ECLI:NL:RBDHA:2024:12378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24/865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake naturalisatieverzoek van eiser met betrekking tot bewijsnood en documenteisen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie tot Nederlander beoordeeld. Eiser had op 10 november 2022 een verzoek om naturalisatie ingediend, dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 oktober 2023 werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiser niet voldeed aan de documenteisen, omdat hij geen geldig buitenlands reisdocument en geen gelegaliseerde geboorteakte had overgelegd. Eiser betoogde dat hij door bewijsnood niet in staat was om de benodigde documenten te verkrijgen, aangezien hij niet naar Irak kon afreizen om deze aan te vragen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, omdat de staatssecretaris niet heeft beoordeeld of het in het geval van eiser onredelijk is om vast te houden aan de documenteis. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om dit gebrek te herstellen binnen een termijn van 12 weken. Eiser moet worden gehoord in deze procedure. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/865

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie tot Nederlander van 10 november 2022.
1.1.
De staatssecretaris heeft dit verzoek met het besluit van 9 oktober 2023 afgewezen. Bij het bestreden besluit van 22 november 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat en dat de staatssecretaris de gelegenheid krijgt dit gebrek te herstellen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan de bestreden besluitvorming voorafging
3. Nadat eiser in het bezit was gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van het toen geldende categoriale beschermingsbeleid voor Irak, is eiser met het besluit van 26 mei 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- of gezinslid, geldig tot 26 maart 2020. Daarna is aan eiser met ingang van 26 maart 2020 een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen verleend.
3.1.
Op 10 november 2022 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend. Daarbij deed eiser, zo blijkt uit het ‘Adviesblad naturalisatie’ van de gemeente Heumen, een beroep op bewijsnood voor het overleggen van een geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Eiser verklaarde hierover dat hij niet naar zijn land van herkomst (Irak) kan afreizen om een geboorteakte of een paspoort aan te vragen. Eiser heeft geen officiële documenten uit Irak en het is daar voor hem onveilig. Eiser kan geen risico’s nemen vanwege de zorg over zijn twee zwaar gehandicapte kinderen. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser onder andere een (op zijn verzoek opgemaakte) verklaring van de Iraakse ambassade in Den Haag van 10 juli 2015 overgelegd, waarin de consul verklaart dat aan eiser geen paspoort kan worden afgegeven omdat eiser niet beschikt over de juiste Iraakse documenten die daar voor nodig zijn (‘identity card-citizenship’). Verder verklaarde eiser dat hij geen afstand hoeft te doen van zijn huidige nationaliteit omdat hij een beroep kan doen op een uitzonderingsmogelijkheid. Hij kan namelijk geen contact opnemen met de autoriteiten van het land van zijn huidige nationaliteit omdat dat door de situatie daar niet van hem mag worden verlangd.
3.2.
In zijn brief van 10 mei 2023 heeft de staatssecretaris eiser erover geïnformeerd dat bij zijn verzoek om naturalisatie documenten ontbreken, namelijk een gelegaliseerde of van apostille voorziene geboorteakte en een geldig nationaal paspoort, en dat met de overgelegde bewijsstukken en verklaringen niet is gebleken dat niet van eiser kan worden verwacht dat hij die documenten overlegt. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld om met aanvullende, recente bewijsstukken aan te tonen dat hij de bedoelde documenten niet kan overleggen of al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van die documenten. Eiser heeft daarop de (door de staatssecretaris als volgt omschreven) volgende stukken overgelegd:
  • een (op verzoek van de echtgenote van eiser opgemaakte) gelegaliseerde verklaring van de Iraakse ambassade in Den Haag van 15 juni 2022;
  • een (op eisers verzoek opgemaakte) verklaring van de Iraakse ambassade in Den Haag van 25 augustus 2023 waarin de consul verklaart dat eiser heeft verzocht om een nieuw Iraaks paspoort, maar dat dit niet kan worden afgegeven omdat eiser niet beschikt over de juiste Iraakse documenten die daarvoor nodig zijn (Iraqi Nationality Certificate’ en ‘Iraqi Nationality Citizenship’);
  • een onvertaalde, gelegaliseerde geboorteakte;
  • een onvertaald familieboekje;
  • een onvertaald document van de University of Baghdad;
  • een onvertaalde huwelijksakte;
  • een onvertaald uittreksel uit het familieregister van Irak.
