moeten opvragen op het moment dat eiser verklaringen aflegde over zijn mentale problemen en de behandelingen die hij hiervoor ondergaat. De rechtbank verwijst hierbij ter vergelijking naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:1381) en de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1584), waarin de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij berust.

Referentiekader eiser en bewijsdrempel om relaas aannemelijk te achten

17. De rechtbank overweegt verder dat in de bestreden besluiten niet kenbaar is vermeld wat het referentiekader van eiser is. Dit had wel gemoeten. Het belangrijkste bewijsmiddel van een vreemdeling om een seksuele geaardheid aannemelijk te maken zijn de eigen verklaringen. Juist dan is het relevant om -kenbaar- vast te stellen welk referentiekader verweerder als uitgangspunt neemt voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen. Eiser kampt met psychische problemen en eiser heeft in zijn eerste gehoor in zijn eerste procedure verklaringen afgelegd over zijn geringe opleidingsniveau en zijn herkomst. Uit de gehoren blijkt dat eiser de vragen niet altijd meteen begrijpt en om verduidelijking vraagt. Verweerder had zich hiervan rekenschap moeten geven en nader moeten motiveren waarom hij meent onverkort uit te gaan van de verklaringen die zijn afgelegd. Zeker nu het gehoor opvolgende aanvraag ziet op overgelegde documenten, is het noodzakelijk dat verweerder in het gehoor was nagegaan of eiser zelf kennis kan nemen van deze documenten en het voor hem gebruikelijk is om documenten te verkrijgen en te lezen.
18. Dat verweerder zich rekenschap geeft van het referentiekader is noodzakelijk omdat verweerder moet bepalen wat hij van eiser kan verwachten als het gaat om het aannemelijk maken van zijn homoseksuele geaardheid. Ook als dat in de eerdere besluiten niet is gedaan en de rechterlijke toets van die eerste besluiten niet heeft gezien op dit vereiste, ontslaat dat verweerder niet om bij een opvolgende aanvraag en een gehoor opnieuw zich te vergewissen van wie eiser is, wat zijn achtergrond is en of eiser in staat zal zijn om zijn relaas adequaat naar voren te brengen. Indien verweerder dat, zoals in de onderhavige besluiten, achterwege laat, is verweerder ook niet in staat om te bepalen welke bewijsdrempel hij aanlegt bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder is hiertoe wel gehouden omdat het beoordelen van de beschermingsbehoefte maatwerk vereist.
19. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder had moeten nagaan wat het referentiekader van eiser is en dat verweerder had moeten nagaan in hoeverre eiser in staat is om adequate verklaringen af te leggen om zodoende te kunnen bepalen wat verweerder van eiser mag verwachten om zijn asielrelaas met zijn verklaringen te kunnen staven.
20. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder onvoldoende invulling gegeven aan de samenwerkingsplicht door in het gehoor opvolgende aanvraag enkel te vragen “of eiser nog iets wil aanvullen”. Verweerder had eiser moeten ondersteunen in het naar voren brengen van zijn relaas door te vragen of zijn eerdere relatie nog voortduurt en of hij nog steeds bijeenkomsten bezoekt van maatschappelijke organisaties. Op die wijze kan verweerder in opvolgende procedures invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht en de vreemdeling ondersteunen bij het naar voren brengen van zijn asielmotieven. Weliswaar is het aan de vreemdeling om zijn beschermingsbehoefte naar voren te brengen en zijn relaas aannemelijk te maken en is dit niet anders bij een opvolgende procedure. Dat laat onverlet dat verweerder moet bezien op welke wijze hij invulling moet geven aan zijn samenwerkingsplicht. Verweerder heeft hiervan geen enkele blijk gegeven. De rechtbank stelt in dit kader hogere eisen aan verweerder als verweerder niet is nagegaan of eiser in staat is om adequaat te verklaren en als verweerder niet (kenbaar) is nagegaan wat het referentiekader van eiser is en wat hij van eiser mag verwachten. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat het niet relevant is dat het eerdere besluit op de asielaanvraag van eiser in rechte vaststaat. De vereisten waaraan verweerder moet voldoen om zijn handelingen te kunnen kwalificeren als zorgvuldig en deugdelijk, gelden onverkort en in vergelijkbare omvang in elke procedure.

Opvolgende aanvraag; samenwerkingsplicht, documenten en beoordelingskader

21. De rechtbank overweegt voorts dat de afwijzing van de eerste aanvraag in rechte is vast komen te staan door de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2017. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag hetzelfde asielmotief ten grondslag gelegd en om zijn relaas te onderbouwen documenten overgelegd. De rechtbank overweegt dat uit de wijze waarop eiser is gehoord en uit de wijze waarop vervolgens de opvolgende aanvraag is beoordeeld, blijkt dat verweerder onvoldoende doorgrondt welke uitleg het Hof in haar uitspraak van 10 juni 2021 in het arrest LH heeft gegeven. Het Hof heeft onder meer uitgelegd dat verweerder ook bij opvolgende procedures invulling moet geven aan zijn samenwerkingsplicht en dat de omvang van deze verplichting niet verschilt van de samenwerkingsplicht bij een eerste aanvraag om bescherming. Dit betekent dat verweerder moet samenwerken met eiser om te onderzoeken of eiser zijn relaas aannemelijk kan maken en of aan eiser bescherming moet worden geboden. Verweerder heeft dit onvoldoende gedaan.
22. In het gehoor van opvolgende aanvraag van 14 december 2022 heeft verweerder over het asielmotief “seksuele geaardheid” alleen inhoudelijke vragen gesteld over de overgelegde documenten. Verder is een aantal keer aan eiser gevraagd of eiser “nog iets wil opmerken, wijzigen of aanvullen ten aanzien van de voorgaande gehoren” en “nog iets wil verklaren over zijn seksuele geaardheid, anders dat wat hij al eerder verklaard heeft”. In het aanvullende gehoor van 27 mei 2024 is aangegeven dat het gehoor alleen betrekking heeft op de mensenhandel.
Verweerder had echter, om daadwerkelijk invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht, in het gehoor opvolgende aanvraag ook vragen moeten stellen over de gestelde homoseksuele geaardheid. Verweerder hoeft niet op vergelijkbare wijze als bij een eerste aanvraag alle thema’s van de werkinstructie uit te vragen. Verweerder is er echter vanwege de eerste procedure mee bekend dat eiser een relatie in Nederland is aangegaan en dat eiser bijeenkomsten bezoekt van het COC. Juist in de situatie dat een vreemdeling niet goed kan verklaren over de andere thema’s uit de werkinstructie en zijn relaas daarmee niet goed genoeg aannemelijk kan maken, kan het de vreemdeling helpen als nader wordt gevraagd naar feitelijke situaties. Het langer voortduren van een relatie met iemand van hetzelfde geslacht en het gedurende een geruime periode bezoeken van bijeenkomsten van organisaties die zich inzetten voor de LHBTI+-gemeenschap zijn dergelijke feitelijkheden waarover doorgaans wel eenvoudiger kan worden verklaard. Zeker gelet op het tijdsverloop tussen de eerste en de opvolgende procedure, kunnen verklaringen over een voortdurende homoseksuele relatie of relaties en verklaringen over het bezoeken van bijeenkomsten steunbewijs opleveren. Verweerder had eiser ook kunnen vragen of hij, zoals de werkinstructie ook als mogelijkheid benoemt, akkoord zou gaan dat zijn partner zou worden bevraagd over hun relatie. Verweerder heeft in het geheel geen vragen hierover gesteld en de rechtbank overweegt dat verweerder daarom onvoldoende invulling heeft gegeven zijn samenwerkingsplicht voor zover eiser zijn seksuele geaardheid aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:6723).
23. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat in de eerdere procedure de gestelde (homoseksuele) partner van eiser, die inmiddels is overleden, aanwezig is geweest bij de behandeling ter zitting op 13 december 2016 en op 24 januari 2017 en dat ook een vertegenwoordiger van Rainbow COC Nijmegen eiser tijdens deze beide zittingen heeft vergezeld. De rechtbank heeft ter zitting deze, wederom zeer simpele en voor de hand liggende vragen aan eiser gesteld. Eiser heeft verklaard dat de relatie die hij ten tijde van de vorige zitting op 3 november 2023 had nog voortduurt en dat hij niet alleen samen met zijn partner bijeenkomsten bezoekt van het COC, maar ook deelneemt aan een whatsapp-groep van homoseksuelen. Eiser heeft aangeboden om ter zitting gesprekken van deze whatsapp-groep te tonen. De rechtbank heeft eiser medegedeeld dat deze gesprekken tot de privésfeer van eiser behoren en hij de gesprekken niet aan de rechtbank hoeft te tonen.
24. De rechtbank stelt gelet op het bovenstaande vast dat verweerder onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn samenwerkingsplicht in de opvolgende asielaanvraag van eiser.
25. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder ook onvoldoende doorgrondt wat het Hof in LH heeft uitgelegd over de bewijswaarde van documenten en hoe deze documenten in opvolgende procedures moeten worden betrokken bij het onderzoeken van de beschermingsbehoefte.
