ECLI:NL:RBDHA:2023:5570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
NL22.25401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag na verstrijken overdrachtstermijn onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 22 september 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd gehouden voor de behandeling. De rechtbank had eerder een beroep tegen dit overdrachtsbesluit ongegrond verklaard. Echter, omdat de eiser niet tijdig aan Italië was overgedragen, verschoven de verantwoordelijkheden voor de behandeling van de asielaanvraag terug naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat het beleid van de Staatssecretaris, dat een nieuwe aanvraag moest worden ingediend na het verstrijken van de overdrachtstermijn, in strijd was met de Dublinverordening. De rechtbank stelde vast dat de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel de datum van de eerste asielaanvraag moest zijn, namelijk 22 september 2021. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verleende de eiser een verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25401

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Gündoğdu).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986.
2. Eiser heeft op 22 september 2021 een -eerste- asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij beschikking van 22 februari 2022 is de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd gehouden voor de behandeling daarvan en tussen Nederland en Italië een claimakkoord tot stand is gekomen. Bij uitspraak van 16 maart 2022 van de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is het tegen dit overdrachtsbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Het besluit van 22 februari 2022 staat in rechte vast.
3. Eiser is niet overgedragen aan de autoriteiten in Italië en de termijn om eiser op grond van het overdrachtsbesluit over te dragen is verstreken. Verweerder heeft na het verstrijken van de overdrachtstermijn eiser op 22 juli 2022 uitgenodigd om opnieuw een asielaanvraag in te dienen. Eiser heeft op 27 juli 2022 zijn -tweede- asielaanvraag ingediend.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd en een vergunning verleend met een geldigheid van 27 juli 2022 tot 27 juli 2027, dus ingaande op de dag dat eiser zijn tweede asielaanvraag heeft ingediend.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van de ingewilligde verblijfsvergunning 22 september 2021 moet zijn omdat hij toen zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend. Volgens eiser heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd waarom de verblijfsvergunning niet met ingang van 22 september 2021 is verleend. Eiser verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 juli 2021 [1] , 5 augustus 2020 [2] en 12 augustus 2020 [3] . In de uitspraken van de Afdeling van 5 augustus 2020 en 7 juli 2021 heeft de Afdeling geoordeeld dat ook bij een onherroepelijk besluit een eerdere ingangsdatum kan worden aangehouden. Van belang is of eiser ten tijde van zijn eerste asielaanvraag al voldeed aan de voorwaarden om in het bezit te kunnen worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 mei 2022 [4] . Hiervan is volgens eiser sprake, nu de feiten en omstandigheden die in het relaas zijn benoemd, alsmede de overgelegde (juridische) documenten reeds dateerden en aan de orde waren tijdens het eerste asielverzoek [5] . Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte niet onderzocht of de verblijfsvergunning niet reeds had moeten worden verleend met ingang van 22 september 2021.
6. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar jurisprudentie op het standpunt dat de vergunning alleen kan worden verleend vanaf de datum van de opvolgende aanvraag. In het verweerschrift heeft verweerder hierover het navolgende overwogen:
(…)
De stelling dat de feiten en omstandigheden die tot afgifte van de asielvergunning hebben geleid al tijdens de eerste aanvraag bestonden, leidt niet tot een ander oordeel. Wanneer op basis hiervan de ingangsdatum aangepast zou worden, dan wordt de werking van de Dublinverordening gepasseerd. Bovendien is pas in de opvolgende asielprocedure komen vast te staan dat eiser aan alle vereisten voor verlening van een asielvergunning voldoet. Immers, de Dublinprocedure ziet enkel op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat en niet op een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas. Nadat de overdrachtstermijn is verlopen en de verantwoordelijkheid van de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van rechtswege naar Nederland is verschoven, is aan eiser een brief verstuurd op 22 juli 2022 met de mededeling dat het overdrachtsbesluit rechtens onaantastbaar is geworden en dat hij in de nationale procedure wordt opgenomen.
Tot slot is verweerder van mening dat hij niet was gehouden om in het bestreden besluit een nadere toelichting te geven op de ingangsdatum van de asielvergunning. Van belang is dat eiser niet heeft verzocht of zijn opvolgende asielaanvraag kan worden aangemerkt als een verzoek om bestuurlijke heroverweging en dat bij inwilliging de datum van zijn eerste asielaanvraag dient te worden gehanteerd.