Het bestreden besluit
4. De staatssecretaris wijst het naturalisatieverzoek af omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het Nederlanderschap. Eiser heeft namelijk geen geldig buitenlands (Iraaks) reisdocument overgelegd waaruit zijn nationaliteit blijkt. [1] De (onvertaalde) stukken die eiser wel heeft overgelegd, volstaan in dit verband niet. Dat betekent dat de nationaliteit van eiser niet met zekerheid kan worden vastgesteld. In de verklaringen van eiser en dat wat hij aan stukken heeft overgelegd, is geen reden gelegen voor een geslaagd beroep op bewijsnood voor het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument. Eiser heeft niet met bewijsstukken onderbouwd dat de autoriteiten van zijn land van herkomst zo’n document niet aan hem kunnen of zullen verstrekken en heeft evenmin met bewijsstukken onderbouwd dat hij al het mogelijke heeft gedaan om zo’n document te verkrijgen. Uit de overgelegde verklaring(en) van de Iraakse ambassade in Den Haag volgt dat zij aan eiser geen paspoort kunnen verstrekken omdat de daarvoor benodigde documenten ontbreken. Het is aan eiser om zich in te spannen die ontbrekende documenten te verkrijgen. Van zulke inspanningen is niet gebleken. Pas als eiser (met zoveel als mogelijk objectieve bewijzen) aantoont dat hij die ontbrekende documenten niet kan verkrijgen, en hij daardoor ook niet in het bezit kan worden gesteld van een Iraaks paspoort, kan een beroep op bewijsnood slagen, aldus de staatssecretaris. Volgens de informatie waarover de staatssecretaris beschikt [2] , in combinatie met de positie waarin eiser zich bevindt, zou het voor eiser mogelijk moeten zijn om de voor de verlening van een nieuw Iraaks paspoort benodigde onderliggende documenten te verkrijgen, ook als dat betekent dat hij daarvoor moet afreizen naar Irak. De staatssecretaris stelt zich tot slot op het standpunt dat van het documentvereiste uit artikel 7 van de RWN kan niet worden afgeweken. [3] Een tweede reden waarom het naturalisatieverzoek wordt afgewezen is dat eiser niet bereid is afstand te doen van zijn huidige nationaliteit. [4]
Het geschil tussen partijen
5. De rechtbank stelt vast dat, nadat eiser in beroep alsnog een bereidheidsverklaring tot afstand van de huidige nationaliteit heeft overgelegd, de afwijzingsgrond uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN niet langer aan eiser wordt tegengeworpen. Dit is door de staatssecretaris in het verweerschrift en op de zitting bevestigd.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser geen geldig buitenlands reisdocument, zoals een Iraaks paspoort, heeft overgelegd. Ook heeft eiser geen Iraakse geboorteakte overgelegd die aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de onduidelijkheid zit in de nationaliteit van eiser en niet zozeer in zijn identiteit. [5] Verder is niet in geschil dat eiser geen houder is van een verblijfsvergunning asiel.
5.2.
In geschil is of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiser zijn nationaliteit onvoldoende heeft aangetoond. Verder is in geschil of de staatssecretaris zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op het bestaan van bewijsnood voor het overleggen van een Iraaks paspoort. Tot slot is in geschil of de staatssecretaris zich al dan niet terecht op het standpunt stelt dat er geen ruimte bestaat om af te wijken van het vereiste dat een geldig buitenlands reisdocument moet worden overgelegd.
Het toetsingskader
6. Voor zover van belang, volgt uit artikel 7 van de RWN gelezen in samenhang met artikel 23 van de RWN, artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het BvvN dat bij de indiening van een naturalisatieverzoek in ieder geval gegevens moeten worden verstrekt over de volledige naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, het geboorteland en de nationaliteit. Volgens het beleid, neergelegd in de Handleiding RWN, moet het verzoek om naturalisatie zoveel mogelijk worden ondersteund door bewijsstukken. Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de verzoeker om naturalisatie, moeten documenten ter vaststelling van de nationaliteit en identiteit worden overgelegd. In paragraaf 3.5 van de toelichting op artikel 7 van de RWN in de Handleiding RWN wordt uitleg gegeven over de over te leggen documenten en over bewijsnood om (onder andere) een geldig buitenlands reisdocument te overleggen. Uit paragraaf 3.5.1 van de Handleiding RWN volgt dat het doel van de documenteis is gelegen in het kunnen identificeren van de verzoeker, het kunnen vaststellen van zijn nationaliteit en verblijf en het vergelijken van de in het reisdocument vermelde personalia met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Kennis over de actuele nationaliteit van de te naturaliseren vreemdeling is noodzakelijk, omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de verzoeker na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Deze afstandsplicht is in beginsel een vereiste voor de naturalisatie.