26. Eiser heeft in deze opvolgende procedure vijf documenten overgelegd. Verweerder heeft vier documenten laten onderzoeken. Het vijfde document heeft verweerder niet laten onderzoeken maar terzijde gelegd omdat de authenticiteit niet valt te onderzoeken en het bovendien afkomstig is van de (Nigeriaanse) advocaat van eiser en reeds daarom, volgens verweerder, geen steunbewijs kan opleveren.
27. De onderzoekverslagen van Bureau Documenten vermelden onder meer het navolgende:
Verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 22 maart 2022
Politierapport afgegeven op 14 juli 2014 te Benin City
2.1
Controle
Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1. De opmaak en afgifte wijkt af van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
2.2
Conclusie
Betreffende de echtheid, opmaak en afgifte van het document:
Gelet op het gestelde in punt 2.1 is het document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt
en afgegeven.
Betreffende de inhoud van het document:
Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
Arrestatiebevel afgeven te Benin City, datum afgifte niet vermeld
3.1
Controle
Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1. Het document betreft een wit vel papier zonder echtheidskenmerken. Het is geproduceerd
met een reproductietechniek en niet voorzien van enige autorisatie.
3.2
Conclusie
Betreffende de echtheid van het document:
Gelet op het gestelde in punt 3.1 kan over de echtheid van het document geen uitspraak worden
gedaan.
Betreffende de opmaak en afgifte van het document:
Dezerzijds kan geen uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document.
Betreffende de inhoud van het document:
Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
Verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 6 december 2023
Politie onderzoeksrapport afgegeven op 6 juni 2019 te Benin City
2.1.
Controle
De opmaak en afgifte wijkt af van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
2.2
Conclusie
Betreffende de echtheid en opmaak en afgifte van het document:
Gelet op het gestelde in punt 2.1 is het document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt
en afgegeven.
Betreffende de inhoud van het document:
Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
Uittreksel politie dagrapport afgegeven op 17 oktober 2018 te Benin City
3.1
Controle
Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1. De opmaak en afgifte wijkt af van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
3.2
Conclusie
Betreffende de echtheid en opmaak en afgifte van het document:
Gelet op het gestelde in punt 3.1 is het document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt
en afgegeven.
Betreffende de inhoud van het document:
Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
(…)
28. De rechtbank overweegt dat Bureau Documenten niet heeft vastgesteld dat de door eiser overgelegde documenten vals, vervalst of inhoudelijk onjuist zijn. Dat niet kan worden
vastgestelddat deze documenten authentiek en inhoudelijk juist zijn, betekent niet dat de inhoud niet juist
kánzijn. Verweerder heeft weliswaar aan eiser vragen gesteld over de verkrijging van deze documenten, maar heeft zich niet nader vergewist of de inhoud van de onderzochte documenten juist kan zijn door deze documenten bijvoorbeeld inhoudelijk te vergelijken met documenten uit het referentiemateriaal waarvan wel is vastgesteld dat deze authentiek en bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. De inhoud van de documenten ondersteunt het asielrelaas van eiser en verweerder had dit daarom nader dienen te onderzoeken. Verweerder heeft door dit na te laten niet deugdelijk en zorgvuldig genoeg onderzocht of de documenten tezamen en in onderlinge samenhang met alle andere in deze en de vorige procedure aangedragen bewijsmiddelen het asielrelaas van eiser aannemelijk maken. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser genoegzaam heeft verklaard op welke wijze hij de documenten verkregen en waarom hij niet in staat is geweest om deze documenten eerder te overleggen.
29. De rechtbank overweegt dat verweerder de documenten ten onrechte terzijde heeft gelegd en er geen enkele bewijswaarde aan heeft toegekend. De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken dat als de “echtheid” van een document niet kan worden vastgesteld, dit niet betekent dat het document inhoudelijk niet juist kan zijn. Verweerder dient bovendien elk bewijsmiddel dat door de vreemdeling wordt aangedragen te onderzoeken en te beoordelen of dit steunbewijs kan opleveren voor het asielrelaas. Ook als een document vals zou zijn, betekent dit niet dat hieraan geen enkele waarde kan toekomen. De rechtbank wijst op dit verband op overweging 62 van de Conclusie van Advocaat-Generaal Hogan in LH en de verwijzing door het Hof in punt 46 van het arrest naar deze overweging van de Advocaat-Generaal.
30. De rechtbank wijst tevens op overweging 35 van de Conclusie van Advocaat-Generaal Hogan in LH waarin wordt uiteengezet dat “niet alle niet-geauthentiseerde documenten evenwel zonder meer van de hand kunnen worden gewezen en veel hierbij zal afhangen van de context, relevantie, haalbaarheid van authenticatie en misschien zelfs in bepaalde gevallen de last die een poging tot authenticatie van de documenten zou opleggen aan de beslissingsautoriteit.”
31. Ook het Hof geeft in het arrest aanwijzingen over het moeten betrekken van documenten waarvan de authenticiteit niet vast is komen te staan. Zo heeft het Hof in LH onder meer het navolgende overwogen:
(…)
39
39 In casu wenst de verwijzende rechter te vernemen of een document waarvan de authenticiteit en de waarachtigheid niet kunnen worden uitgesloten, „een nieuw element of nieuwe bevinding” in de zin van artikel 40, lid 2, van richtlijn 2013/32 kan vormen, hoewel de authenticiteit van dit document niet kan worden vastgesteld of de bron ervan niet objectief verifieerbaar is.
40 In dit verband dient te worden opgemerkt dat artikel 40, lid 2, van richtlijn 2013/32 geen enkel onderscheid maakt tussen een eerste verzoek om internationale bescherming en een volgend verzoek wat de aard van de elementen of bevindingen betreft die kunnen aantonen dat de verzoeker krachtens richtlijn 2011/95 in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet, zodat de beoordeling van de feiten en omstandigheden ter staving van deze verzoeken in beide gevallen moet worden verricht overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 2011/95.
41 Om te beginnen omschrijft dit artikel 4, lid 2, de relevante elementen ter staving van een verzoek om internationale bescherming als die welke bestaan in „de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken, reisroutes, reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient”.
42 Vervolgens legt artikel 4, lid 3, onder b), van richtlijn 2011/95 de verplichting op om het verzoek op individuele basis te beoordelen, waarbij onder meer rekening dient te worden gehouden met de door de verzoeker overgelegde relevante documenten, zonder te vereisen dat die documenten noodzakelijkerwijs geauthentiseerd zijn.
(…)
44 Hieruit volgt dat elk document dat door de verzoeker ter staving van zijn verzoek om internationale bescherming is overgelegd, moet worden beschouwd als een element van dat verzoek waarmee rekening dient te worden gehouden overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 2011/95, zodat het feit dat dit document niet kan worden geauthentiseerd of dat er geen objectief verifieerbare bron is, als zodanig niet kan rechtvaardigen dat een dergelijk document wordt uitgesloten van de behandeling waartoe de beslissingsautoriteit dient over te gaan overeenkomstig artikel 31 van richtlijn 2013/32.
(…)
32. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting van 2 oktober 2024 het standpunt heeft ingenomen dat de inhoud van de documenten wel is betrokken bij de beoordeling van dit element en dat dit uit de afdoeningswijze van de aanvraag blijkt, namelijk afgewezen als kennelijk ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk. De rechtbank volgt dit niet. Reeds omdat in deze procedure een nieuw asielmotief is aangedragen, heeft verweerder de aanvraag niet kunnen afwijzen als niet-ontvankelijk omdat er geen nieuwe elementen en bevindingen aan de opvolgende aanvraag ten grondslag zouden zijn gelegd. Het gaat er om dat uit de uitleg van het Hof volgt dat aan documenten die niet geauthentiseerd zijn en dus niet “echt” bevonden zijn, niet zonder meer elke bewijswaarde kan worden ontzegd. Uit de bovenstaande overweging van het Hof volgt dat ook aan documenten die afkomstig zijn van een niet objectief verifieerbare bron, niet zonder meer elke bewijswaarde kan worden ontzegd. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of aan deze documenten bewijswaarde toekomt en heeft nagenoeg volstaan met het benoemen dat de echtheid niet kan worden vastgesteld.
33. Verweerder had dus ook moeten nagaan, ondanks dat de echtheid van de documenten niet kan worden vastgesteld, of de documenten de verklaringen van eiser kunnen ondersteunen. Verweerder kan deze documenten bijvoorbeeld vergelijken met documenten waarvan de echtheid wel is vastgesteld en kan de inhoud van deze documenten ook vergelijken met openbare bronnen om te bezien of de inhoud juist kan zijn. Verweerder weet dat homoseksualiteit strafbaar is gesteld in Nigeria en weet bijvoorbeeld dat er arrestaties plaatsvinden. Verweerder heeft weliswaar vragen gesteld over de wijze waarop eiser de documenten heeft verkregen, maar verweerder heeft vervolgens niet alleen ten onrechte de inhoud niet nader geverifieerd, maar verweerder legt de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten op een zeer opmerkelijke wijze aan zijn afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag. Verweerder heeft namelijk overwogen dat “eiser een verleden heeft in zijn aanvragen waarbij de echtheid van de overgelegde documenten in twijfel zijn getrokken”.
34. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk dat de omstandigheid dat de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld een “neutraal karakter” heeft en geen rechtvaardiging is om de echtheid van dit document in twijfel te trekken. De rechtbank overweegt verder dat door dit wel te doen, verweerder blijk geeft de gevolgen van de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten niet goed voor ogen te hebben en de rechtbank wijst hierbij op hoofdstuk 8 van de Vakbijlage Bureau Documenten van november 2023. De zinssnede dat eiser hiermee “een verleden heeft” wekt de suggestie dat verweerder vermoedt dat eiser willens en wetens onrechte, valse of vervalste documenten aan verweerder heeft overhandigd om zo een verblijfsvergunning te verkrijgen.
35. De rechtbank het ter zitting besproken dat deze tegenwerping niet alleen feitelijk onjuist is, maar ook de indruk wekt dat eiser op niet oprechte wijze tracht zijn asielmotief te staven en tracht om verweerder te misleiden. De rechtbank stelt echter vast dat uit dit gehele zeer omvangrijke dossier en uit de onderzoeken ter zitting die hebben plaatsgevonden op 3 november 2023 en op 2 oktober 2024 geen enkele indicatie blijkt dat eiser onder valse voorwendselen tracht een verblijfsvergunning te verkrijgen en/of geen enkele aanwijzing bevat dat eiser in strijd met de waarheid heeft verklaard en/of geen enkele aanwijzing bevat dat eiser willens en wetens valse of vervalste documenten heeft overgelegd. De rechtbank acht deze tegenwerping van verweerder dan ook onzorgvuldig en bovendien onbehoorlijk
36. Verweerder heeft in zijn besluit van 20 juni 2024 hier aan toegevoegd dat “eiser in zijn gehoor is geconfronteerd met een melding dat er
een andere Nigeriaanse asielzoeker(onderstreping en cursief door de rechtbank) met een vals Italiaans verblijfsdocument met de naam en foto van eiser bij een uitzendbureau in Harderwijk is geweest en dat eiser hiervoor geen plausibele verklaring heeft maar dit wel een feit is.” De rechtbank acht deze tegenwerping werkelijk onbegrijpelijk en vermag in het geheel niet in te zien waarom eiser de gedraging van een derde zou moeten kunnen verklaren. Door dit op deze manier tegen te werpen, verweerder heeft immers overwogen dat “uw historie met documenten” afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas en de gestelde vrees, wekt verweerder -tenminste- de schijn dat hij niet langer onbevangen het asielverzoek van eiser onderzoekt en beoordeelt omdat eiser onoprechte intenties zou hebben. De rechtbank acht dit kwalijk en de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze vooronderstelling van verweerder met betrekking tot de intenties en gedragingen van eiser de besluitvorming in de laatste fase van deze procedure is gaan overheersen. De rechtbank begrijpt dan ook dat eiser, zoals hij ter zitting op 2 oktober 2024 heeft verklaard, het gevoel heeft dat wat hij ook doet of zegt, verweerder hem nimmer zal geloven en hem nimmer een verblijfsvergunning zal verlenen. Zoals uitgesproken ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid en acht de rechtbank de indruk die verweerder wekt niet zodanig dat dit formeel moet worden gekwalificeerd als schijn van partijdigheid.
37. Eiser heeft ook een e-mail overgelegd van advocatenkantoor Agbonlahor Law Firm Nigeria. Verweerder heeft hierover terecht aangegeven dat de authenticiteit niet kan worden onderzocht. Voor zover verweerder echter heeft tegengeworpen dat de Nigeriaanse advocaat van eiser niet kan worden aangemerkt als een objectief verifieerbare persoon, nu hij in dienst is gesteld van eiser en ook op basis van de verklaringen van eiser dit schrijven heeft opgesteld, kan deze tegenwerping in deze vorm geen stand kan houden. Het document is weliswaar opgesteld door een Nigeriaanse advocaat die in dienst staat van eiser, maar de overweging dat het “meer dan logisch” is dat deze advocaat het verhaal van zijn cliënt bevestigt is veel te kort door de bocht. Verweerder heeft dus dit document ten onrechte terzijde geschoven enkel omdat de advocaat de belangen van eiser behartigt en heeft dit ten onrechte niet nader onderzocht of dit bericht van de advocaat van eiser steunbewijs kan opleveren voor het asielrelaas van eiser.
38. De rechtbank stelt gelet op het bovenstaande vast dat verweerder onjuiste gevolgen heeft verbonden aan de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten en niet voldoende grondig heeft onderzocht of bewijswaarde toekomt aan de overgelegde documenten.
39. In het voornemen is overwogen dat “het element gestelde seksuele geaardheid in de vorige procedure reeds ongeloofwaardig is geacht en dat met hetgeen betrokkene in de huidige procedure heeft aangevoerd geen aanleiding bestaat om terug te komen op dit oordeel”. Vervolgens wordt overwogen dat “eiser documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn verklaringen aangaande zijn vorige procedure”. In het voornemen wordt echter volstaan met het beoordelen van elk document en wordt vervolgens geconcludeerd “dat de overgelegde documenten de seksuele geaardheid niet alsnog aannemelijk kunnen maken.”
De rechtbank stelt vast dat hoewel de bewoordingen anders suggereren, er géén beoordeling heeft plaatsgevonden van de in deze opvolgende procedure overgelegde documenten en afgelegde verklaringen
in onderlinge samenhang metde in de eerste procedure aangedragen bewijsmiddelen.
In het besluit van 16 december 2022 is overwogen dat “in voorgaande procedure zijn gestelde seksuele geaardheid reeds ongeloofwaardig is geacht, dit staat in rechte vast. Bij een opvolgende aanvraag is het aan betrokkene om met aannemelijke nieuwe feiten en omstandigheden te komen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Hier is betrokkene gelet op het voornemen niet in geslaagd. Nu de verklaringen van betrokkene ten aanzien van dit element ongeloofwaardig zijn geacht en hij nu met geen andere verklaringen is gekomen die tot een heroverweging kunnen leiden, wordt niet ingezien waarom aan hem het voordeel van de twijfel gegund moet worden. Het staat echter betrokkene vrij om, wanneer hij twijfels heeft aangaande het documentenonderzoek, een contra expertise op te starten.”
40. Eiser heeft in de zienswijze gewezen op het arrest LH en de daarin gegeven uitleg over de samenwerkingsplicht en de beoordeling van documenten in opvolgende procedures. Verweerder heeft de argumenten van eiser integraal overgenomen in het besluit, maar vervolgens alleen uitgelegd, kort gezegd, waarom de e-mail van de Nigeriaanse advocaat de seksuele geaardheid niet alsnog aannemelijk maakt.
41. In het besluit van 20 juni 2024 is overwogen dat in het besluit van 16 december 2022 staat waarom eiser geen verblijfsvergunning asiel krijgt en de inhoud van dat besluit ook deel uitmaakt van dit besluit. Dit aanvullende besluit heeft uitsluitend betrekking op het derde element “mensenhandel in Duitsland”.
42. De rechtbank overweegt dat verweerder de betekenis van “het in rechte vaststaan van een beoordeling” doordat de rechter uitspraak heeft gedaan niet lijkt te vatten. Dat de Afdeling op een bepaald moment een uitspraak heeft gedaan waarbij de rechtmatigheid van een besluit is beoordeeld en de uitspraak die daarover gaat is bevestigd, betekent in de opvolgende procedure “slechts” dat eiser op dat moment van de uitspraak zijn seksuele geaardheid niet aannemelijk heeft weten te maken. Eiser heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend omdat hij nieuwe bewijsmiddelen heeft vergaard om zijn geaardheid alsnog aannemelijk te maken.
43. Verweerder dient de in deze procedure aangedragen bewijsmiddelen tezamen met de in de eerdere procedure(s) aangedragen bewijsmiddelen te onderzoeken en te beoordelen in plaats van te beoordelen of eiser (uitsluitend) met deze overgelegde documenten zijn homoseksuele geaardheid aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder dient dus, als ware er slechts één asielaanvraag, te onderzoeken of eiser zijn relaas en beschermingsbehoefte aannemelijk maakt. Dit vergt een wezenlijke andere beoordeling dan de vaststelling dat “in rechte vaststaat dat het element gestelde seksuele geaardheid in de vorige procedure reeds ongeloofwaardig is geacht” en dat “eiser met de nu overgelegde documenten zijn geaardheid niet aannemelijk maakt”. Dat een geloofwaardigheidsbeoordeling na toetsing van het besluit door de (hoogste) rechter in rechte vaststaat, is dus in wezen niet meer dan een momentopname.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5570) en meer in het bijzonder naar voetnoot 7 waarin voor de betekenis van de formele rechtskracht naar de annotatie van mr. M.W. Venderbos bij AB 2022/2337, overweging 13.e v. is verwezen, waarbij de rechtbank opmerkt dat deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling op 27 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1248).
44. Eiser heeft de beroepsgronden dat de besluitvorming van verweerder niet verenigbaar is met de uitleg die het Hof in LH geeft gegeven terecht aangevoerd en ook deze gronden slagen.
Daargelaten dat verweerder in het kader van zijn samenwerkingsplicht in het gehoor opvolgende aanvraag vragen aan eiser had moeten stellen en dus niet kan volstaan met het tegenwerpen dat “eiser nu niet met andere verklaringen is gekomen”, heeft verweerder onvoldoende onderzocht of de documenten steunbewijs kunnen vormen voor alle overige bewijsmiddelen.
