ECLI:NL:RBDHA:2024:6723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
NL22.10373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een opvolgende asielaanvraag op basis van seksuele geaardheid en de zorgvuldigheid van de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2024 wordt de opvolgende asielaanvraag van eiseres, een Ugandese vrouw, beoordeeld. Eiseres heeft eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op basis van ongeloofwaardigheid van haar verklaringen over haar seksuele geaardheid. In deze nieuwe procedure stelt zij opnieuw dat zij lesbisch is en dat haar seksuele geaardheid niet voldoende is erkend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gedaan om eiseres te helpen bij het aannemelijk maken van haar seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet alleen had moeten verwijzen naar de eerdere procedure, maar ook had moeten doorvragen naar actuele feiten en omstandigheden die de seksuele geaardheid van eiseres konden onderbouwen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond Bestuursrecht zaaknummer: NL22.10373
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiseres, V-nummer: [v-nummer]

mede namens haar minderjarige dochter: [kind]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. H. Toonders).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag.
Eiseres stelt dat zij van Ugandese nationaliteit is en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1980. Haar dochter is geboren op [geboortedatum] 2020.
Eiseres heeft op 7 oktober 2021 een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 27 mei 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] De staatssecretaris heeft daar ook bij medegedeeld dat de vertrektermijn van het eerdere terugkeerbesluit van 20 februari 2020 inmiddels is verlopen en dat eiseres daarom Nederland nu onmiddellijk moet verlaten. Tot slot is eiseres een inreisverbod opgelegd van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat zij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Eiseres heeft beroep ingediend tegen het bestreden besluit en de gronden van het beroep nog verder aangevuld en nadere stukken overgelegd. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door [naam], de gemachtigde van eiseres, C.G.M. Lemmen als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres niet kon afwijzen en dat het beroep daarom gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Ontvankelijkheid van het beroep

3. Het beroep gaat om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is afgewezen. Eiseres is op 13 februari 2023 een tijdelijk verblijfsrecht toegekend als het familielid van een Nederlander (Chavez-Vilchez [2] ). Overigens zijn ook haar twee oudste kinderen (op 27 oktober 2023) dat tijdelijke verblijfsrecht toegekend. Gelet daarop heeft de rechtbank partijen voor de zitting (ambtshalve) verzocht een standpunt in te nemen over het procesbelang dat eiseres heeft met haar beroep. Dat hebben partijen gedaan en ter zitting is dit besproken. Eiseres stelt (kort gezegd) nog procesbelang te hebben en de staatssecretaris heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres nog procesbelang heeft met haar beroep. Doorslaggevend daarvoor is dat het verblijfsrecht dat nu is toegekend naar zijn aard tijdelijk is en bovendien afhankelijk is van de aanwezigheid van het familielid waar het om gaat (de minderjarige dochter van eiseres: Rida Ssekamate). Met haar beroep over haar (afgewezen) asielaanvraag kan zij dus in een betere verblijfsrechtelijke rechtspositie komen dan op basis van het nu toegekende verblijfsrecht. Daarom kan eiseres een procesbelang met haar beroep niet worden ontzegd. Het beroep is dan ook ontvankelijk.