6.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat uit de RWN en de Handleiding RWN volgt dat het aan de verzoeker om naturalisatie is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de betreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De staatssecretaris is niet zonder meer gebonden aan de door de verzoeker overgelegde documenten. De verlening van het Nederlanderschap is, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en de staatssecretaris is daarom bevoegd om te eisen dat de verzoeker om naturalisatie op de in de Handleiding RWN neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont, onder meer door het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument. [6] Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat van bewijsnood pas sprake is als met bewijsstukken is aangetoond dat degene die om naturalisatie verzoekt al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. [7] Daarbij geldt dat, als aan degene die een verzoek doet om hem het Nederlanderschap te verlenen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, het uitgangspunt is dat zich geen asielgerelateerde gronden voordoen die meebrengen dat van hem niet kan worden gevergd naar zijn land van herkomst te reizen om daar een paspoort te verkrijgen. Eventuele asielmotieven die daarbij destijds aan de asielaanvraag ten grondslag zijn gelegd, kunnen in de naturalisatieprocedure niet alsnog worden beoordeeld. Dat betekent echter niet dat persoonlijke omstandigheden geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van een beroep op bewijsnood. [8]
Heeft eiser zijn Iraakse nationaliteit voldoende aangetoond?
7. Eiser betoogt dat hij zijn Iraakse nationaliteit voldoende heeft aangetoond. Hoewel uitgangspunt is dat de nationaliteit met een paspoort wordt aangetoond, kan dat volgens eiser ook met andere documenten en heeft hij dat genoegzaam gedaan. Bij de beroepsgronden overlegt eiser in dit verband nog de “Copy of Entry 1957” van zijn echtgenote, waarbij eiser erop wijst dat op dit document zijn huwelijk, zijn naam, zijn geboortedatum en zijn geboorteplaats staan vermeld alsook dat hij de Iraakse nationaliteit heeft. De overige overgelegde documenten onderbouwen zijn identiteit en huwelijk met zijn echtgenote, aldus eiser.
7.1.
In het verweerschrift neemt de staatssecretaris het standpunt in dat hij mag eisen dat een verzoeker om naturalisatie zijn nationaliteit aantoont op de manier waarop dat in de Handleiding RWN is neergelegd en dat het aan hem is om te beoordelen of de nationaliteit met de overgelegde documenten is aangetoond, waarbij hij niet zonder meer is gebonden aan de overgelegde documenten. [9] De staatssecretaris herhaalt dat eiser met de (onvertaalde) documenten die hij heeft overgelegd, zijn nationaliteit onvoldoende heeft onderbouwd. Het zijn namelijk geen documenten waarmee eiser zijn nationaliteit kan aantonen in de zin van artikel 7 van de RWN omdat het geen geldige buitenlandse reisdocumenten zijn waaruit de nationaliteit van eiser blijkt. Daarom kunnen deze stukken niet dienen als bewijs voor de nationaliteit van eiser, aldus de staatssecretaris.
7.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser zijn nationaliteit niet heeft aangetoond met de stukken die hij heeft overgelegd. Daarvoor is doorslaggevend dat eiser geen geldig Iraaks paspoort heeft overgelegd. Uit de Handleiding RWN volgt dat, gelet op de situatie die zich bij eiser voordoet (niet zijnde in het bezit van een verblijfsvergunning asiel en niet staatloos), hij een geldig buitenlands reisdocument moet overleggen. Zoals hiervoor overwogen, is dit beleid ook niet onredelijk. Het betoog van eiser dat hij zijn nationaliteit door middel van andere documenten genoegzaam heeft aangetoond, kan alleen al hierom niet slagen.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op bewijsnood?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat van bewijsnood in zijn geval geen sprake is. De staatssecretaris onderbouwt onvoldoende dat eiser aan een Iraaks paspoort zou kunnen komen ter nadere onderbouwing van zijn nationaliteit dan wel dat dit van hem kan worden verlangd. Uit de overgelegde verklaringen van de Iraakse ambassade in Den Haag blijkt dat de ambassade geen paspoort aan eiser kan verstrekken omdat de daarvoor benodigde Iraakse documenten ontbreken. Uit de algemene informatie waarnaar de staatssecretaris verwijst kan volgens eiser niet worden afgeleid dat hij de aanvraag voor een – voor de paspoortaanvraag benodigde – (verloren) identiteitskaart en (verloren) nationaliteitsverklaring kan verkrijgen via de ambassade, waarna hij iemand kan machtigen voor de verdere procedure in Irak. Eiser leidt uit die informatie af dat daarvoor meer informatie en documenten nodig zijn, waaronder (een kopie van) een identiteitskaart, nationaliteitsbewijzen van familie en een verloren identiteitskaart of nationaliteitsbewijs. Eiser wijst erop dat ook zijn (genaturaliseerde) echtgenote heeft ervaren dat voor het verkrijgen van nieuwe Iraakse documenten, bewijs nodig is van identiteit. Daarmee valt volgens eiser niet in te zien dat hij de benodigde documenten zou kunnen verkrijgen bij de ambassade. Ter onderbouwing van zijn betoog overlegt eiser uitdraaien van de website van het Iraakse ministerie van Buitenlandse Zaken. Verder wijst eiser er nogmaals op dat hij met een vreemdelingenpaspoort niet naar zijn land van herkomst kan reizen.