(…)
Verweerder acht de uitspraken waar eiser naar verwijst niet relevant en acht het bovendien van belang dat eiser door eigen toedoen niet tijdig is overgedragen aan Italië omdat hij zijn medewerking aan de coronatest heeft geweigerd.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
8. Uit artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingewilligd met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Dat betekent volgens vaste jurisprudentie dat verweerder -in beginsel- geen bevoegdheid heeft om een aanvraag in te willigen met ingang van een
eerdere datumdan de datum waarop de aanvraag is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit echter ook dat er geen bevoegdheid bestaat om de aanvraag in te willigen met ingang van een
latere datumdan de datum waarop de aanvraag is gedaan.
9. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat als geen verzoek om bestuurlijke heroverweging is ingediend, maar enkel een opvolgende aanvraag, uit artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat de staatssecretaris bij inwilliging de vergunning verleent met ingang van de datum waarop hij de opvolgende aanvraag heeft ontvangen. [6]
10. De rechtbank stelt vast dat uit de aanvraag niet blijkt dat eiser ook heeft verzocht om een bestuurlijke heroverweging van het besluit van 22 februari 2022. De rechtbank overweegt echter dat dit ook niet nodig is en dat verweerder ten onrechte er van uitgaat dat eiser een zogenoemde “opvolgende aanvraag” moet indienen als de feitelijke overdracht niet binnen de overdrachtstermijn is geëffectueerd. Bovendien zal verweerder een dergelijk verzoek om bestuurlijke heroverweging ook niet inwilligen. Verweerder stelt zich immers op het standpunt dat het overdrachtsbesluit in rechte vaststaat en een inwilliging met een eerdere ingangsdatum dan de datum waarop het overdrachtsbesluit in rechte vast is komen te staan meebrengt “
dat de werking van de Dublinverordening wordt gepasseerd”.
11. Zoals in het voorgaande al is overwogen, heeft verweerder de -eerste- asielaanvraag van eiser met toepassing van de Dublinverordening niet in behandeling genomen. Deze beslissing staat in rechte vast en daarmee is die Dublinprocedure afgerond. Verweerder heeft eiser na het ongebruikt verstrijken van de overdrachtstermijn uitgenodigd om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. In “WI 2022/13 Opvolgende asielaanvragen” is in de eerste voetnoot het navolgende opgemerkt:
(…)
In wet- en regelgeving en in het dagelijks spraakgebruik worden verschillende termen gebruikt om de asielaanvraag ná de eerste asielaanvraag aan te duiden: ‘herhaalde aanvraag’, ‘opvolgende aanvraag’ of ‘tweede of volgende aanvraag’. Om redactionele redenen is in deze werkinstructie voor de term ‘opvolgende aanvraag’ gekozen.
(…)
In paragraaf 4 van deze werkinstructie is het navolgende vermeld:
(…)
4.1
Dublin
Na het innemen van een aanvraag wordt eerst beoordeeld of de vorige aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van de Dublinverordening en (nog) geen sprake is geweest van een overdracht.
(…)
Indien blijkt dat het claimakkoord niet meer geldig is en Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag, behoort de vreemdeling ook geen opvolgende aanvraag in te dienen middels model M35-O. Mocht dit toch gebeuren, dan wordt dit formulier ingenomen, aangemerkt als rechtsgeldige aanvraag en voor zover relevant wordt de met dit formulier aangeleverde informatie betrokken bij de beoordeling. Echter, de aanvraag moet dan worden behandeld als ware sprake van een eerste asielaanvraag. De vreemdeling dient te worden ingepland op het passende spoor.
(…)
12. Verweerder heeft in het “bericht nationale procedure” dat verweerder op 22 juli 2022 aan de gemachtigde van eiser heeft verzonden onder meer het navolgende opgemerkt:
(…)
Uw cliënt is niet tijdig overgedragen aan de autoriteiten van Italië. Hierdoor is Nederland in beginsel verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van uw cliënt.
Uw cliënt heeft geen openstaande asielprocedure. Derhalve wordt uw cliënt in de gelegenheid gesteld om opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen.