45. Het ter zitting van 2 oktober 2024 door verweerder ingenomen standpunt dat de inhoud van de documenten wel is betrokken bij de beoordeling van dit element en dat dit uit de afdoeningswijze van de aanvraag blijkt, volgt de rechtbank dus niet.
Dit valt uit het besluit op geen enkele wijze af te leiden, ook niet als het besluit op dit punt welwillend wordt gelezen.
46. De opvolgende aanvraag is weliswaar niet niet-ontvankelijk verklaard bij gebrek een nieuwe elementen en bevindingen. Dit betekent echter niet zonder meer dat de overgelegde documenten deugdelijk zijn onderzocht en beoordeeld tezamen met de in de eerste procedure afgelegde verklaringen en overige aangedragen bewijsmiddelen. Bovendien heeft eiser aan zijn opvolgende aanvraag twee zelfstandige asielmotieven ten grondslag gelegd waarvan één motief in de voorgaande procedure niet is aangedragen. Deze omstandigheid verplicht verweerder reeds om de opvolgende aanvraag inhoudelijk te beoordelen. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder is bovendien onbegrijpelijk, nu eiser juist wordt verweten dat hij, zoals ter zitting uitdrukkelijk is herhaald door verweerder, “een patroon laat zien van het overleggen van documenten waarvan de echtheid niet kan worden vastgesteld en dit sterk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas”. Verweerder dient echter te onderzoeken of eiser in de opvolgende asielaanvraag zijn gestelde homoseksuele geaardheid alsnog aannemelijk weet te maken en verweerder moet dus invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht door onder meer na te gaan of de documenten steunbewijs opleveren ondanks dat de echtheid van de documenten niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft echter, zoals hiervoor overwogen, niet alleen ten onrechte niet onderzocht of de inhoud van de documenten juist
kánzijn maar tevens een verkeerde conclusie uit de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten getrokken.
Zoals uitgebreid besproken ter zitting kan de rechtbank uit deze tegenwerping niet anders afleiden dan dat verweerder suggereert dat eiser valse of vervalste documenten overlegt om verweerder zo te bewegen een verblijfsvergunning te geven. Dat verweerder ondanks dit alles ter zitting aangeeft dat de inhoud van de documenten is betrokken bij de beoordeling of eiser zijn seksuele geaardheid aannemelijk heeft gemaakt is daarom onbegrijpelijk.
47. De rechtbank stelt gelet op het bovenstaande vast dat verweerder onvoldoende heeft onderkend wat het beoordelingskader voor een opvolgende aanvraag is. De rechtbank acht de tegenwerping dat eiser een verleden heeft van het overleggen van niet echte documenten feitelijk onjuist en bovendien onzorgvuldig en onbehoorlijk jegens eiser.
48. De rechtbank stelt, zoals hiervoor overwogen, ten aanzien van het element seksuele geaardheid meerdere gebreken vast. De rechtbank overweegt dat gelet op alle bewijsmiddelen die eiser in de eerste en opvolgende procedure heeft aangedragen en het beoordelingskader van een seksuele gerichtheid zoals dat ten tijde van de opvolgende aanvraag en de bestreden besluiten gold, niet langer kan volhouden dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar heeft de Afdeling op
19 oktober 2017 geconcludeerd dat het afwijzende besluit van 18 maart 2016 juist was en de asielaanvraag van eiser van 19 juli 2014 terecht was afgewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat het beoordelingskader dat de Afdeling heeft gehanteerd op 19 oktober 2017 inmiddels op wezenlijke onderdelen ook door de Afdeling is verlaten. De betekenis die aan die uitspraak in de onderhavige procedure toekomt is dan ook gering in die zin dat niet onverkort kan worden volgehouden dat de bewijsmiddelen die eiser tot aan die uitspraak had aangedragen bij de onderhavige actuele beoordeling zijn asielrelaas niet aannemelijk kunnen maken.
49. De rechtbank acht het dan ook niet zinvol om verweerder nogmaals te laten onderzoeken en beoordelen of eiser dit deel van zijn asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar is het in de eerste plaats aan verweerder om de geloofwaardigheid van verklaringen te beoordelen en om op grond daarvan te beslissen of bescherming moet worden geboden en een verblijfsvergunning moet worden verleend. De rechtbank overweegt echter dat verweerder eiser sinds zijn inreis in Nederland meerdere malen heeft gehoord, zijn verklaringen meerdere malen heeft beoordeeld en in wezen niet in staat is gebleken om in tien jaar tijd de beschermingsbehoefte van eiser deugdelijk te onderzoeken en te beoordelen. In de onderhavige procedure wordt de beoordeling door verweerder van de seksuele gerichtheid van eiser wederom gebaseerd op onzorgvuldig en onvolledig onderzoek en geeft verweerder wederom blijk het beoordelingskader van een seksuele gerichtheid en het beoordelingskader van een opvolgende aanvraag niet te doorgronden.
50. De rechtbank heeft meerdere gebreken vastgesteld in zeer basale uitgangspunten van het verrichten van een geloofwaardigheidsbeoordeling. Het vergewissen van het vermogen van de vreemdeling om adequaat te kunnen verklaren, het vergewissen van het referentiekader van de vreemdeling en het bepalen van de bewijsdrempel voor het aannemelijk achten van een asielrelaas en het volledig betrekken van alle thema’s van de werkinstructie en dus ook beoordelen of het gedurende geruime tijd hebben van een homoseksuele relatie en het gedurende geruime tijd en op frequente basis onderhouden van contacten met onder meer het COC, steunbewijs oplevert zijn fundamentele aspecten van de opdracht van verweerder om een verzoek om internationale bescherming grondig en welwillend te onderzoeken en te beoordelen. Verweerder heeft verder de uitleg die het Hof in het arrest LH heeft gegeven over de reikwijdte en strekking van de samenwerkingsplicht in opvolgende procedures miskend en trekt onjuiste conclusies op grond van de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten. De rechtbank acht het daarbij onzorgvuldig onbehoorlijk jegens eiser dat aan eiser wordt tegengeworpen dat uitsluitend omdat de echtheid van de documenten die hij heeft overgelegd niet kan worden vastgesteld, “eiser een verleden heeft van het overleggen van document die twijfel oproepen.”
51. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verweerder op ernstige wijze tekort is geschoten in de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag van eiser.
52. De rechtbank overweegt verder dat de rechtbank tijdens de behandeling ter zitting op 3 november 2023 nagenoeg al deze aspecten van de besluitvorming heeft besproken en daarbij tamelijk duidelijk heeft aangegeven dat de rechtbank meerdere gebreken vaststelt. Verweerder heeft verzocht om een bestuurlijke lus om een aanvullend besluit te kunnen nemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, die er gelet op het tijdsverloop tussen de zitting en het nemen van het aanvullende besluit zeker was, om deze gebreken te herstellen in het aanvullende besluit.
53. De rechtbank stelt verweerder thans niet nogmaals in de gelegenheid om de gestelde seksuele geaardheid te onderzoeken en te beoordelen. De rechtbank overweegt ook dat verweerder in deze opvolgende procedure, gelet op alle aangedragen bewijsmiddelen die in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld, niet langer kan volhouden dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
Verweerder heeft zich niet vergewist of sprake is van beperkingen bij het horen en beslissen. Gelet hierop kan aan de geduide tegenstrijdigheden geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, daargelaten dat verweerder zich in deze opvolgende procedure had moeten baseren op de hoofdlijnen van het asielrelaas en dit in onderlinge samenhang had moeten beoordelen overgelegde documenten en met feitelijkheden zoals het aangaan van homoseksuele relaties en het onderhouden van contacten met belangenverenigingen.

Tussenconclusie

54. Het tweede relevante element ‘seksuele geaardheid’ is een zelfstandig asielmotief. Aangezien dit asielmotief niet langer ongeloofwaardig kan worden geacht, leidt dit reeds gelet op de positie van homoseksuelen in Nigeria tot de conclusie dat eiser bescherming behoeft en de asielaanvraag van eiser ten onrechte is afgewezen.
II
Refoulementrisico in verband met mensenhandel
55. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag naast zijn homoseksuele geaardheid, tevens als zelfstandig asielmotief ten grondslag gelegd dat hij in Duitsland slachtoffer is geworden van mensenhandel. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3 is overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat eiser slachtoffer van mensenhandel is geweest. In de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020 en de onderliggende uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 10 april 2020, is ook uitgegaan van de omstandigheid dat eiser in Nederland slachtoffer is geworden van mensenhandel.
56. In het in deze procedure uitgebrachte voornemen van 14 december 2022 is hierover onder meer het navolgende overwogen:
(…)

3. Mensenhandel Duitsland

Dit element wordt gezien als een nieuw relevant element waarvan de geloofwaardigheid beoordeeld dient te worden.
Betrokkene heeft hierover het volgende verklaard. Ergens in 2020 is betrokkene in Amsterdam op straat gedwongen een auto in te stappen. De mensen die in deze auto zaten bleken dezelfde mensenhandelaren te zijn waar betrokkene in voorgaande procedure problemen mee heeft gehad. Betrokkene denkt dat zij er achter zijn gekomen dat hij destijds aangifte tegen hen heeft gedaan, waardoor ze hem nu onder dwang mee genomen hebben naar Duitsland. Betrokkene heeft verklaard dat er nog een schuld van 8000 euro openstaat die hij af moet betalen anders zullen ze hem of zijn kinderen doden. Betrokkene heeft zich moeten prostitueren om zijn schuld af te betalen. Hij heeft op 16 oktober 2020 weten te ontsnappen en heeft vervolgens aangifte gedaan bij de Duitse politie te Gelsenkirchen.