De voorgaande asielaanvraag

5. Eiseres heeft al eerder (op 18 juli 2018) een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiseres heeft toen gesteld dat zij Uganda heeft verlaten in verband met problemen wegens haar lesbische geaardheid. De staatssecretaris heeft toen die aanvraag afgewezen, kort gezegd omdat eiseres niet geloofwaardig heeft verklaard over haar lesbische geaardheid. Het beroep (NL20.1045) en ook het hoger beroep (202102297/1/V2) daartegen zijn ongegrond verklaard. Daarmee is deze afwijzing onherroepelijk geworden.
De huidige asielaanvraag en de (samengevatte) standpunten daarover van partijen
6. Aan haar huidige (opvolgende) asielaanvraag heeft eiseres wederom haar seksuele geaardheid ten grondslag gelegd: eiseres verklaart lesbisch te zijn. Ter nadere onderbouwing heeft eiseres de volgende stukken ingebracht.
 Artikel van The Sunrise Report van 13 augustus 2021;
 Twee uitspraken [3] ;
 Rapport TOELT over Uganda;
 Verklaring van [naam] over hun relatie;  Foto’s van eiseres en [naam].
Op 24 mei 2022 heeft eiseres een gehoor ‘opvolgende aanvraag’ gehad. Vervolgens is een voornemen uitgebracht, waarop eiseres met een zienswijze heeft gereageerd. Daarop is het bestreden besluit genomen.
7. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres haar gestelde seksuele geaardheid niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft overwogen dat de seksuele geaardheid en de verklaringen van eiseres daarover in de eerdere asielprocedure reeds uitvoerig zijn gewogen en beoordeeld. De opvolgende aanvraag betekent geen nieuwe toets van de geloofwaardigheid daarvan. Eiseres moet nu naar voren brengen wat anders is, waardoor de eerdere afwijzing niet in stand kan blijven. Wat eiseres heeft aangevoerd bij de opvolgende aanvraag en haar verklaring tijdens het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ zijn naar de mening van de staatssecretaris onvoldoende om een ander licht te werpen op die eerdere afwijzing.
8. Eiseres voert in beroep aan dat door de wijze van horen en besluitvorming niet is voldaan aan de eisen die daaraan worden gesteld. Volgens eiseres heeft er geen deugdelijke geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsgevonden. De staatssecretaris verwijst te veel naar de vorige procedure, terwijl zij in haar gehoor wel verklaart over haar geaardheid en inmiddels lange relatie met [naam]. Zij heeft ook een verklaring van [naam] overgelegd. Eiseres wijst daarbij op de samenwerkingsverplichting, waaruit volgt dat moet worden doorgevraagd. Dat heeft echter onvoldoende plaatsgevonden. Uit het gehoor blijkt meerdere malen dat eiseres graag wil verklaren over haar geaardheid en gevoelens, maar dat haar wordt voorgehouden dat dit niet meer de bedoeling is. Eiseres vindt dat zij onvoldoende de kans heeft gekregen en dat dit in strijd is met de samenwerkingsverplichting.