(…)
13. De rechtbank overweegt dat het op zichzelf juist is dat op het moment dat het overdrachtsbesluit in rechte is komen vast te staan en de overdrachtstermijn is verstreken, eiser geen openstaande procedures had. Eiser had echter wel een asielaanvraag gedaan die op dat moment niet inhoudelijk was behandeld en beoordeeld en waarvoor verweerder verantwoordelijk is geworden op het moment dat de overdrachtstermijn is verstreken.
14. Voor het standpunt van verweerder dat in de situatie dat de feitelijke overdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden, een nieuwe asielaanvraag moet worden ingediend die dan moet worden behandeld als ware sprake is van een eerste asielaanvraag bestaat geen rechtsgrond. Het gevolg van dit beleid van verweerder is immers dat de datum van deze nieuwe asielaanvraag, indien tot inwilliging wordt overgegaan, de ingangsdatum van de verblijfsvergunning is. De rechtbank acht dit beleid van verweerder onverenigbaar met de Dublinverordening en motiveert dit als volgt.
15. De Dublinverordening bepaalt (in artikel 3) dat slechts één lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming en verschaft in hoofdstuk III criteria op grond waarvan dient te worden vastgesteld welke lidstaat dit is. De Dublinverordening voorziet overigens in een bevoegdheid voor de lidstaat die moet nagaan welke lidstaat verantwoordelijk is, om de behandeling van het verzoek om internationale bescherming onverplicht aan zich te trekken. Indien geen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid maar de derdelander niet binnen de, al dan niet verlengde, overdrachtstermijn wordt overgedragen, wordt de lidstaat die moet nagaan welke lidstaat verantwoordelijk is (op grond van artikel 29, tweede lid), alsnog zelf verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De Dublinverordening bepaalt dus welke lidstaat verantwoordelijk is voor die ene asielaanvraag en wanneer en in welke omstandigheden die verantwoordelijkheid komt te vervallen en/of overgaat op een andere lidstaat. Doordat eiser niet (tijdig) is overgedragen, is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn asielaanvraag dus weer naar verweerder verschoven.
16. De Dublinverordening regelt niet alleen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, maar bevat ook termijnen waarbinnen onder meer de in het overdrachtsbesluit bedoelde overdracht moet worden geëffectueerd. De ratio van deze korte termijnen is dat snel duidelijk wordt welke lidstaat verantwoordelijk is voor het behandelen van het verzoek om internationale bescherming, zodat dat verzoek ook spoedig na ommekomst van die termijnen inhoudelijk kan worden behandeld en de verantwoordelijke lidstaat de beschermingsbehoefte van de derdelander onderzoekt. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, onverenigbaar met de strekking en juist dit uitgangspunt van de Dublinverordening als het niet (kunnen) overdragen binnen de uiterste overdrachtstermijn tot vertraging van de procedure leidt doordat een lidstaat vereist dat eerst nogmaals een asielwens wordt geuit en nogmaals een asielverzoek moet worden gedaan. De bepaling dat de eerste lidstaat (weer) verantwoordelijk wordt, impliceert dat dit betrekking heeft op verantwoordelijkheid van diezelfde, reeds eerder ingediende, asielaanvraag. Een andere uitleg van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, doet ernstig afbreuk aan de waarborgen voor de vreemdeling dat niet alleen snel duidelijk wordt welke lidstaat zijn asielaanvraag gaat behandelen maar ook dat dit spoedig geschiedt na de, eventueel hernieuwde, verantwoordelijkheidsvaststelling en dat de asielaanvraag die (reeds) is ingediend ook daadwerkelijk inhoudelijk wordt behandeld en beoordeeld.
17. De Dublinverordening regelt dus de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag die in de verzoekende lidstaat -reeds- is ingediend. Het niet tijdig binnen de overdrachtstermijn overdragen van eiser betekent dat Italië verantwoordelijk
wasvoor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser totdat de overdrachtstermijn was verstreken. Verweerder is na het “ongebruikt” verstrijken van de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening alsnog zelf verantwoordelijk geworden voor de
in Nederland reeds ingediende asielaanvraagvan eiser. Dat het om die reeds ingediende aanvraag gaat, en niet om een hernieuwde aanvraag, baseert de rechtbank op artikel 18 van de Dublinverordening.
In artikel 18 van de Dublinverordening worden de verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat opgesomd. Op grond van artikel 18, tweede lid, behandelt de verantwoordelijke lidstaat in alle in lid 1 onder a en b bedoelde omstandigheden “
hetverzoek om internationale bescherming, of rondt hij de behandeling vanhetverzoek af”.