Dit element wordt geloofwaardig geacht.
(…)
57. Verweerder is in de beide bestreden besluiten niet teruggekomen op deze geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank stelt dus vast dat verweerder de verklaringen van eiser over het herhaald slachtofferschap geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud geloofwaardig geacht dat eiser herhaald slachtoffer is geworden van mensenhandel en dat deze strafbare feiten door dezelfde daders zijn gepleegd. Eiser heeft de aangifte die hij in Gelsenkirchen heeft gedaan overgelegd aan verweerder. De rechtbank stelt ook vast dat de verklaringen van eiser dat hij gedwongen is om zich te prostitueren om een “schuld” af te lossen bij de mensenhandelaren die hem naar Nederland hebben gesmokkeld naadloos past in algemene informatie over de wijze waarop criminele netwerken in Nigeria te werk gaan om slachtoffers te ronselen en door de vlucht uit het land van herkomst naar de Unie feitelijk te organiseren, aan deze slachtoffers voorwenden dat zij een hoge schuld hebben en zij deze beweerdelijke schuld moeten aflossen door te werken en dit veelvuldig meebrengt dat zij gedwongen worden zich te prostitueren. Uit algemene informatie blijkt ook dat ook jongens en mannen op vergelijkbare wijze worden uitgebuit en worden gedwongen in de prostitutie.
58. Eiser heeft dus, zo heeft hij verklaard, reeds represailles ondervonden doordat hij niet aanstonds zijn schuld in verband met het feitelijk vertrek heeft kunnen voldoen. De rechtbank heeft tijdens de behandeling ter zitting op 3 november 2023 gewezen op de algemene informatie over risico’s bij terugkeer naar Nigeria voor slachtoffers van mensenhandel en daarbij ook benadrukt dat eiser na tijdsverloop van zes jaar getraceerd is door de daders en hij wederom gedwongen is om zichzelf te prostitueren. Kort na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over het risico voor slachtoffers van mensenhandel als zij dienen terug te keren naar Nigeria. Deze uitspraak is voor verweerder aanleiding geweest om de rechtbank te verzoeken om toepassing van een bestuurlijke lus en eiser zo aanvullend te kunnen horen en een aanvullend besluit te kunnen nemen.
59. In de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4346) is onder meer het navolgende overwogen:
(…)
2.1.
In grief 2 klaagt de vreemdeling over dit oordeel van de rechtbank. Daarbij wijst hij op het algemeen ambtsbericht Nigeria van januari 2023 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: AA 2023). Volgens de vreemdeling volgt uit zijn geloofwaardig bevonden verklaringen over mensenhandel en de informatie uit het AA 2023 dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege represailles door mensenhandelaren, en moet de staatssecretaris uitleggen waarom dat niet zo is. Hij wijst specifiek op pagina 88, waarop het volgende te lezen is:
"Alle geraadpleegde bronnen gaven aan dat slachtoffers van mensenhandel het risico lopen op represailles. Dit kan zijn omdat zij hun schulden nog niet hebben afbetaald, of om te voorkomen dat het slachtoffer meewerkt aan vervolging van de mensenhandelaars en -smokkelaars. Volgens een vertrouwelijke bron zijn mensensmokkel- en mensenhandelnetwerken vanuit Nigeria, meer dan die uit andere landen, onderling zeer verbonden van het begin tot het eind van de route. De uitbuiter in het buitenland staat meestal (indirect) in contact met de familie van het slachtoffer. Hierdoor is het moeilijker voor de slachtoffers om de smokkelaars en -handelaars te ontlopen. Daarnaast zijn mensensmokkelaars en -handelaars vaak machtige en rijke personen, soms zelfs met politieke rugdekking."
(…)
3.2.
Bij gebrek aan nadere informatie is niet uitgesloten dat de onder 2.1 geciteerde passage uit het ambtsbericht zo moet worden gelezen dat alle terugkerende slachtoffers van mensenhandel in Nigeria het risico lopen op represailles. De staatssecretaris heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling met de verwijzing naar het AA 2023 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade.
(…)
6. Gelet op wat onder 3.2 is overwogen moet de staatssecretaris een nieuw besluit nemen op de asielaanvraag van de vreemdeling. Daarin moet hij uitleggen wat de onder 2.1 geciteerde passage in het AA 2023 betekent voor het risico op ernstige schade voor vreemdelingen met een geloofwaardig bevonden relaas over mensenhandel, die terugkeren naar Nigeria. De Afdeling geeft hem daarbij in overweging navraag te doen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de inhoud van het AA 2023 of om een aanvullend ambtsbericht te verzoeken. Als de conclusie is dat alle slachtoffers van mensenhandel bij terugkeer naar Nigeria het risico lopen op represailles, is het aan de staatssecretaris om aannemelijk te maken dat de vreemdeling dat risico toch niet loopt.
(…)
60. Verweerder heeft vanwege deze uitspraak navraag gedaan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 21 maart 2024 heeft TOELT (Team Onderzoek en Expertise Land en Taal) een aantal vragen van verweerder beantwoord. In deze brief is vermeld dat twee nieuwe vertrouwelijke bronnen zijn geraadpleegd en twee andere vertrouwelijke bronnen die reeds eerder waren gesproken zijn geraadpleegd. TOELT heeft de navolgende vragen beantwoord en aangegeven dat deze informatie als toelichting en aanvulling op de Algemeen Ambtsbericht Nigeria 2023 moeten worden gelezen:
Verzoek om nadere informatie over omvang en duur van het risico van represailles jegens slachtoffers van mensenhandel en daarbij ook te betrekken welke factoren (de hoogte van) het risico beïnvloeden. Kunt u daarbij ook ingaan op het type represailles?
Zijn de autoriteiten bereid en in staat bescherming te bieden tegen represailles?
Zijn er andere mogelijkheden om bescherming en opvang te krijgen
61. Op grond van deze door TOELT verschafte informatie kan niet worden geconcludeerd dat niet alle slachtoffers van mensenhandel bij terugkeer naar Nigeria het risico lopen op represailles. Bij gebrek aan nadere specifieke informatie is niet uitgesloten dat de onder 2.1 geciteerde passage uit het ambtsbericht zo moet worden gelezen dat alle terugkerende slachtoffers van mensenhandel in Nigeria het risico lopen op represailles. De rechtbank overweegt dat de aanvulling op het ambtsbericht niet tot een andere interpretatie leidt van de door de Afdeling geciteerde en hierboven weergegeven passage. Het is op grond van bovengenoemde Afdelingsuitspraak aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser dat risico toch niet loopt. De rechtbank overweegt dat verweerder hierin niet is geslaagd en dat verweerder ten onrechte aanneemt dat eiser bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico loopt op ernstige schade.
62. De rechtbank overweegt allereerst dat het aanvullende gehoor door de wijze van formuleren veeleer het karakter van een
verhoordan van een
gehoorheeft. Uit de verslaglegging blijkt bovendien evident dat de hoormedewerker geen kennis heeft genomen van het in 2014 uitgebrachte advies van Medifirst en de reeds toen geconstateerde beperking dat eiser geen data kan reproduceren. De hoormedewerker heeft eiser veelvuldig naar data gevraagd en eiser vervolgens bij herhaling geconfronteerd dat hij data en getallen niet consistent weet te benoemen. Ook heeft deze hoormedewerker kennelijk geen kennis genomen van het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag. Dan had de hoormedewerker immers gelezen dat eiser op vragen van de hoormedewerker heeft verklaard psychische problemen te hebben en de hoormedewerker daarom in dat gehoor zorgvuldig heeft getracht met eisers welbevinden gedurende het gehoor rekening te houden. Weliswaar heeft de hoormedewerker een aantal vragen gesteld over hoe het ging met eiser en of hij zichzelf in staat achtte om gehoord te worden. De rechtbank overweegt evenwel dat dit de standaardmatige vragen zijn die op grond van het “format” van het gehoor worden gesteld. Niet alleen het beslissen maar ook het horen vergt maatwerk. De hoormedewerker had zich nader moeten vergewissen van het referentiekader van eiser en met name de eerder vastgestelde beperking bij het horen en beslissen en had zijn vraagstelling en zijn hoormethode van het voortdurend confronteren met inconsistenties moeten aanpassen aan de persoon van eiser. Eiser is kwetsbaar omdat hij verzoekt om internationale bescherming en omdat hij (herhaald) slachtoffer is van mensenhandel. De hoormedewerker dient door middel van het stellen van vragen eiser in de gelegenheid te stellen om zijn asielrelaas naar voren te brengen. De omvang van deze invulling van de samenwerkingsplicht is niet anders in opvolgende procedures en in aanvullende gehoren. De hoormedewerker heeft eiser echter gehoord alsof hij een verdachte van strafbare feiten is en gelet op de inhoud en het verloop van het gehoor wekt de hoormedewerker de indruk dat hij voornemens was om eiser “te ontmaskeren”. Deze indruk ontstaat door dit gehoor in samenhang met de conclusie van verweerder dat eiser “een verleden heeft van het overleggen van documenten waarvan de echtheid in twijfel wordt getrokken”. De hoormedewerker die dit aanvullende gehoor heeft afgenomen heeft zich dus ogenschijnlijk ook geheel niet gerealiseerd dat ook bij het formuleren van vragen rekening moet worden gehouden met het referentiekader en dus onder meer het vermogen om gestelde vragen te begrijpen en adequaat te beantwoorden. De toonzetting van het gehoor geeft er weinig blijk van dat de hoormedewerker snapt dat eiser reeds omdat hij meerdere malen slachtoffer is geweest van mensenhandel, kwetsbaar is zoals uitdrukkelijk is bepaald in artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Het verbaast de rechtbank in zekere zin dat de medewerker van VWN die dit gehoor heeft bijgewoond, niet heeft “ingegrepen” door meteen te benoemen dat de wijze van vragen stellen onvoldoende rekening houdt met de kwetsbaarheid van eiser en het doel van een gehoor in de asielprocedure. De rechtbank wijst hierbij als voorbeeld op de navolgende passage uit dit aanvullend gehoor dat op 27 mei 2024 heeft plaatsgevonden:
(…)
Wat bedoelt u met dat contact?