Het oordeel van de rechtbank

9. In de vorige asielprocedure van eiseres heeft de staatssecretaris overwogen dat de gestelde seksuele geaardheid van eiseres niet geloofwaardig is. Dat is in beroep en in hoger beroep bevestigd. Aan haar huidige (opvolgende) asielaanvraag heeft eiseres opnieuw ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is. Bij een opvolgende asielaanvraag gaat het om de vraag wat nieuw is over de (herhaalde) gestelde seksuele geaardheid ten opzichte van de eerdere asielprocedure. Een opvolgende aanvraag waaraan opnieuw de gestelde seksuele geaardheid ten grondslag wordt gelegd, is niet bedoeld om daarbij alle eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen opnieuw te wegen. Met andere woorden: het gaat niet om een volledig nieuwe toets en beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van eiseres. Het gaat nu om de vraag of eiseres alsnog haar gestelde geaardheid aannemelijk heeft gemaakt met wat zij in deze opvolgende aanvraag heeft aangevoerd en verklaard. Daarbij kan niet worden volstaan met uitsluitend een beoordeling van deze nieuwe informatie en of alleen die informatie het asielrelaas van eiseres over haar seksuele geaardheid aannemelijk maakt. Die beoordeling zal moeten gebeuren in samenhang met de eerdere bevindingen.
10. De kern van het beroep gaat om de vraag of eiseres tijdens het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ voldoende in staat is gesteld om met haar verklaringen haar seksuele geaardheid alsnog aannemelijk te maken. Daarover overweegt de rechtbank allereerst dat eiseres in haar eerdere asielprocedure uitgebreid is bevraagd: zij heeft kunnen verklaren over haar seksuele geaardheid en heeft dat ook uitgebreid gedaan. Vast staat dat dit terecht ongeloofwaardig is gevonden en het gehoor en de besluitvorming zorgvuldig zijn verlopen: het beroep en hoger beroep daartegen zijn immers ongegrond verklaard. De staatssecretaris stelt dan weliswaar terecht dat dit niet opnieuw wordt getoetst en beoordeeld, maar dat betekent niet dat eiseres bij haar opvolgende aanvraag dan geen gelegenheid meer hoeft te krijgen om te verklaren over haar seksuele geaardheid om dat daarmee alsnog aannemelijk te kunnen maken. Die gelegenheid heeft eiseres met het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ ook gekregen. Omdat zij nu een (opvolgende) asielaanvraag doet, is het wel aan eiseres om haar seksuele geaardheid alsnog aannemelijk te maken. Van eiseres mag ook worden verwacht dat zij weet wat er van haar aan verklaringen (en aan onderbouwing daarvan) wordt verlangd om dat aannemelijk te maken. Haar eerdere asielaanvraag was immers vanwege haar ongeloofwaardig gevonden verklaringen afgewezen, waarbij is gemotiveerd waarom die verklaringen ongeloofwaardig werden gevonden. Door de samenwerkingsverplichting ligt er echter ook een actieve rol bij de staatssecretaris. Die moet eiseres helpen bij het (ten opzichte van haar eerdere procedure: aanvullend) verklaren over haar seksuele geaardheid. De staatssecretaris kan dan niet alleen volstaan met een verwijzing naar de eerdere asielprocedure, maar zal moeten doorvragen als daar aanleiding voor is en als dat nodig is om het aanvullende (feitelijke) verhaal van eiseres naar voren te krijgen.
11. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een geloofwaardigheidsbeoordeling van de seksuele geaardheid van eiseres. Seksuele geaardheid is echter moeilijk aannemelijk te maken en de geloofwaardigheid daarvan is lastig te beoordelen. Bovendien vergt dat naar zijn aard een beoordeling die nagenoeg alleen op grond van verklaringen kan plaatsvinden. Seksuele geaardheid is immers in zijn algemeenheid niet te onderbouwen met documenten. Naast de verklaringen kunnen aanvullende feiten en omstandigheden mogelijk ook een rol spelen bij die beoordeling. Daarbij overweegt de rechtbank over de specifieke situatie van eiseres vervolgens dat zij in haar eerste asielprocedure haar gestelde seksuele geaardheid niet geloofwaardig heeft weten te maken met haar verklaringen. Dit betekent dat eiseres het voor de onderbouwing van haar seksuele geaardheid in deze opvolgende asielaanvraag dan ook met name zal moeten hebben van (aanvullende) feiten en omstandigheden die daar een aanwijzing voor zouden kunnen vormen. Met andere woorden: om haar seksuele geaardheid alsnog geloofwaardig en aannemelijk te maken, zal eiseres er mede van afhankelijk zijn of zij haar verklaringen daarover voldoende feitelijk kan maken.
12. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiseres onvoldoende geholpen heeft om haar volledige persoonlijke verhaal naar voren te brengen. De staatssecretaris had tijdens het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ samen met eiseres kunnen en moeten onderzoeken welke relevante actuele feiten en omstandigheden er nu waren die haar seksuele geaardheid aanvullend zouden kunnen onderbouwen. Met andere woorden: de staatsecretaris had meer kunnen en moeten doorvragen op de actuele feiten en omstandigheden waarmee eiseres haar seksuele geaardheid feitelijk zou kunnen maken. De rechtbank vindt daarvoor het volgende van belang.
