BRS.24.000012
Datum uitspraak: 7 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 19 januari 2024 in zaak nr. NL24.162 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 19 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 januari 2024 bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. van de Kerkhof, advocaat te Helmond, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De vreemdeling was gedurende de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Zijn asielaanvraag is afgewezen bij besluit van 16 januari 2024 als kennelijk ongegrond. Daarbij was tevens bepaald dat de bewaring met ten hoogste drie maanden werd verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000, omdat er nog onderzoek nodig was naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De vreemdeling heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling na de afwijzing van zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond, geen rechtmatig verblijf meer had op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, en dat verlenging van de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000 daarom niet mogelijk was. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, had de vreemdeling door het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening rechtmatig verblijf gekregen op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, totdat op dat verzoek was beslist. Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442, onder 4 tot en met 4.3. De staatssecretaris kon daarom na de afwijzing van de asielaanvraag toepassing geven aan artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000, omdat er nog onderzoek nodig was naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Zie ook voornoemde uitspraak van 15 oktober 2019, onder 5 en 5.1. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de bewaring onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 19 januari 2024 in zaak nr. NL24.162;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024
644-1058