ECLI:NL:RVS:2020:224

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
201906891/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing tot vreemdelingenbewaring en de motivering daarvan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 september 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft op 23 januari 2020 uitspraak gedaan.

De staatssecretaris klaagde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet voldoende had gemotiveerd waarom hij niet met een lichter middel kon volstaan. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris inderdaad niet had aangetoond dat de aanwezigheid van de familie van de vreemdeling in Frankrijk een reden was om van de maatregel van bewaring af te zien. De vreemdeling had tijdens het gehoor verklaard dat zijn kinderen en ex-vrouw in Frankrijk wonen, maar had niet aangegeven hoe de inbewaringstelling zijn contact met hen zou belemmeren.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.

Uitspraak

201906891/1/V3.
Datum uitspraak: 23 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 september 2019 in zaak nr. NL19.20000 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, gelet op het uit arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2014, Mahdi, ECLI:EU:C:2014:1320, voortvloeiende motiveringsvereiste, ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat hij niet met toepassing van een lichter middel kon volstaan. Daarover betoogt de staatssecretaris dat de vreemdeling zelf ook niet heeft verklaard dat de aanwezigheid van zijn familie in Frankrijk een omstandigheid is waardoor van bewaring in Nederland zou moeten worden afgezien.
2.    De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris niet kenbaar in de maatregel heeft betrokken dat de vreemdeling familie heeft in Frankrijk en daarom de motivering in de maatregel van bewaring niet voldoet aan de vereisten die het Hof daaraan in het arrest Mahdi heeft gesteld. De vreemdeling heeft tijdens het gehoor van 23 augustus 2019 namelijk alleen verklaard dat zijn kinderen en ex-vrouw in Frankrijk wonen, dat hij via WhatsApp contact heeft met zijn kinderen en dat hij maandelijks bij hen langsgaat. Hij heeft niet aangegeven op welke wijze de inbewaringstelling hem zal belemmeren in het contact met hen.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 september 2019 in zaak nr. NL19.20000;
III.    verklaart het beroep ongegrond;
IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2020
47-888.