8.1.
In het verweerschrift herhaalt de staatssecretaris dat eiser onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd dat hem geen geldig buitenlands reisdocument kan worden verstrekt en hij niet heeft aangetoond dat hij er alles aan heeft gedaan om aan zo’n document te komen. [10] Niet is namelijk gebleken dat eiser al het mogelijke heeft gedaan om – al dan niet via het afgeven van een machtiging aan iemand in Irak of door zelf af te reizen naar Irak – de documenten te verkrijgen die nodig zijn om een paspoort aan te vragen of dat hij zulke documenten niet zou kunnen verkrijgen. In dat verband wijst de staatssecretaris erop dat als een verzoeker om naturalisatie een reguliere verblijfsvergunning is verleend, zoals in het geval van eiser, het uitgangspunt is dat zich geen asielgerelateerde gronden voordoen die maken dat van hem niet kan worden verlangd naar zijn land van herkomst te reizen om daar een paspoort te verkrijgen. [11] Dat eiser niet met een vreemdelingenpaspoort naar zijn land van herkomst kan reizen, is juist, maar dat neemt volgens de staatssecretaris niet weg dat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen (tijdelijk) reisdocument kan krijgen van de Iraakse autoriteiten. Eiser kan zich dan ook niet succesvol op bewijsnood beroepen.
8.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser zich niet met succes kan beroepen op bewijsnood voor het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument. Uit de verschillende verklaringen van de Iraakse ambassade in Nederland die eiser heeft ingebracht volgt niet dat het voor eiser niet mogelijk is om ooit nog over een geldig Iraaks paspoort te beschikken of dat de Iraakse autoriteiten (pertinent) weigeren aan eiser een paspoort te verstrekken. Daaruit volgt alleen dat aan eiser op dit moment geen Iraaks paspoort
kanworden verstrekt omdat hij niet over de daarvoor benodigde Iraakse documenten beschikt. De staatssecretaris verwacht terecht van eiser dat – voordat bewijsnood eventueel kan worden aangenomen – hij zich ten volle inspant om aan die voor de verkrijging van een paspoort benodigde stukken te komen. Daargelaten welke stukken voor het verkrijgen van een nieuw Iraaks paspoort precies nodig zijn en hoe eiser deze stukken zou kunnen verkrijgen – waarover de staatssecretaris overigens weinig duidelijkheid heeft kunnen verschaffen – is doorslaggevend dat niet is gebleken eiser enige poging heeft gedaan om die onderliggende stukken te verkrijgen. De staatssecretaris stelt zich daarom terecht op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een Iraaks paspoort.
Kan worden afgeweken van het documentvereiste?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat voor zover de RWN geen afwijking van artikel 7 van de RWN mogelijk zou maken, in ieder geval op grond van artikel 3:2 (de rechtbank begrijpt dat eiser bedoelt artikel 3:4) van de Awb een belangenafweging moet plaatsvinden.
9.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit de tekst van artikel 10 van de RWN volgt dat niet kan worden afgeweken van het vereiste zoals neergelegd in artikel 7 van de RWN. Omdat eiser zijn betoog dat, voor zover de RWN geen afwijking van artikel 7 van de RWN mogelijk maakt, op grond van artikel 3:4 van de Awb een belangenafweging moet worden verricht, niet heeft onderbouwd, wordt dit betoog niet gevolgd. Alle feiten en omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht, zijn bij de beoordeling betrokken.
9.2.
