ECLI:NL:RBDHA:2024:1320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en niet in behandeling nemen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 27 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië heeft ingestemd met een verzoek om terugname. De rechtbank heeft op 25 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval blijkt uit Eurodac dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd in Griekenland en Kroatië. De staatssecretaris heeft op 6 november 2023 een verzoek om terugname bij Kroatië ingediend, dat op 18 november 2023 is geaccepteerd. Eiser betoogt dat hij in Kroatië geen asiel heeft aangevraagd en dat Griekenland de verantwoordelijke lidstaat is. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld op basis van de informatie uit Eurodac.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door het claimverzoek bij Kroatië in te dienen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van bijzondere omstandigheden aan zich te trekken. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Kroatië niet veilig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 27 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië akkoord is gegaan met het verzoek om terugname.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening [1] , op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dat staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 2 mei 2019 in Griekenland en op 30 augustus 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 6 november 2023 heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 18 november 2023 op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening aanvaard.
Heeft de staatssecretaris een claimverzoek mogen indienen bij Kroatië?
5. Eiser betoogt dat hij in Kroatië geen asiel heeft aangevraagd. Bij het afnemen van zijn vingerafdrukken werd hij bovendien geschopt en geslagen. Eiser stelt verder dat hij zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend in Griekenland en dat daarom dat land de verantwoordelijke lidstaat is. Dat betekent volgens eiser dat Griekenland op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening de lidstaat is waar het claimverzoek had moeten worden ingediend. De staatssecretaris had dan ook geen claimverzoek bij Kroatië mogen indienen. Bovendien is de keuze voor Kroatië onvoldoende gemotiveerd. Omdat de termijn om te claimen bij Griekenland al is verlopen, dient eiser opgenomen te worden in de nationale procedure.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Er is namelijk geen reden om te twijfelen aan de informatie uit Eurodac, waaruit blijkt dat eiser in Kroatië een asielaanvraag heeft ingediend. Uit vaste rechtspraak volgt dat de staatssecretaris in beginsel van de juistheid van deze informatie mag uitgaan. [3] Met de enkele, niet-onderbouwde stelling dat eiser in Kroatië geen asiel heeft aangevraagd, heeft hij de informatie afkomstig uit het Eurodac-systeem niet weerlegd.
5.2.
De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris bij Kroatië een verzoek om terugname mocht indienen. Eiser heeft niet onderbouwd dat in een situatie als deze met meerdere treffers in Eurodac dwingend uit de Dublinverordening volgt dat een lidstaat gehouden is om altijd het claimverzoek in te dienen bij de lidstaat met de oudste Eurodac-treffer. De staatssecretaris heeft bij meerdere treffers in Eurodac een zekere vrijheid om te kiezen welke Eurodac-treffer hij aan een claimverzoek ten grondslag legt. [4] Anders dan eiser betoogt, volgt uit artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening niet dat Griekenland de verantwoordelijke lidstaat is, omdat eiser daar zijn eerste asielverzoek heeft ingediend. Dat artikel bepaalt namelijk dat de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming het eerst werd ingediend verantwoordelijk is voor de behandeling ervan als op basis van de criteria uit de Dublinverordening geen verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen. Die situatie doet zich hier niet voor omdat Kroatië het terugnameverzoek heeft geaccepteerd. Daar komt bij dat de staatssecretaris in het claimverzoek aan Kroatië heeft vermeld dat eiser eerder in Griekenland een asielaanvraag heeft ingediend, zodat Kroatië de benodigde informatie ter beschikking had om te beslissen op het claimverzoek. [5] Kroatië heeft in het claimakkoord verklaard akkoord te gaan met het terugnameverzoek ‘
in order to continue to determine responsibility for the above mentioned person’. Hieruit volgt niet, zoals eiser stelt, dat vaststaat dat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. De staatssecretaris heeft daarom terecht aanleiding gezien om de Kroatische autoriteiten om terugname te verzoeken.