Ze hebben mij gebeld en bedreigd. Ze hebben gezegd dat ik hun geld schuldig was, ik moest het betalen.
(…)
Heeft u ook een bewijs of een kopie van deze mail?
Ik heb het nog steeds in uw telefoon.
Heeft u die telefoon nu bij zich?
De telefoon is kapot. Hij kan niet meer worden opgeladen.
Kunt u nog op een andere manier bij die email komen?
Misschien kan ik het op een ander toestel openen, dan kan ik mijn email openen.
Dat kan helaas niet. U wist al weken geleden dat u dit gehoor had dus u was ruim voldoende in de gelegenheid om de email te openen en te bemachtigen.
Opmerking rapporteur: meneer benadert de medewerkster van VWN om haar telefoon te gebruiken. Ik geef haar aan dat ze dat niet moet doen.
Ik heb nog een toestel, maar die is in de wc gevallen. Ik ben van plan om een nieuwe te kopen.
Dat is vervelend maar het blijft zo dat u verantwoordelijk bent voor het aanleveren van die email. Als u daarmee bewijs wil aanleveren is dat uw eigen verantwoordelijkheid. Dat heeft u niet gedaan. Ik adviseer u de genoemde email via uw advocaat met de correcties en aanvullingen te laten opsturen.
(…)
63. De rechtbank overweegt dat niet alleen het gehoor op een onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden doordat geen rekening is gehouden met het referentiekader van eiser en de vastgestelde beperking bij het horen en beslissen. Ook de motivering in het aanvullende besluit over het refoulementrisico is onvoldoende draagkrachtig om de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag op te baseren. De rechtbank overweegt dat de motivering van verweerder dat eiser zijn gestelde vrees in verband met de geloofwaardig geachte mensenhandel niet aannemelijk heeft gemaakt, niet deugdelijk is.
64. De rechtbank overweegt in dit kader dat eiser reeds represailles heeft ondervonden terwijl hij in Nederland was en slachtoffer is geworden van dezelfde mensenhandelaren. Verweerder acht geloofwaardig dat deze daders eiser onder dwang hebben meegenomen naar Duitsland en daar is geprostitueerd om “een schuld” af te betalen. Deze verklaring past naadloos in het beeld dat uit openbare bronnen en uit het AAB naar voren komt. Uit deze openbare bronnen blijkt dat mensenhandelaren hun slachtoffers dwingen om “een schuld” af te betalen en dat dit om dermate aanzienlijke bedragen gaat, dat uitbuiting in de prostitutie wordt afgedwongen om deze “schuld” spoedig af te lossen. De tegenwerping van verweerder dat eiser niet consistent over het bedrag van de schuld heeft verklaard, kan geen stand houden. Eiser heeft uitgelegd waarom hij andere bedragen heeft genoemd en ook uit het AAB blijkt dat mensenhandelaren bedragen verhogen als “de schuld” niet tijdig wordt voldaan. Eiser heeft, naar het oordeel van de rechtbank, genoegzaam uitgelegd waarom hij verschillende bedragen heeft genoemd die hij “schuldig” zou zijn aan mensenhandelaren. De tegenwerping van verweerder dat het noemen van wisselende bedragen afbreuk doet aan de gestelde vrees houdt dus geen stand.
65. De rechtbank acht het voorts onbegrijpelijk dat verweerder aanneemt dat deze mensenhandelaren hem in Nigeria niet zou kunnen vinden en eiser dat nader aannemelijk moet maken, terwijl dezelfde daders hem in Nederland, zes jaar na de mensenhandel die gedurende de reis en in Nederland heeft plaatsgevonden, ontvoeren en eiser in Duitsland dwingen zich te prostitueren totdat eiser weet te ontsnappen. Verweerder legt een te hoge bewijsdrempel aan door van eiser te verwachten dat hij -in wezen- moet kunnen onderbouwen dat de mensenhandelaren hem thans actief monitoren en dat hij na terugkeer naar Nigeria wederom en dus voor de derde keer, slachtoffer zal worden van mensenhandel. Verweerder had bij het beoordelen van het risico bij terugkeer moeten uitgaan van de inhoud van het AAB en de aanvulling hierop en had verklaringen van eiser moeten plaatsen in de algemene informatie. Verweerder had dus bij de beoordeling moeten betrekken dat mensensmokkel- en mensenhandelnetwerken vanuit Nigeria, meer dan die uit andere landen, onderling zeer verbonden zijn van het begin tot het eind van de route en dat de uitbuiter in het buitenland meestal (indirect) in contact staat met de familie van het slachtoffer. Hierdoor is het moeilijker voor de slachtoffers om de smokkelaars en -handelaars te ontlopen. Eiser heeft verklaard dat de moeder van zijn kinderen is vermoord en dat hij vermoedt dat de mensenhandelaren hierbij betrokken zijn. Verweerder verwacht van eiser dat hij niet alleen de doodsoorzaak van de moeder van zijn kinderen onderbouwt, maar tevens de betrokkenheid van de daders nader kan onderbouwen. Verweerder past de bewijsdrempel echter niet aan aan de precaire bewijspositie op dit punt. Eiser heeft dan ook terecht naar voren gebracht dat de aard van de feiten moeilijk “te bewijzen” zijn met documenten of verklaringen van de betrokkenen. Eiser heeft ook genoegzaam uitgelegd waarom hij niet in staat is om documenten en verklaringen te verkrijgen van de familie van de moeder van zijn kinderen.
66. De rechtbank overweegt voorts dat, daargelaten dat het van weinig empathie getuigt door eiser tijdens het gehoor niet op een andere telefoon in staat te stellen de dreigmails te tonen, eiser bij de correcties en aanvullingen, zoals de hoormedewerker heeft aangegeven, deze mails alsnog heeft overgelegd en nader toelichting hierop heeft gegeven. In het aanvullend besluit wordt het eiser evenwel aangerekend dat hij de mails niet op telefoon kon tonen tijdens gehoor en wordt dit betrokken bij de beoordeling van het risico bij terugkeer.
Eiser heeft ter zitting op 2 oktober 2024 aangegeven een plausibele verklaring te hebben voor de bankrekening die hij heeft genoemd in het gehoor maar dat hij tijdens het gehoor hierover niet nader is bevraagd. De rechtbank stelt verder vast, zoals ter zitting besproken, dat verweerder eiser tegenwerpt dat hij gedragingen van derden niet kan verklaren. Ook werpt verweerder eiser tegen dat zijn verklaringen over de vrees die hij ontleent aan eerdere mensenhandel niet aannemelijk is omdat de door beschreven gedragingen van de daders “niet logisch” zijn. Verweerder licht op geen enkele wijze toe waar hij dit op baseert zodat ook deze tegenwerping geen stand kan houden.
67. In het besluit is voorts het navolgende vermeld:
(…)
Als laatste wordt overwogen dat u een verleden heeft in uw aanvragen waarbij de echtheid van de overlegde documenten in twijfel zijn getrokken. De in uw herhaalde aanvraag overlegde politiedocumenten zijn bijvoorbeeld niet echt bevonden. Verder bent u in het aanvullend gehoor bevraagd over een melding dat er een andere Nigeriaanse asielzoeker met een vals Italiaans verblijfsdocument met uw naam en foto bij een uitzendbureau in Harderwijk was geweest. Uw verklaring daarvoor was dat chef daarachter zou zitten en dat hij ervoor zou zorgen dat u in de gevangenis terecht komt. Een plausibele verklaring voor deze stelling ontbreekt. Feit is dat er een vals document met uw naam is aangetroffen. Uw historie met documenten alsmede de constatering dat uw verklaringen niet overeenkomen met de e-mails doen zwaar afbreuk aan de authenticiteit van de e-mails en dat doet daarmee ook afbreuk aan de gestelde vrees voor chef en zijn handlangers.
