202101814/1/V3.
Datum uitspraak: 24 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 maart 2021 in zaak nr. NL21.477 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat haar uitspraak daarvoor in de plaats treedt en de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Rwanda. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft weerlegd dat hij actief mensenrechtenactivist is en bij terugkeer een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM loopt. Zij heeft de door de vreemdeling overgelegde bewijsstukken inhoudelijk beoordeeld en aanleiding gezien om de staatssecretaris op te dragen een verblijfsvergunning asiel te verlenen (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb).
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien zelf in de zaak te voorzien. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet zelf kunnen beslissen of haar uitspraak moet leiden tot vergunningverlening, omdat zij niet over alle noodzakelijke feitelijke en juridische gegevens beschikt om dat te doen.
3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in de eerste plaats aan de staatssecretaris is om te beoordelen of haar uitspraak leidt tot verlening van de gevraagde vergunning. Verschillende omstandigheden kunnen daarbij een rol spelen waarvan de staatssecretaris het meeste op de hoogte is. In dit geval heeft de rechtbank echter niet ten onrechte aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien en de staatssecretaris op te dragen een vergunning te verlenen.
3.1. De rechtbank heeft de door de vreemdeling overgelegde stukken inhoudelijk beoordeeld en geoordeeld dat hij een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer aannemelijk heeft gemaakt en dat de staatssecretaris dat niet deugdelijk heeft weerlegd. Zij heeft dat oordeel uitgebreid gemotiveerd. Bij haar beslissing om zelf in de zaak te voorzien heeft de rechtbank bovendien terecht betrokken dat zij al twee keer eerder een besluit op de aanvraag van de vreemdeling heeft vernietigd en de staatsecretaris heeft nagelaten de gebreken in de besluitvorming te herstellen en dat de staatssecretaris geen omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan vergunningverlening niet zou kunnen plaatsvinden. In hoger beroep heeft de staatssecretaris erkend dat voor de derde keer sprake is van een motiveringsgebrek in de besluitvorming en niet toegelicht dat er nog ruimte is om dat gebrek te herstellen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
De grief faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak.
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022
638-906