13. Uit het gehoor blijkt dat eiseres graag wil verklaren over haar actuele persoonlijke situatie. De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdens het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ wel de gelegenheid is geboden te verklaren, maar dat dit op een algemene en open wijze is gebeurd. Eiseres is bijvoorbeeld gevraagd “wat er anders is dan bij de vorige procedure”, “wat zij nog wil toevoegen”, “wat zij nog kwijt wil” en “wat zij nog meer wil vertellen”. Daarop heeft zij antwoord gegeven, maar er is vervolgens niet op doorgevraagd. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende als eiseres – onder verwijzing naar haar eerdere asielprocedure – alleen algemene en open mogelijkheden worden geboden om (kort gezegd) ‘alsnog haar verhaal’ te doen. Er zijn eiseres daarmee niet genoeg concrete handvatten geboden om nu wel volledig en voldoende te kunnen verklaren en zo haar seksuele geaardheid feitelijk te kunnen maken. De rechtbank vindt hiervoor doorslaggevend dat er in het geval van eiseres ook aanvullende feiten en omstandigheden bekend waren. Deze hadden dan bij het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ aanleiding moeten zijn om met eiseres verder in gesprek te gaan en daar gericht vragen over te stellen. Eiseres heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat zij sinds juli 2018 in Nederland is en al die tijd haar leven als lesbienne kon praktiseren. Eiseres heeft verder verklaard al langere tijd (sinds begin 2019) een relatie te hebben met [naam]. Eiseres heeft ook een verklaring van [naam] en gezamenlijke foto’s overgelegd. Dat zijn concrete en actuele feiten en omstandigheden die – in aanvulling op haar verklaringen – relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid over en daarmee de aannemelijkheid van haar seksuele geaardheid. De rechtbank overweegt daarbij ook dat het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ plaatsvond op 24 mei 2022. Dat is ruim twee-en-een-half jaar ná het gehoor in de eerste procedure (oktober 2019). Toen duurde de gestelde relatie met [naam] maar enkele maanden, maar dat was tijdens het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ al veel langer (bijna vier jaar). Dat geldt ook voor de duur van het verblijf van eiseres als lesbienne in Nederland. De staatssecretaris had in het kader van de samenwerkingsverplichting in deze actuele feiten en omstandigheden aanleiding moeten zien daarover met eiseres verder in gesprek te gaan en daarop gericht door te vragen. Als gezegd is eiseres er in de opvolgend asielprocedure juist ook van afhankelijk of zij haar seksuele geaardheid mogelijk feitelijk kan maken. Daar ligt in dit geval een actieve(re) rol voor de staatssecretaris. Eiseres heeft op de zitting verklaard dat zij bij het gehoor ook niet het gevoel heeft gekregen dat zij is geholpen om haar verhaal te (kunnen) vertellen. Dat leidt de rechtbank ook uit dat gehoor af. Er is bijvoorbeeld wel gevraagd naar haar relatie met [naam] en [naam]’s verklaring, maar dat was sterk gericht op de eerdere asielprocedure en wat daar toen over is verklaard. Vanwege het tijdsverloop (en daarmee de duur van hun relatie) had daar meer feitelijk en persoonlijk op doorgevraagd kunnen en moeten worden. Dat geldt ook voor de lange duur die eiseres in Nederland als lesbienne stelde te leven. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom tijdens het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ te veel verwezen naar en gefocust op haar eerdere asielprocedure. Daardoor is er te weinig aandacht geweest voor de actuele situatie waar eiseres toen over heeft verklaard en over de invloed van het (ondertussen aanzienlijke) tijdsverloop daarop.
14. De rechtbank merkt tot slot nog op dat [naam] in haar verklaring ook heeft gesteld lesbisch te zijn. Nu [naam] zelf een verblijfsvergunning is toegekend vanwege haar seksuele geaardheid, is er voor haar echter alle aanleiding daarover niet te liegen in haar verklaring. De rechtbank wijst er verder nog op dat – naast het gehoor met eiseres zelf – op grond van de Werkinstructie 2019/17 (§ 3.2.2) ook de mogelijkheid bestaat met [naam] (de gestelde partner) te praten als de gestelde partner daarmee instemt. Juist omdat de bewijspositie van een vreemdeling als eiseres die een seksuele geaardheid aan een (opvolgende) asielaanvraag ten grondslag legt precair is vanwege de beperkte bewijsmiddelen om dat aannemelijk te kunnen maken, had het op de weg van de staatssecretaris gelegen om in deze asielprocedure tenminste te motiveren waarom de samenwerkingsplicht niet (verder) is ingevuld door ook de gestelde partner van eiseres te horen. De rechtbank merkt daarbij overigens nog op dat [naam] ook ter de zitting bij de rechtbank aanwezig is geweest om de behandeling van het beroep bij te wonen.
15. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende aanleiding was om op de actuele feitelijke en persoonlijke situatie door te vragen. Dat is niet gebeurd en dat betekent dat de staatssecretaris zijn besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres haar seksuele geaardheid niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

16. De staatssecretaris kon de asielaanvraag van eiseres niet afwijzen, omdat dit niet voldoende is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De daarin opgenomen onmiddellijke vertrekplicht en het inreisverbod van twee jaar zijn al vervallen omdat eiseres een Chavez-Vilchez verblijfsrecht is verleend.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van eiseres opnieuw zal moeten beoordelen. De rechtbank zal de staatssecretaris daarom opdragen om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Daarvoor stelt de rechtbank een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak.
16. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal de staatssecretaris veroordeeld worden in de proceskosten die eiseres in beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank (op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 mei 2022;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiseres;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, en mr. S. van Lokven en mr. E.W.M. Heyman, leden, in aanwezigheid van mr. M.J. Beckers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 april 2024
Documentcode: DSR36147272

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.
2.Op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
3.Van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1982, met een verwijzing naar r.o. 2.1.2, 2.1.3, 2.1.4 en 4) en van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1820, met een verwijzing naar r.o. 6 en 6.1).