(…)
68. De rechtbank overweegt dat het voorhouden en tegenwerpen dat een derde -kennelijk- zich heeft bediend van een vals document met de naam en foto van eiser, zonder meer suggereert dat eiser hierbij betrokken is. Verweerder geeft hier geen enkele onderbouwing voor en de rechtbank acht deze tegenwerping niet alleen onbegrijpelijk, maar ook onzorgvuldig en onbehoorlijk jegens eiser. Verweerder ziet bovendien kennelijk over het hoofd dat mensensmokkelaars geregeld valse en vervalste documenten gebruiken om slachtoffers vanuit Nigeria naar de Unie te smokkelen. Door aan eiser tegen te werpen dat een andere Nigeriaanse onderdaan een vervalst document heeft getoond, suggereert verweerder bovendien dat eiser zich schuldig maakt aan strafbare feiten. Verweerder kan deze gedraging van een derde niet betrekken bij de beoordeling of eiser een risico loopt als hij dient terug te keren naar Nigeria. Ook de tegenwerping dat de omstandigheid dat eiser heeft verklaard om contact op te nemen met de daders afbreuk zou doen aan de gestelde vrees houdt geen stand. Uit het (aangevulde) AAB blijkt dat slachtoffers pogen hun “schuld” te voldoen en contact hebben over de hoogte van “de schuld” om zo een einde te kunnen maken aan de contacten met de daders. Eiser heeft aangifte van mensenhandel gedaan bij de politie in Nederland en bij de politie in Duitsland. Beide aangiften hebben niet geleid tot stafrechtelijke vervolging van de daders. Verweerder had dit moeten betrekken bij de beoordeling van de vraag of het afbreuk doet aan de gestelde vrees van eiser dat eiser door contact te zoeken met de daders probeert “zijn problemen” op te lossen. Verweerder heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van algemene informatie waaruit blijkt dat mensenhandelaren hun slachtoffers “in de tang houden” totdat een “schuld” is afgelost en dat als de autoriteiten de daders niet vervolgen, de slachtoffers weinig andere mogelijkheden hebben om zich te onttrekken aan hun daders. Dit geldt voor eiser des te meer omdat de daders hem in 2020 hebben weten te traceren en hem wederom hebben uitgebuit. Verweerder heeft dus niet deugdelijk gemotiveerd dat deze omstandigheid afbreuk doet aan de vrees om bij terugkeer naar Nigeria wederom slachtoffer te worden van mensenhandel.
69. De rechtbank overweegt in dit kader tot slot dat verweerder bij de beoordeling van het refoulementrisico niet kan betrekken dat eiser geen aangifte heeft gedaan van recente bedreigingen. Daargelaten dat eiser heeft ondervonden dat de aangifte van mensenhandel niet tot strafrechtelijk vervolging van de daders heeft geleid, overweegt de rechtbank hiertoe als volgt. Verweerder heeft ter zitting op verzoek van de rechtbank nadere toelichting gegeven op deze tegenwerping. Verweerder heeft aangegeven dat een vreemdeling alle mogelijke inspanningen moet verrichten om zijn asielverzoek te onderbouwen en hoewel een aangifte de vrees niet zonder meer aannemelijk maakt, doet de omstandigheid dat eiser geen aangifte heeft gedaan afbreuk aan de gestelde vrees. De rechtbank is het hier geheel mee oneens. Het doen van aangifte van een strafbaar feit heeft tot doel de dader(s) te vervolgen en zo nodig bescherming te vragen aan de politie. Het doen van aangifte valt niet onder de inspanningsplicht om een asielmotief en de daaraan ontleende vrees te onderbouwen in die zin dat het niet doen van een dergelijke aangifte geen afbreuk doet aan de gestelde vrees. Eiser heeft aangifte gedaan van mensenhandel in Harderwijk en in Gelsenkirchen. Beide aangiften hebben niet geleid tot strafrechtelijke vervolging van de daders. De rechtbank overweegt dat het geen bevreemding wekt dat eiser het doen van aangifte niet ziet als mogelijke oplossing van zijn problemen en als mogelijkheid om zijn vrees te doen verminderen. Het door verweerder ter zitting geuite standpunt dat iedere vreemdeling die een asielaanvraag doet hoort te weten of moet kunnen bedenken in omstandigheden als thans aan de orde aangifte te moeten doen om aan zijn inspanningsplicht in de asielprocedure te voldoen acht de rechtbank onjuist. Indien verweerder dit daadwerkelijk meent, had het bovendien op de weg van verweerder gelegen om in het gehoor eiser hiermee te confronteren en in de gelegenheid te stellen om uit te leggen waarom eiser nadat hij een “sepot mensenhandel” heeft ontvangen aangifte zou moeten doen van bedreigingen van deze zelfde daders.

Tussenconclusie II

70. De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande, dat aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Nigeria een zodanig groot risico op ernstige schade loopt dat het handhaven/opleggen van een terugkeerbesluit in strijd is met het verbod van refoulement. De rechtbank stelt vast dat in de tien jaar dat eiser in Nederland is, geen enkele indicatie is gebleken dat eiser zou moeten worden uitgesloten van internationale bescherming en dat eiser dus ook vanwege dit zelfstandige asielmotief in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
III
Conclusie, gevolgen en beslissing om zelf te voorzien
71. Zoals hiervoor is overwogen houden zowel de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde homoseksuele geaardheid als de refoulementbeoordeling in verband met mensenhandel om meerdere redenen geen stand. Beide bestreden besluiten worden dus integraal vernietigd.
72. De rechtbank acht het in het belang van beide partijen om in deze fase van de procedure het geschil finaal te beslechten zodat partijen het procederen kunnen beëindigen.
73. Eiser is tien jaar in Nederland en probeert al tien jaar verweerder te overtuigen dat hij homoseksueel is. Eiser heeft al die jaren relaties gehad met mannen en al die jaren contact gehad met belangenverenigingen voor homoseksuelen. Verweerder is eenvoudigweg niet in staat geweest om in al die jaren de beschermingsbehoefte van eiser deugdelijk te onderzoeken en beoordelen. Het eerste besluit van 1 augustus 2014 is vernietigd door de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. Het tweede besluit van 18 maart 2016 is ook vernietigd door de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. Deze uitspraak is weliswaar vernietigd door de Afdeling, maar grotendeels op grond van een beoordelingskader dat ten tijde van de opvolgende aanvraag was achterhaald. De rechtbank heeft tijdens de behandeling ter zitting op 3 november 2023 partijen uitgebreid gehoord en met partijen besproken welke gebreken de rechtbank heeft geconstateerd in de besluitvorming. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden om eiser in staat te stellen om documenten te overleggen en om verweerder in staat te stellen om deze documenten te onderzoeken en te betrekken bij zijn beoordeling. De rechtbank heeft aangegeven dit te doen om het geschil in eerste aanleg zo grondig mogelijk te kunnen beoordelen en voor beide partijen te willen voorkomen dat een nieuwe opvolgende aanvraag zou moeten worden ingediend om deze documenten te kunnen laten beoordelen. De rechtbank heeft deze tussenstap ook gezet om regie te kunnen blijven voeren in deze procedure. Verweerder heeft door de aanhouding de mogelijkheid gehad om indachtig het verhandelde ter zitting van 3 november 2023, zijn onderzoek naar de beschermingsbehoefte aan te vullen en zijn besluit aanvullend te motiveren. Verweerder heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft vervolgens verzocht om toepassing van een bestuurlijke lus om het element “mensenhandel in Duitsland” nader te onderzoeken. Verweerder heeft eiser aanvullend gehoord, maar heeft nagelaten om zich nu wel voorafgaand aan het gehoor te vergewissen of sprake is van medische beperkingen ten aanzien van het horen en beslissen. Verweerder heeft ook in het aanvullende gehoor nagelaten om nader invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht en eiser vragen te stellen over het asielmotief seksuele geaardheid. Verweerder heeft ook in zijn aanvullende besluit, ondanks dat dit alles al is besproken ter zitting van 3 november 2023, onvoldoende onderkend wat het toetsingskader voor de beoordeling van opvolgende aanvragen is.
74. Gelet op de aanzienlijke tijdsverloop sinds de eerste keer dat eiser tegenover verweerder kenbaar heeft gemaakt bescherming nodig te hebben, gelet op de aanzienlijke duur van de onderhavige procedure, gelet op alle geconstateerde gebreken en met name gelet op alle inspanningen die verweerder gedurende al deze jaren al heeft geleverd om een deugdelijke beslissing op de asielaanvraag van eiser te nemen, acht de rechtbank het van groot belang voor beide partijen om het geschil finaal te beslechten en voor beide partijen het procederen te beëindigen.
De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder niet in staat zal zijn om het gevoel van eiser weg te nemen dat zijn aanvraag ongeacht de inspanningen die hij levert om deze te onderbouwen, niet zal worden ingewilligd door verweerder.
Eiser heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven te kampen met psychische problematiek en dat dit mede voortkomt uit de langdurige onzekerheid over verblijfsaanvaarding en de voortdurende vrees voor de gevolgen als hij geen verblijfsvergunning en dus geen bescherming krijgt.