Voor de in lid 1 onder c bedoelde gevallen, “( …)
zorgt die lidstaat ervoor dat de verzoeker gerechtigd is te verzoeken dat de behandeling vanzijnverzoek wordtafgerond, of een nieuw verzoek om internationale bescherming in te dienen dat niet wordt behandeld als een volgend verzoek (…)”.
18. De Dublinverordening bevat geen specifieke bepalingen die de situatie regelen die ontstaat nadat de verzoekende lidstaat na het verstrijken van de overdrachtstermijn (weer) de verantwoordelijke lidstaat wordt. De Dublinverordening vermeldt enkel dat de met de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat verantwoordelijk wordt als de overdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden. Dat is ook logisch omdat de Dublinverordening alleen voorziet in bepalingen om die verantwoordelijke lidstaat te bepalen en niet voorziet in de procedure hoe die lidstaat vervolgens na de verschuiving van de verantwoordelijkheid de betreffende asielaanvraag moet behandelen.
19. De beslissing tot het niet in behandeling nemen en dus het overdrachtsbesluit, is genomen
vóórdatverweerder verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder kan dus eenvoudigweg niet aan deze verantwoordelijkheid om de asielaanvraag te behandelen hebben voldaan voordat is komen vast te staan dat de overdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden. Verweerder was op grond van de Dublinverordening aanvankelijk enkel belast met de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat en is pas na het ongebruikt verstrijken van de overdrachtstermijn zelf alsnog de verantwoordelijke lidstaat geworden. Het voor het verstrijken van de overdrachtstermijn genomen besluit tot niet in behandeling nemen
kándan ook niet worden beschouwd als het beslissen op de asielaanvraag uit hoofde van de -hernieuwde- verantwoordelijkheidsvaststelling die eerst na het verstrijken van de overdrachtstermijn heeft plaatsgevonden.
20. De omstandigheid dat verweerder eiser niet binnen de toepasselijke overdrachtstermijn heeft overgedragen aan Italië, betekent niet dat verweerder zijn besluit op de eerste asielaanvraag moet terugnemen en dat hoeft ook niet. Doordat Italië weliswaar tot het verstrijken van de overdrachtstermijn verantwoordelijk is geweest voor de behandeling van de asielaanvraag, maar deze verantwoordelijkheid na het ongebruikt verstrijken van de overdrachtstermijn is verschoven naar Nederland, komt aan dit eerdere (overdrachts-)besluit evenwel geen betekenis meer toe. Italië is niet langer verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag en dit besluit behelst ook niet langer een bevoegdheid voor verweerder om eiser over te dragen. Het overdrachtsbesluit is als het ware uitgewerkt. Dit brengt mee dat verweerder alsnog en vanaf dat moment zelf verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank overweegt dat dit overdrachtsbesluit niet nietig is omdat Italië op grond van dit besluit vanaf de totstandkoming van het claimakkoord tot het verstrijken van de overdrachtstermijn verantwoordelijk is geweest voor de behandeling van de asielaanvraag. Het besluit kan om die reden ook niet worden vernietigd.
Dat eiser een verzoek om heroverweging van het overdrachtsbesluit zou moeten doen en/of verweerder dit besluit zou moeten terugnemen volgt de rechtbank evenmin. Ten tijde van het besluit is Italië immers terecht verantwoordelijk geacht en de rechtbank heeft dit door het ongegrond verklaren van het beroep ook bevestigd. De periode tot aan het verstrijken van de overdrachtstermijn wordt dan ook bestreken door het rechtmatige overdrachtsbesluit.
