ECLI:NL:RBDHA:2024:13777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse asielzoeker na opvolgende asielaanvraag en verlenging op grond van Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse asielzoeker, eiser, die op 7 augustus 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring is gesteld. Eiser had eerder asiel aangevraagd op 13 juni 2022, maar zijn aanvraag werd op 1 september 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Na een periode van strafrechtelijke detentie werd eiser op 29 januari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de bewaring behandeld op 23 augustus 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was, omdat de minister voldoende gronden had om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertekening van de maatregel van bewaring niet correct was, maar dat dit gebrek niet tot opheffing van de maatregel leidde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de minister werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31721

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], alias [naam 2], eiser,

geboren op [datum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Op 7 augustus 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring (het bestreden besluit) opgelegd, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Eiser heeft in Nederland op 13 juni 2022 asiel aangevraagd. Na een Dublinprocedure en opname in de nationale procedure heeft de minister de aanvraag in het besluit van 1 september 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij zijn aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Als land van terugkeer is Marokko genoemd. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingediend.
1.2.
Op 2 september 2023 is eiser strafrechtelijk gedetineerd. Aansluitend is eiser door de minister op 29 januari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw. De beroepen van eiser tegen deze maatregel zijn ongegrond verklaard bij uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 februari 2024 en 23 april 2024. [2] In dit laatste beroep heeft de minister aangegeven dat per abuis nog geen aanvullend terugkeerbesluit met Algerije als land van terugkeer is opgelegd en dat het in de voortgangsrapportage vermelde aanvullende terugkeerbesluit van 12 februari 2024 niet Algerije vermeldt. Door de rechtbank is geoordeeld dat een aanvullend terugkeerbesluit alsnog opgelegd kan worden voordat de uitzetting naar Algerije een feit is.
1.3.
Op 25 juni 2024 heeft de minister een verlengingsbesluit over de bewaring van eiser genomen. Het hiertegen ingestelde beroep van eiser is eveneens ongegrond verklaard door deze rechtbank en zittingsplaats. [3] Tijdens de bewaring van eiser hebben de Algerijnse autoriteiten de nationaliteit van eiser bevestigd en een aanvraag om een laissez-passer (lp) ingewilligd. De minister was voornemens om eiser op 10 augustus 2024 uit te zetten naar Algerije.
1.4.
Eiser heeft op 6 augustus 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft de voornoemde maatregel van bewaring daarom opgeheven en aansluitend op 7 augustus 2024, in het nu bestreden besluit, een nieuwe bewaringsmaatregel aan eiser opgelegd.
1.5.
In een besluit van 18 augustus 2024 is de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Het terugkeerbesluit en inreisverbod van 1 september 2023 zijn hierin herhaald en er is gewezen op het aanvullend terugkeerbesluit van 12 februari 2024. Ook is de vreemdelingenbewaring met ten hoogste drie maanden verlengd, op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw.
Motivering van de huidige maatregel van bewaring
2.1.
De minister heeft de maatregel van bewaring van 7 augustus 2024 gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen.
2.2.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewaring van eiser noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van zijn (opvolgende) asielaanvraag, terwijl het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, dan wel omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [4] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; en
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.3.
Daarnaast heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
2.4.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
Standpunten van partijen
3.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte is opgelegd in naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl deze niet langer bevoegd is. Volgens eiser moet dit in samenhang met de overige gebreken tot opheffing van de bewaring leiden. Verder heeft eiser de gronden 3b, 3d, 3i en 4a betwist en opgemerkt dat de grond 4e niet is aangekruist maar wel is gemotiveerd. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij de opvolgende asielaanvraag heeft ingediend wegens vrees bij terugkeer en niet om terugkeer te frustreren. Daarnaast heeft eiser betoogd dat de minister sinds de asielbeschikking op 18 augustus 2024 niet langer voldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt. Eiser heeft de beroepsgrond dat de wettelijke grondslag onjuist is sinds de asielbeschikking laten vallen. Tot slot is aangevoerd dat de lange detentie eiser erg zwaar valt en dat hij in vrijheid het contact met zijn minderjarige zoon in Frankrijk wil herstellen en een band wil opbouwen.
3.2.
Ter zitting heeft de minister aangegeven dat de grond 4e niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd.
Beoordeling
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bepreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Ondertekening
5. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een gebrek in de ondertekening. De maatregel van bewaring is ten onrechte in naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ondertekend, terwijl met ingang van 2 juli 2024 de minister van Asiel en Migratie is aangewezen als bevoegd bestuursorgaan. [5] Met de minister is de rechtbank van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. [6] Daartoe stelt de rechtbank vast dat de maatregel is ondertekend door een daartoe aangewezen bevoegde ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen 2000. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat het gebrek, door een opeenstapeling van gebreken, tot opheffing van de maatregel moet leiden en overweegt daartoe als volgt.