75. De nationale bestuursrechter is niet alleen bevoegd, maar ook verplicht om een geschil zoveel mogelijk finaal te beslechten en zo nodig en mogelijk zelf te voorzien in de procedure. Dit geldt dus ook voor de vreemdelingenrechter. Ook uit het Unierecht volgt een bevoegdheid om onder omstandigheden zelf te voorzien. De rechtbank wijst hierbij op het arrest van het Hof van Justitie van 29 juli 2019 in de zaak Alekszij Torubarov tegen
Bevándorlási és Menekültügyi Hivatal (C-556/17, ECLI:EU:C:2019:626). De rechtbank acht deze omstandigheden in deze fase van de onderhavige procedure aan de orde en wijst hierbij op de uitspraken van de Afdeling van 26 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2993) en van 24 maart 2022 ( ECLI:NL:RVS:2022:895). Ten aanzien van het asielmotief “seksuele geaardheid” stelt de rechtbank vast dat verweerder in al zijn eerdere pogingen niet in staat is gebleken om dit asielmotief te onderzoeken en te beoordelen. De rechtbank heeft dit besproken op 3 november 2023 en verweerder heeft geen enkele inspanning verricht om de reeds voorgehouden gebreken te herstellen. Eiser heeft voldaan aan zijn plicht om inspanningen te leveren om zijn seksuele geaardheid aannemelijk te maken, terwijl verweerder -bij herhaling- onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn samenwerkingsplicht. De rechtbank heeft bovendien geconstateerd dat verweerder onbehoorlijk jegens eiser heeft gehandeld door de suggestie te wekken dat eiser willens en wetens documenten heeft overgelegd waarvan de echtheid niet kan worden vastgesteld door Bureau Documenten en door de suggestie te wekken dat eiser valse of vervalste documenten aan verweerder toont om zo een verblijfsvergunning te verkrijgen. De rechtbank overweegt, daargelaten alle gebreken in de besluitvorming, dat niet langer kan worden volgehouden dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
76. In plaats van te volstaan met het vernietigen van beide bestreden besluiten en verweerder op te dragen een zoveelste poging te wagen om de gestelde geaardheid grondig en zorgvuldig te onderzoeken en te beoordelen, zal de rechtbank -in het belang van beide partijen- de knoop doorhakken en zelf voorzien en bepalen dat verweerder aan eiser een verblijfsvergunning moet verlenen.
77. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat daargelaten dat de rechtbank vergunningverlening aangewezen acht in verband met de seksuele geaardheid van eiser, verweerder ook niet nogmaals in de gelegenheid wordt gesteld om het refoulementrisico in verband met de geloofwaardig geachte mensenhandel in Nederland en Duitsland te beoordelen. De uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 is duidelijk ten aanzien van de risico-taxatie en ten aanzien van de op dat moment beschikbare openbare informatie. Verweerder heeft gelet op deze Afdelingsuitspraak een aanvullend algemeen ambtsbericht doen opmaken. Waar betoogd zou kunnen worden dat het primair aan verweerder is om de geloofwaardigheid van een asielrelaas te beoordelen, overweegt de rechtbank dat als het gaat om het beoordelen van het refoulementrisico op grond van dezelfde landeninformatie, de rechter hiertoe vergelijkbaar goed in staat mag worden geacht. De rechtbank acht het weinig zinvol verweerder nogmaals dezelfde informatie te laten beoordelen in het licht van de bovengenoemde Afdelingsuitspraak en acht het ook niet aannemelijk dat verweerder nogmaals nadere vragen aan Buitenlandse Zaken gaat stellen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat op grond van een actuele risico-taxatie eiser een reëel en voorzienbaar risico loopt om na terugkeer naar Nigeria aan een met artikel 3 EVRM-strijdige behandeling te worden onderworpen. Er zijn in de tien jaar dat eiser in Nederland is geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan eiser uitgesloten zou zijn van internationale bescherming. Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eiser herhaald slachtoffer is geweest van mensenhandel door dezelfde daders en dus reeds represailles heeft ondervonden. Op grond van de Afdelingsuitspraak en het aanvullend Algemeen Ambtsbericht, dient verweerder over te gaan tot het bieden van de gevraagde bescherming en dus tot vergunningverlening. Verweerder heeft verzocht om toepassing van een bestuurlijke lus vanwege het opnieuw horen en beslissen over de gevolgen van de mensenhandel als eiser moet terugkeren naar Nigeria. Verweerder heeft dus reeds tweemaal beoordeeld of het geloofwaardig geachte relaas tot bescherming noopt en heeft dit beide keren ondeugdelijk gedaan. Ook hierin ziet de rechtbank aanleiding om, zoals door eiser ter zitting overigens ook uitdrukkelijk is verzocht, het geschil finaal te beslechten, zelf te voorzien en dus te bepalen dat verweerder aan eiser een verblijfsvergunning moet verlenen.
78. De rechtbank zal dus, omdat beide asielmotieven zelfstandig tot de conclusie leiden dat eiser in aanmerking moet worden gebracht voor internationale bescherming, verweerder opdragen om aan eiser een asielvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
De rechtbank geeft verweerder uitdrukkelijk in overweging om te berusten in deze uitspraak en het belang van finale geschillenbeslechting te laten prevaleren boven het doorprocederen vanwege het niet willen aanvaarden dat de rechtbank opdraagt een verblijfsvergunning te verlenen. Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat sprake is van herhaald slachtofferschap van mensenhandel. Weliswaar heeft het Openbaar Ministerie geen strafrechtelijke vervolging ingesteld, maar voor verweerder is ook duidelijk dat dit geen verband houdt met de vraag of deze strafbare feiten jegens eiser zijn begaan. Eiser heeft verklaard te kampen met psychische problematiek, hiervoor in Nederland gedurende negen jaar onder behandeling te zijn en dat deze problematiek mede voortkomt uit de onzekerheid over de verblijfsaanvaarding en zijn vrees geen bescherming te krijgen. De rechtbank heeft uitgebreid gemotiveerd dat sprake is van meerdere fundamentele gebreken in de wijze waarop verweerder de beschermingsbehoefte van eiser heeft onderzocht en heeft beoordeeld. Indien verweerder berust in deze uitspraak wordt voorkomen dat eiser nog langer gebukt gaat onder onzekerheid en geeft verweerder tegelijkertijd invulling aan de zorgplicht die autoriteiten hebben voor slachtoffers van mensenhandel.
79. De rechtbank zal bepalen dat 16 maart 2022, de datum waarop eiser een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend, de ingangsdatum van de te verlenen asielvergunning is. Weliswaar ontstaat een seksuele geaardheid niet pas op de datum van een opvolgende asielaanvraag, echter gelet op de Afdelingsjurisprudentie kan de rechtbank, ook als een seksuele geaardheid de reden van vergunningverlening is, niet beslissen dat de vergunning met ingang van de eerste aanvraag van eiser in Nederland moet worden verleend. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:1459). Het staat eiser vanzelfsprekend vrij om, als deze uitspraak in rechte komt vast te staan, te verzoeken om bestuurlijke heroverweging en op grond van zijn seksuele geaardheid een verblijfsvergunning te vragen met ingang van de datum van zijn eerste asielaanvraag, 19 juli 201,4 en vervolgens te verzoeken om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank geeft partijen mee hierover in overleg te treden en zodoende te onderzoeken of kan worden voorkomen dat onnodig aanvullende procedures moeten worden gestart. Verweerder heeft in eerdere procedures waar dit aan de orde is geweest laten zien een bereidwillige en meewerkende houding op dit punt aan te nemen, zodat de rechtbank er van uit gaat dat ook ditmaal telefonisch overleg zal plaatsvinden en zal leiden tot het aangeven welk aanvraagformulier bij welk loket door eiser moet worden ingediend om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
80. Omdat aan eiser een verblijfsvergunning asiel moet worden verleend, kan het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit geen stand houden. De rechtbank zal dit dan ook vernietigen en zal verweerder opdragen om de registratie van dit terugkeerbesluit in het SIS te (doen) verwijderen. Het door verweerder in deze procedure opgelegde inreisverbod is gegrond op het terugkeerbesluit en het onthouden van een vertrektermijn. Weliswaar zijn tegen het inreisverbod geen beroepsgronden aangevoerd echter, nu de rechtsgrond voor het inreisverbod vervalt, vervalt het inreisverbod ook en ook ten aanzien van het inreisverbod zal de rechtbank verweerder opdragen de registratie hiervan uit het SIS te doen verwijderen.
81. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank zal een proceskostenveroordeling uitspreken. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door zijn gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De rechtbank beoordeelt in het kader van de proceskostenveroordeling het gewicht van de onderhavige zaak als zwaar, zodat aan elk te benoemen punt een wegingsfactor van 1,5 toekomt, omdat sprake is van twee zelfstandige asielmotieven, een uitgebreide en onderbroken procedure en een zeer omvangrijk procesdossier. De rechtbank zal in het kader van de proceskostenveroordeling punten toekennen voor het indienen van beroep, het tweemaal verschijnen ter zitting en het schriftelijk reageren op het aanvullende besluit en aan al deze punten een factor 1,5 toekennen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De vergoeding van de proceskosten bedraagt daarom in totaal € 4.593,75 (3,5 punt met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1,5).
82. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt beide bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op om aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen met als ingangsdatum 16 maart 2022;
  • vernietigt het op 1 augustus 2014 opgelegde terugkeerbesluit;
  • vernietigt het op 16 december 2022 opgelegde inreisverbod;
  • draagt verweerder op om de registratie van het terugkeerbesluit en het inreisverbod in het SIS te (doen) verwijderen binnen vier weken na deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €4.593,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 4 oktober 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.