21. Dat het besluit in rechte vast staat betekent (niet méér dan) dat op het moment van de uitspraak van 16 maart 2022 van de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, op grond van de toen bekende feiten en omstandigheden het overdrachtsbesluit rechtmatig was en dus op dat moment Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser [7] . Verweerder is op grond van dit overdrachtsbesluit, nadat de rechter dit besluit had getoetst, gedurende de gehele overdrachtstermijn bevoegd geweest om eiser over te dragen aan Italië. De feitelijke overdracht heeft niet plaatsgevonden. Door het verstrijken van de overdrachtstermijn is de verantwoordelijkheid van Italië komen te vervallen en is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De formele rechtskracht van het overdrachtsbesluit is in die zin beperkt omdat door de verschuiving van de verantwoordelijkheid, verweerder alsnog het reeds ingediende verzoek om internationale bescherming van eiser moet behandelen. De Dublinverordening maakt bij deze verantwoordelijkheidsbepaling overigens geen onderscheid naar gelang de oorzaak van het niet tijdig hebben overgedragen. Dus ongeacht of eiser de overdracht heeft gefrustreerd of niet, is door het feitelijk verstrijken van de termijn de verantwoordelijkheid om de op 22 september 2021 in Nederland ingediende asielaanvraag te behandelen verschoven. Het opdragen om een nieuwe aanvraag in te dienen als de verantwoordelijkheid om de aanvraag inhoudelijk te behandelen weer verschuift omdat de overdracht niet is geëffectueerd, is immers in de Dublinverordening niet benoemd als “sanctie” voor het frustreren van de overdracht. Indien een derdelander een verzoek om internationale bescherming indient, dan dient in beginsel ook inhoudelijk te worden onderzocht bescherming moet worden geboden. Hooguit kan verweerder de derdelander verzoeken om aan te geven of hij zijn reeds eerder ingediende aanvraag handhaaft. Als datum van indienen van de asielaanvraag kan dan echter
nietdeze bevestiging dat de reeds eerder ingediende aanvraag wordt gehandhaafd worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat de verantwoordelijkheidsbepaling die de Dublinverordening kent, betrekking heeft op de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. Een derdelander die om internationale bescherming verzoekt en dit verzoek niet impliciet of expliciet intrekt en niet met onbekende bestemming vertrekt heeft, in beginsel, recht op een inhoudelijke behandeling van dit verzoek. Het niet in behandeling nemen op grond van de Dublinverordening omdat - gedurende de overdrachtstermijn- een andere lidstaat verantwoordelijk is, is niet een dergelijke inhoudelijke behandeling. Verweerder had dus de eerste aanvraag van eiser moeten behandelen in plaats van eiser uit te nodigen om een nieuwe aanvraag in te dienen. Het procesbelang voor eiser is evident vanwege de rechten die hij kan ontlenen aan de vergunning en de ingangsdatum daarvan.
22. De rechtbank realiseert zich dat deze uitleg van de Dublinverordening enige spanning geeft met de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er wordt in deze uitleg immers tweemaal beslist op dezelfde aanvraag omdat het overdrachtsbesluit niet van rechtswege komt te vervallen. De eerste keer is de aanvraag niet in behandeling genomen en na het verantwoordelijk worden voor de behandeling van de aanvraag dient verweerder alsnog inhoudelijk te beslissen op de eerste asielaanvraag. Hoewel niet tweemaal inhoudelijk wordt beslist op dezelfde asielaanvraag, voorziet de nationale regelgeving niet in deze mogelijkheid indien het overdrachtsbesluit niet is vernietigd en niet wordt ingetrokken of teruggenomen na een heroverweging. De Dublinverordening bevat evenwel geen enkele indicatie dat het toepassen van de bepalingen van de Dublinverordening tot gevolg kan en mag hebben dat uiteindelijk niet inhoudelijk wordt beslist op het verzoek om internationale bescherming omdat de lidstaat de feitelijke overdracht niet binnen de daartoe gestelde uiterste termijn heeft geëffectueerd. De Dublinverordening bepaalt ook niet dat indien de feitelijke overdracht niet binnen de toepasselijke termijn is of kan worden geëffectueerd, de verzoekende lidstaat de verzoeker in de gelegenheid moet stellen om een nieuwe aanvraag in te dienen alvorens “het verzoek om internationale bescherming” inhoudelijk te behandelen. De Dublinverordening bepaalt namelijk welke lidstaat verantwoordelijk is voor de reeds ingediende aanvraag. Dit betekent dat in de situatie zoals hier aan de orde, de algemene procedurele regels zoals bepaald in de Awb, moeten worden uitgelegd met in achtneming van de Dublinverordening en, indien dit niet mogelijk is, en deze nationale procedurele regels onverenigbaar zijn met de bewoordingen, strekking en ratio van de Dublinverordening, buiten toepassing moeten worden gelaten.