In de aanloop naar de zitting heeft de rechtbank partijen erop gewezen dat zij op de zitting de uitspraak van deze rechtbank van 30 april 2024 [12] aan de orde stelt en dat zij van partijen een standpunt verwacht over dat wat in overweging 9 van die uitspraak is overwogen. In die overweging komt de rechtbank tot het oordeel dat het documentvereiste niet volgt uit de RWN zelf, maar berust op een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, zodat de artikelen 3:4, tweede lid, en artikel 4:84 van de Awb van toepassing zijn. Hierbij heeft de rechtbank ook gewezen op een recent gelijkluidend oordeel van de Afdeling [13] en op het feit dat in de Handleiding RWN [14] expliciet staat vermeld dat wanneer geen bewijsnood wordt aangenomen, beoordeeld kan worden of het naturalisatieverzoek met toepassing van artikel 4:84 van de Awb kan worden ingewilligd.
9.3.
Desgevraagd op zitting, handhaaft de staatssecretaris het standpunt in het verweerschrift dat voor een belangenafweging in gevallen als deze geen ruimte is.
9.4.
De beroepsgrond van eiser slaagt. Het bestreden besluit bevat op dit punt een motiveringsgebrek. Zoals hiervoor uiteengezet, volgt uit het eigen beleid van de staatssecretaris en ook uit rechtspraak dat artikel 3:4, tweede lid, en artikel 4:84 van de Awb van toepassing zijn. Dat betekent dat de staatssecretaris ook in het geval van eiser had moeten beoordelen of het wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de van toepassing zijnde beleidsregels. In dit geval gaat het specifiek om het documentvereiste. Dat heeft de staatssecretaris ten onrechte niet gedaan. Eiser heeft gaandeweg de procedure en ook op de zitting gewezen op verschillende omstandigheden die volgens hem in dat verband een rol spelen.

Conclusie en gevolgen

10. Het bestreden besluit is gelet op 9.4 in strijd met artikel 3:4, tweede lid, en artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank ziet in dit gebrek aanleiding om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen moet de staatssecretaris alsnog beoordelen of het in het geval van eiser wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de documenteis. Eiser moet in dat verband worden gehoord. Bij deze beoordeling moet in ieder geval worden betrokken dat de gezinsleden van eiser de Nederlandse nationaliteit bezitten, dat eiser verschillende documenten heeft overgelegd die zijn nationaliteit vermelden dan wel erop wijzen dat eiser uit Irak afkomstig is en wat het gelet op de thuissituatie van eiser (eiser draagt mede de zorg over twee gehandicapte kinderen) zou betekenen dat hij naar Irak moet reizen voor de aanvraag en/of het verkrijgen van een paspoort [15] , mede afgezet tegen eventuele obstakels om dit document te verkrijgen.
10.1.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de staatssecretaris het gebrek kan herstellen op 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser moet worden gehoord, tenzij de staatssecretaris op grond van de al genoemde (bijzondere) omstandigheden tot de conclusie komt dat eiser toch in aanmerking komt voor verlening van het Nederlanderschap. De staatssecretaris moet binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Als de staatssecretaris blijft bij de afwijzing van het verzoek om naturalisatie, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de staatssecretaris. In beginsel, ook in de situatie dat de staatssecretaris de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de staatssecretaris op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt de staatssecretaris in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van de herstelpoging van de staatssecretaris daarop te reageren;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J Kouwenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.De staatssecretaris verwijst naar artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), de toelichting op dat artikel in de Handleiding RWN en artikel 31, eerste en vijfde lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN).
2.De staatssecretaris verwijst naar de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken van Irak.
3.Dat geldt volgens de staatssecretaris zowel voor wat betreft de algemene hardheidsclausule uit artikel 10 van de RWN als voor artikel 4:84 van de Awb.
4.De staatssecretaris verwijst naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN en de toelichting op dat artikel in de Handleiding RWN.
5.Zo verklaarde zijn gemachtigde op de zitting.
6.ABRvS 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4642, ABRvS 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:851, ABRvS 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501, en ABRvS 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474 en ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2065.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2566.
9.De staatssecretaris verwijst naar ABRvS 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:851, en ABRvS 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:109.
10.De staatssecretaris verwijst naar ABRvS 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474.
11.De staatssecretaris verwijst naar ABRvS 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2884 en ABRvS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2438.
12.Rechtbank Gelderland 30 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2584.
13.ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1597, onder 5.1. Zie ook ABRvS 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4642 overweging 5.2.
14.Paragraaf 3.5.6 van de Handleiding RWN.
15.Volgens een mailwisseling tussen een medewerker van de gemeente Heumen en een medewerker van het Team bewijsnood van de IND, zou eiser voor de identiteitskaart en de nationaliteitsverklaring (of de gecombineerde identiteitskaart), die nodig zijn voor een paspoort, in persoon naar Irak moeten afreizen.