Heeft de staatssecretaris onzorgvuldig gehandeld met het indienen van het claimverzoek bij Kroatië?
6. Eiser stelt dat hij al op 8 september 2023 een loopbrief heeft ontvangen en dat die brief moet worden aangemerkt als een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 september 2023. [6] Op de zitting heeft eiser een kopie van de loopbrief overgelegd. Eiser betoogt dat in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van 19 oktober 2023 als datum waarop hij zijn asielaanvraag heeft ingediend. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder voert eiser aan dat de staatssecretaris niet binnen 72 uur na de indiening van het verzoek om internationale bescherming zijn vingerafdrukken heeft afgenomen en heeft toegezonden aan het Eurodac-systeem. Dit is in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Eurodacverordening. Eiser acht ook dit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook betoogt eiser dat hij ten onrechte pas is gehoord op 8 november 2023 nádat het claimverzoek op 6 november 2023 al naar Kroatië was verzonden. Door op deze wijze te handelen heeft de staatssecretaris hem onvoldoende rechtsbescherming geboden, aldus eiser.
6.1.
Op de zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd verklaard de juistheid van de in kopie overgelegde loopbrief niet te kunnen bevestigen, omdat eiser dit stuk eerst op zitting heeft overgelegd. De staatssecretaris kan verder niet bevestigen of 8 september 2023 moet worden aangemerkt als datum waarop een verzoek om internationale bescherming is ingediend.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het kan in het midden blijven of 8 september 2023 moet worden aangemerkt als datum waarop een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening is ingediend. Ook als er vanuit wordt gegaan dat het nemen en toezenden van de vingerafdrukken niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de Eurodacverordening genoemde termijn is gebeurd, baat dat eiser niet. Uit de Eurodac- en de Dublinverordening volgt namelijk niet dat het niet halen van de in de Eurodacverordening neergelegde termijn voor het nemen en toezenden van vingerafdrukken betekent dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek is overgegaan op Nederland. [7] Voor de vraag of het terugnameverzoek tijdig is ingediend, is artikel 23, tweede lid, eerste alinea van de Dublinverordening bepalend. Daarin staat dat een verzoek tot terugname zo snel mogelijk wordt ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. Het claimverzoek is op 6 november 2023 bij Kroatië ingediend. Dat is tijdig. Want ook als wordt uitgegaan van 8 september 2023 als datum waarop het asielverzoek is ingediend, heeft de staatssecretaris het claimverzoek sowieso verzonden binnen de termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening. Dat in het bestreden besluit onder het kopje “verloop van de procedure” staat opgenomen dat eiser op 19 oktober 2023 zijn asielaanvraag heeft ingediend – in plaats van 8 september 2023 – leidt evenmin tot schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. De staatssecretaris heeft het feitelijke gegeven van de datum van indiening van de asielaanvraag namelijk niet betrokken in de motivering van het bestreden besluit en heeft in het bestreden besluit ook geen rechtsgevolgen aan deze datum verbonden.
6.3.
Dat eiser pas is gehoord nádat het claimverzoek al aan Kroatië was verzonden maakt in dit specifieke geval de besluitvorming niet onzorgvuldig. Eiser is namelijk, zonder bericht, niet verschenen op het geplande gehoor van 3 november 2023. Dit komt voor zijn rekening en risico. De staatssecretaris was onder deze omstandigheden niet gehouden te wachten met het verzenden van het claimverzoek – en daardoor het risico te lopen dat de termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening zou verstrijken – totdat eiser wel zou verschijnen op een opnieuw te plannen gehoor als bedoeld in artikel 3:109c, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Kan ten aanzien van Kroatië worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat in Kroatië structureel sprake is van pushbacks die als mensonterend moeten worden gezien. De staatssecretaris is gehouden om goed onderzoek te doen of Dublinclaimanten goed terecht komen in de aangezochte lidstaat. Op de zitting heeft eiser desgevraagd nader toegelicht geen andere informatie te hebben dan waarover de Afdeling bij uitspraak van 13 september 2023 al heeft geoordeeld. [8] Eiser stelt echter dat de Afdeling op grond van de voorliggende informatie tot de conclusie had moeten komen dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder stelt eiser dat hij door zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Hij is door de Kroatische autoriteiten geschopt en geslagen. Ook wemelt het in Kroatië van de reisagenten die misbruik maken van asielzoekers. Hij kan zich dan ook niet wenden tot de autoriteiten van Kroatië voor bescherming, die zijn namelijk verantwoordelijk voor de negatieve ervaringen.