23. Dat aan de lidstaten de bevoegdheid toekomt om de asielprocedure in te richten, betekent niet dat de Dublinverordening geen betekenis meer heeft in de situatie dat de met de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat alsnog zelf verantwoordelijk wordt en daarmee “de Dublinprocedure” eindigt. De Dublinverordening beoogt een snelle vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Dit impliceert ook dat als Nederland uiteindelijk de verantwoordelijke lidstaat wordt, het reeds gedane verzoek om internationale bescherming spoedig wordt behandeld. Het kan ook gelet hierop niet de bedoeling zijn dat een reeds ingediende asielaanvraag, doordat de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke beoordeling verschuift naar een andere lidstaat door het niet tijdig effectueren van een overdrachtsbesluit, eenvoudigweg niet inhoudelijk wordt behandeld.
24. De bevoegdheid om een asielaanvraag niet inhoudelijk te behandelen bestaat alleen als en zolang een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is en dan ook in staat is die aanvraag te behandelen en daartoe overgaat. Italië heeft de aanvraag niet kunnen behandelen omdat eiser niet is overgedragen. Het beleid van verweerder leidt tot de situatie dat de eerste asielaanvraag van eiser nimmer is en nimmer inhoudelijk zal worden behandeld enkel door een verschuiving van de verantwoordelijk voor die behandeling. Een overdrachtsbesluit is immers geen inhoudelijke behandeling, maar nu juist een beluit tot het niet in behandeling nemen van het verzoek om internationale bescherming. De rechtbank acht dit onverenigbaar met de strekking van de Dublinverordening en de waarborg dat snel duidelijkheid wordt geboden over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Ook dit uitgangspunt verhoudt zich niet met het vereisen dat wederom een asielaanvraag moet worden ingediend. Eiser is nimmer in staat gesteld om zijn eerste asielaanvraag toe te lichten in een persoonlijk onderhoud. De rechtbank wijst in de kader ook op de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3504) waarin is geoordeeld dat een opvolgende asielaanvraag die eerder niet in behandeling is genomen vanwege de Dublinverordening niet met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet in behandeling kan worden genomen. Het niet in behandeling nemen van de eerdere asielaanvraag is geen afwijzend besluit, omdat dit niet strekt tot inhoudelijke beoordeling van die aanvraag. Daarmee wordt dus niet een besluit van gelijke strekking beoordeeld.
25. Het standpunt van verweerder dat eiser een “opvolgende” aanvraag moet indienen is voorts weinig begrijpelijk. Een derdelander kan immers een opvolgende aanvraag indienen als een eerdere aanvraag -na een inhoudelijke beoordeling- is afgewezen en dient dan nieuwe elementen en bevindingen aan te dragen om zijn behoefte aan internationale bescherming alsnog aannemelijk te maken. Dit verhoudt zich niet met een situatie als de onderhavige, omdat eiser zijn eerste aanvraag in het geheel niet heeft kunnen toelichten in een persoonlijk onderhoud en heeft kunnen ondersteunen met elementen en bevindingen. Het vereisen dat eiser dan een opvolgende aanvraag moet indienen terwijl er nog geen eerdere inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden van de asielmotieven én verweerder de termijn voor overdracht aan de voor het asielverzoek verantwoordelijk lidstaat heeft laten verlopen zonder feitelijke overdracht te realiseren, is dan ook niet houdbaar.
26. De eerder genoemde bepalingen uit de Dublinverordening impliceren dat de asielaanvraag op enig moment ook daadwerkelijk wordt behandeld zolang de derdelander die asielaanvraag niet impliciet of expliciet intrekt en een behandeling en beoordeling van zijn verzoek wenst. Eiser heeft zijn op 22 september 2021 ingediende asielaanvraag niet ingetrokken en heeft enkel een nieuwe aanvraag ingediend omdat verweerder stelt dat hij daartoe is verplicht.
