Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoeker komt in beroep op tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, zodat deze bevoegdheid is gegeven.
2. Verzoeker is in 2014 in Nederland ingereisd en heeft eerder een asielaanvraag gedaan waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij een homoseksuele geaardheid heeft. De afwijzing van deze eerdere asielaanvraag staat in rechte vast door een uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2017.
3. Verzoeker heeft aan zijn opvolgende aanvraag van 16 maart 2022, waarvan de afwijzing thans ter toetsing voorligt, wederom zijn geaardheid ten grondslag gelegd en heeft tevens verklaard in Duitsland, net als in Nederland, slachtoffer te zijn geworden van de mensensmokkelaars die hem naar Nederland hebben gebracht. Verweerder acht de gestelde homoseksuele geaardheid nog immer niet geloofwaardig. Verweerder acht wel geloofwaardig dat verzoeker in Nederland slachtoffer is geworden van deze mensensmokkelaars en dat hij met dwang en tegen zijn wil naar Duitsland is gebracht en dat verzoeker ook in Duitsland slachtoffer is geworden van mensenhandel. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit geloofwaardig geachte element niet tot het verlenen van bescherming noopt.
4. Verzoeker is niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning vanwege mensenhandel. De beschikking van verweerder van 19 april 2019, waarbij verzoekers verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel is ingetrokken, is in rechte komen vast te staan door de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020. In de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 10 april 2020 (AWB 19/73338) is onder meer overwogen dat de grond van de verleende verblijfsvergunning is komen te ontvallen omdat de officier van justitie wegens onvoldoende opsporingsindicaties niet tot vervolging overgaat. In de uitspraak is tevens overwogen dat niet in geschil is dat verzoeker in Nederland slachtoffer is geworden van mensenhandel maar “dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel waardoor niet van eiser gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.” De Afdeling heeft deze uitspraak in de bovengenoemde uitspraak van 3 juni 2020 met een zogenoemde “91 lid 2-motivering” bevestigd.
5. Verzoeker heeft in beroep een foto van twee documenten overgelegd. In de bovengenoemde “mensenhandel-procedure” heeft de toenmalige gemachtigde van verzoeker, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, de originele stukken niet overgelegd. Hierdoor heeft verweerder destijds alleen een kopie van één van de documenten bij de beoordeling kunnen betrekken. De feiten waar het derde element “mensenhandel in Duitsland” op ziet, hebben zich voorgedaan na de afronding van deze procedure waarbij is geoordeeld dat verzoeker geen verblijfsrecht ontleent aan de omstandigheid dat hij slachtoffer is van mensenhandel in Nederland.
6. De rechtbank heeft na de behandeling van het beroep met partijen besproken het noodzakelijk te vinden dat de twee documenten, waarvan verzoeker stelt dat hij deze aan zijn toenmalige advocaat heeft overhandigd en ze niet terug heeft gekregen, door verzoeker worden verkregen. Verweerder heeft aangegeven niet in te zien waarom de behandeling van het beroep moet worden aangehouden, omdat verzoeker geruime tijd in de gelegenheid is geweest om die documenten te bemachtigen en dat niet uit eigen beweging heeft gedaan. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat ook indien die documenten worden verkregen en ze na documentenonderzoek authentiek en inhoudelijk juist zouden zijn, dit niet kan afdoen aan het besluit. De rechtbank heeft aangegeven dat kan worden toegegeven dat van verzoeker verwacht had mogen worden dat hij reeds inspanningen zou hebben geleverd om de documenten terug te krijgen, maar hieraan niet het gevolg te verbinden om verzoeker niet alsnog in de gelegenheid te stellen om dit te doen. De rechtbank dient in beroep de beoordeling door verweerder van de beschermingsbehoefte van verzoeker te toetsen. Omdat het verbod op refoulement absoluut is en dit ook de taak en verantwoordelijkheid van de rechtbank regardeert en de rechtbank in de onderhavige procedure het onderzoek zo volledig mogelijk wil verrichten, geeft de rechtbank verzoeker een nadere termijn om de documenten te overleggen en zo zijn asielrelaas nader te staven. De rechtbank heeft aangegeven bovendien niet zonder meer te volgen dat ook indien de documenten authentiek zijn, hieruit geen steunbewijs volgt omdat het overleggen van authentieke documenten de algehele geloofwaardigheid van verzoeker regardeert. Bovendien dient de inhoud van deze documenten integraal met alle overige verklaringen en bewijsmiddelen te worden onderzocht, ook als deze documenten niet authentiek blijken te zijn. Verzoeker heeft aangegeven dat indien hij hiertoe in de gelegenheid wordt gesteld, hij ten spoedigste contact zal opnemen met zijn voormalige advocaat die hem heeft bijgestaan in de “mensenhandel-procedure” en de stukken voor onderzoek zal aanbieden.