7.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat de staatssecretaris er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet. Gelet op het arrest Jawo ligt de drempel hiervoor bijzonder hoog. Deze drempel is bereikt als de onverschilligheid van de autoriteiten van de lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeften. [9]
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit recent in de uitspraak van 19 januari 2024 nogmaals bevestigd. [10] De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van deze uitspraken van de Afdeling. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat als eiser van mening is dat Kroatië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt, het op zijn weg ligt om daarover in Kroatië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008. [11] Eiser heeft niet – met bijvoorbeeld landeninformatie – aannemelijk gemaakt dat in zijn concrete situatie die mogelijkheid voor hem niet bestaat. Ook uit zijn verklaringen blijkt dat niet. Eiser heeft namelijk verklaard geen aangifte te hebben gedaan, omdat hij niet in Kroatië wilde blijven. [12]
Had de staatssecretaris gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De systematische tekortkomingen in Kroatië in samenhang bezien met zijn persoonlijke ervaringen aldaar en de aanwezigheid van zijn jongere broer in Nederland maken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht aan Kroatië van bijzondere hardheid zou getuigen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [13]
8.1.
Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [14] Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
8.2.
Deze beroepsgrond slaag niet. De staatssecretaris kan zich namelijk in redelijkheid op het standpunt stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Uit 7.2 volgt namelijk dat de staatssecretaris voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en dat zijn persoonlijke ervaringen aldaar dat niet anders maken. Dat eiser bij zijn jongere broer, die ook in de asielprocedure zit, wil blijven is begrijpelijk, maar dat maakt niet dat sprake van een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. In dat verband kan de staatssecretaris in redelijkheid van belang achten dat de Dublinverordening niet bedoeld is als route waarlangs, buiten de gezinsverbanden die door de Dublinverordening worden beschermd, verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [15] Eiser heeft bovendien verklaard dat hij en zijn broer over en weer niet van elkaar afhankelijk zijn. [16] Het beroep op de onder 8 genoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem slaagt niet. In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de door de vreemdelingen gestelde gebeurtenissen – waaronder een geloofwaardig bevonden pushback – door de staatssecretaris niet kenbaar zijn betrokken bij de beoordeling. Anders dan in die zaak heeft eiser op de zitting verklaard dat hij niet het slachtoffer is geweest van een pushback. Bovendien heeft de staatssecretaris de door eiser gestelde gebeurtenissen kenbaar in zijn motivering betrokken. Daarmee is de situatie van eiser niet vergelijkbaar met de zaak waarover die uitspraak ging. Gelet op het voorgaande stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden – ook als deze in onderlinge samenhang worden bezien – waardoor overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL23.40346.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ABRvS 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1583.
4.Vgl. ABRvS 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
5.Vgl. ABRvS 24 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1401.
6.ABRvS 21 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3569.
7.ABRvS 12 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:84.
8.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
9.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
10.ABRvS 19 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:177.
11.EHRM 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.
12.Aanmeldgehoor Dublin, p. 7.
13.Rechtbank Den Haag, z.p. Haarlem, 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350.
14.Dat staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
15.ABRvS 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2385.
16.Aanmeldgehoor Dublin, p. 4.