Eiser heeft evenwel geen nieuwe feiten en omstandigheden. Eiser stelt nu juist dat de feiten en omstandigheden op grond waarvan hij thans in het bezit is gesteld is van een verblijfsvergunning, reeds aan de orde waren bij de eerste aanvraag en dat verweerder ook op de hoogte is van deze feiten en omstandigheden. Het standpunt van verweerder hij dat pas vanaf het indienen van de tweede aanvraag in staat was om de asielaanvraag te beoordelen en daarom niet met een eerdere ingangsdatum kan inwilligen, kan bezwaarlijk als onderbouwing voor zijn beleid gelden. Het tijdsverloop tussen de eerste en tweede aanvraag staat immers niet in de weg aan vergunningverlening met ingang van de datum van de eerste asielaanvraag. Op het moment dat verweerder eiser heeft gehoord, heeft verweerder vastgesteld dat eiser bescherming behoeft. Verweerder kan dan tevens overzien dat deze beschermingsbehoefte reeds bestond op het moment dat eiser zijn land van herkomst ontvluchtte en het grondgebied van de Unie is ingereisd. Eiser heeft zijn asielaanvraag immers gestaafd met gebeurtenissen in zijn land van herkomst en de daaraan ontleende vrees bij terugkeer. De asielmotieven zijn dus niet eerst ontstaan nadat eiser zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend. Ook de omstandigheid dat eiser eerst inhoudelijk over zijn verzoek kon worden gehoord nadat de verantwoordelijkheid om de asielaanvraag te behandelen is verschoven, is geen belemmering voor een inwilliging per datum oorspronkelijke aanvraag en is dus ook geen onderbouwing voor het beleid van verweerder. Het komt immers wel vaker voor dat sprake is van aanzienlijk tijdsverloop tussen het uiten van een asielaanvraag en het horen op deze aanvraag. In die situatie wordt ook niet gesteld dat de beoordeling van de aanvraag en dus de inwilliging pas vanaf het moment dat de derdelander is gehoord kan plaatsvinden.
27. De Dublinverordening bevat dus geen onderbouwing voor het door verweerder bepaalde beleid. Het beleid van verweerder dat de verzoeker om internationale bescherming die niet tijdig wordt overgedragen een nieuwe aanvraag moet indienen die als eerste aanvraag wordt behandeld (en in geval van inwilliging bepalend is voor de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning) is, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met de bewoordingen, strekking en uitgangspunten van de Dublinverordening. De rechtbank realiseert zich dat met deze uitspraak wordt afgeweken van de vaste jurisprudentie. De rechtbank ziet evenwel vooralsnog geen aanleiding om hier een prejudiciële vraag over te stellen. De rechtbank realiseert zich ook dat de rechtsvraag of een nieuwe aanvraag moet worden ingediend na het verstrijken van de overdrachtstermijn de komende tijd mogelijk vaker aan de orde zal zijn, omdat vanaf 5 december 2022 geen feitelijke overdrachten aan Italië hebben plaatsgevonden. Deze mogelijke gevolgen van de onderhavige uitspraak zijn echter niet relevant voor de beslissing in de onderhavige procedure en worden hier dan ook niet bij betrokken.
28. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder ten onrechte de vergunning heeft verleend met ingang van 27 juli 2022 en ten onrechte eiser heeft opgedragen om een opvolgende aanvraag in te dienen en deze datum van indiening van de nieuwe aanvraag als ingangsdatum van de vergunning te bepalen.
29. De vreemdelingenrechter is gelet op het Unierecht en de nationale wetgeving bevoegd om zelf te voorzien en is net als andere bestuursrechters gehouden een geschil zoveel mogelijk finaal te beslechten. De rechtbank is bekend met de Afdelingsjurisprudentie voor zover in eerste aanleg zelf wordt voorzien. Omdat verweerder echter reeds heeft beslist dat eiser in aanmerking moet worden gebracht voor internationale bescherming en de uitspraak van de rechtbank beperkt is tot het beoordelen van de ingangsdatum van de reeds verleende vergunning, zal de rechtbank in het kader van finale geschillenbeslechting met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf voorzien en bepalen dat aan eiser een verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van 22 september 2021. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 4 februari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:904), die is bevestigd met een zogenoemde 91, lid 2, Vw-motivering, en naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Alheto tegen Bulgarije van 25 juli 2018 (ECLI:EU:C:2018:584) en Torubarov tegen Hongarije van 29 juli 2019 (ECLI:EU:C:2019:626).
30. Het beroep is gegrond zodat aanleiding voor een proceskostenveroordeling bestaat. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt;
- verleent aan eiser een verblijfsvergunning asiel met ingang van 22 september 2021;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 april 2023.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

5.ECLI:Nl:RVS:2021:1432.
6.Afdeling 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1430.
7.De rechtbank verwijst in dit kader met betrekking tot de betekenis van de formele rechtskracht naar de annotatie van M.W. Venderbos bij AB 2022/2337, overweging 13.e v.