7. De rechtbank heeft hierop bepaald dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden voor een periode van vier weken om verzoeker in de gelegenheid te stellen de betreffende twee documenten alsnog te verkrijgen. De rechtbank heeft hierbij aangegeven dat indien verzoeker er in slaagt deze documenten te verkrijgen, de rechtbank verweerder in de gelegenheid zal stellen om gemotiveerd aan te geven of hij bereid is deze twee documenten, alsmede het document dat ter zitting is getoond en waarvan verweerder ook reeds een kopie heeft onderzocht, door Bureau Documenten te laten onderzoeken. Indien verweerder hiertoe bereid is, zal de rechtbank het beroep wederom aanhouden en nadat de onderzoeksresultaten bekend zijn, de verdere voortgang van de procedure in overleg met beide partijen bepalen. Indien verweerder niet bereid is om de mogelijk verkregen documenten te onderzoeken, zal de rechtbank uitspraak doen.
8. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag wat het arrest LH voor de onderhavige procedure betekent (uitspraak van het Hof van 10 juni 2021 in procedure C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478). Partijen zijn ook verdeeld over de vraag in hoeverre het geloofwaardig geachte element een 3 EVRM-risico met zich brengt en of reeds vanwege dit element bescherming aan verzoeker moet worden geboden.
Verzoeker stelt te vrezen voor de autoriteiten in zijn land van herkomst gelet op zijn gestelde geaardheid. Gelet op de algemene landeninformatie over zijn land van herkomst is het bovendien de vraag of de autoriteiten in staat zijn bescherming te bieden voor het geval verzoeker na terugkeer moet vrezen voor mensensmokkelaars en mensenhandelaars. De voorzieningenrechter geeft hiermee nog geen oordeel over het standpunt van verweerder dat niet aannemelijk zou zijn dat de smokkelaars verzoeker in Nigeria zouden kunnen traceren hoewel verzoeker in 2014 naar Nederland is gekomen met behulp van de mensensmokkelaars die hem recent in Nederland hebben gedwongen plaats te nemen in een auto en in Duitsland hebben gedwongen tot prostitutie.
9. De voorzieningenrechter acht het, gelet op de aangedragen asielmotieven en gelet op de omstandigheid dat niet binnen afzienbare tijd kan worden beslist op het beroep, noodzakelijk om te waarborgen dat verzoeker thans niet wordt gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. Zolang er niet is beslist op het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag, zal de voorzieningenrechter dan ook bij wijze van ordemaatregel verbieden dat verweerder en/of DT&V om een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten verzoekt. Verzoeker is ook niet gehouden om zijn medewerking hieraan te verlenen. Weliswaar zal DT&V bij het verzoeken om een presentatie niet kenbaar maken aan de Nigeriaanse autoriteiten dat verzoeker een asielaanvraag heeft ingediend en is verzoeker ook niet verplicht om dit kenbaar te maken. Gelet op de concrete asielmotieven en gelet op de omstandigheid dat de twee documenten die in beroep mogelijk voor onderzoek worden aangeboden stukken betreffen van de Nigeriaanse politie, acht de voorzieningenrechter het belang van verzoeker om geen enkel contact te (hoeven) hebben met de Nigeriaanse autoriteiten aanzienlijk groter dan het belang van verweerder om verzoeker thans te presenteren. De voorzieningenrechter acht het bovendien opmerkelijk dat verweerder lange tijd, kennelijk, geen enkele inspanningen heeft verricht om de terugkeerverplichting te effectueren en eerst nu, kort voor de behandeling van het beroep ter zitting om een presentatie in persoon verzoekt. Aan dit belang om verzoeker op dit moment, terwijl de asielprocedure nog aanhangig is, te presenteren komt dan ook weinig belang toe.
10. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 23 oktober 2023, het verzoek van 18 oktober 2023 om de op 24 oktober 2023 geplande presentatie te verbieden afgewezen (NL23.33027). Thans zijn het beroep en het verzoek echter uitgebreid behandeld ter zitting. Verzoeker heeft overigens op vragen van de rechtbank verklaard dat de presentatie geen doorgang heeft gevonden omdat verzoeker geen medewerking heeft verleend, omdat hij naar eigen zeggen ziek was.
11. De voorzieningenrechter neemt nog geen beslissing over de proceskosten omdat de uitspraak geen (voorlopig) inhoudelijk oordeel behelst. De beslissing over de proceskosten wordt dan ook aangehouden.
Tegen het treffen van deze ordemaatregel staat geen rechtsmiddel open.
Deze uitspraak is aldus gedaan door mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.F.A.E. van de Venne, griffier.
Het proces-verbaal van deze uitspraak is bekendgemaakt op: 06 november 2023
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.