Grondslag en gronden
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59b van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser had gedurende zijn asielaanvraag rechtmatig verblijf in afwachting van een beslissing. De minister heeft verder terecht gesteld dat eiser sinds de asielbeschikking van 18 augustus 2024, op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw, rechtmatig verblijf heeft gedurende de beroepstermijn en tijdens een eventueel in te dienen (tijdig) verzoek om een voorlopige voorziening. [7]
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRvS) volgt dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw niet langer de grondslag voor de bewaring kan zijn nadat de asielaanvraag is afgewezen. [8] De rechtbank laat deze grondslag daarom verder onbesproken.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister eiser in bewaring kunnen stellen op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. De minister heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser vanaf 29 januari 2024 in bewaring wordt gehouden en dat de onderliggende gronden en motivering daarvan onverkort van toepassing zijn gebleven. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiser in het gehoor voorafgaande aan de onderhavige maatregel van bewaring nog heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Algerije. Ook heeft de minister door het overleggen van een
printscreenonderbouwd dat eiser zich eerder aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken, omdat hij op 13 december 2022 en 24 augustus 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De betwisting van deze gronden (3b en 3i) is daarmee weerlegd. Ook heeft eiser in 2022 toegang tot de asielprocedure gehad. Verder heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het vermoeden bestaat dat eiser de opvolgende asielaanvraag enkel heeft ingediend om zijn uitzetting naar Algerije te voorkomen, omdat hij eerder in vertrekgesprekken op 5 en 29 april 2024 heeft verklaard niet te willen terugkeren naar Algerije en hij de aanvraag heeft ingediend nadat hem een vlucht is aangezegd. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de vlucht eiser op 5 augustus 2024 is aangezegd en dat hij op 6 augustus 2024 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de enkele stelling van eiser, dat hij de aanvraag niet heeft ingediend om de terugkeer te frustreren, onvoldoende om dat vermoeden te weerleggen.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft de minister de bewaring van eiser, op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw, mogen verlengen met maximaal drie maanden. De verlenging is beperkt tot de duur van het rechtmatig verblijf van eiser, wat afhankelijk is van de rechtsmiddelen die hij indient tegen de asielbeschikking van 18 augustus 2024.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser alsnog een lichter middel op te leggen. Eiser heeft zich eerder aan het toezicht onttrokken en heeft voorafgaand aan de maatregel opnieuw verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Algerije. De rechtbank is verder niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. Daartoe acht de rechtbank de stellingen van eiser, dat de lange detentie hem zwaar valt en dat hij in vrijheid het contact met zijn pasgeboren zoon in Frankrijk wil herstellen, onvoldoende. De minister heeft terecht gesteld dat de duur van de detentie deels aan eiser te wijten is en dat hij op 10 augustus 2024 door uitzetting in vrijheid gesteld zou zijn. Ook heeft de minister terecht gesteld, dat niet gebleken is van rechtmatig verblijf in Frankrijk en dat eiser vanuit Algerije het contact met zijn zoon in Frankrijk kan herstellen, dan wel vanuit Algerije kan proberen om rechtmatig verblijf in Frankrijk te verkrijgen. De rechtbank overweegt dat eiser, behalve dat hij niet met stukken heeft gestaafd dat hij een zoon in Frankrijk heeft, niet heeft gesteld of toegelicht waarom een lichter middel wegens deze omstandigheid tot zijn terugkeer naar Algerije zal leiden. [9]
Voortvarendheid
8. De rechtbank volgt eiser tot slot niet in het betoog dat de minister sinds de asielbeschikking niet langer voldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat de minister in geval van een bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw, niet gehouden is om voortvarend handelingen te verrichten die gericht zijn op uitzetting. [10] Niet in geschil is dat de minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de afhandeling van eisers asielaanvraag. De minister dient opnieuw voortvarend aan de uitzetting van eiser te werken nadat de beroepstermijn van de asielbeschikking is verstreken, of nadat is beslist op hiertegen ingediende rechtsmiddelen. Het betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Hoewel het bestreden besluit in stand blijft, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het onder 5. geconstateerde gebrek. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie de uitspraak van 22 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13471.
4.Het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en Migratie, Stcrt. 4 juli 2024, nr. 22497.
6.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
7.Zie de uitspraken van de ABRvS van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442, r.o. 4., en van 7 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2339.
8.Zie de uitspraak van de ABRvS van 3 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1291, herhaald in de uitspraak van 5 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:430.
9.Vgl. de uitspraken van de ABRvS van 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:224 en van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4662.
10.Zie de uitspraak van de ABRvS van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.