ECLI:NL:RVS:2023:4642

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
202206991/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot naturalisatie op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om het Nederlanderschap. Het verzoek was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 november 2021, omdat er twijfels bestonden over de identiteit en nationaliteit van [appellant]. Hij stelt afkomstig te zijn uit Angola en heeft een verblijfsvergunning in Nederland. De staatssecretaris heeft zijn verzoek afgewezen omdat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte en geldig Angolees paspoort heeft overgelegd, wat volgens de staatssecretaris noodzakelijk is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen.

De rechtbank heeft de afwijzing van de staatssecretaris bevestigd, waarop [appellant] hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 24 oktober 2023 heeft [appellant] betoogd dat hij zijn nationaliteit en identiteit al eerder had aangetoond in andere procedures en dat de staatssecretaris ten onrechte aan zijn verzoek twijfelt. Hij heeft ook een gelegaliseerde geboorteakte overgelegd, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat dit document niet kan worden meegenomen in de beoordeling van het hoger beroep, omdat het niet bij de oorspronkelijke aanvraag was ingediend.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het aan [appellant] is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen met de vereiste documenten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert en dat de staatssecretaris niet onredelijk is in zijn eisen voor de naturalisatie. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

202206991/1/V6.
Datum uitspraak: 13 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 10 november 2022 in zaak nr. 22/1051 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2021 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2022 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar [appellant], bijgestaan door A.A. Schalekamp, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Laros, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] stelt afkomstig te zijn uit Angola en geboren te zijn op [geboortedatum] 1985. Hij is sinds 2001 in Nederland. De staatssecretaris heeft hem bij besluit van 17 oktober 2001 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. [appellant] is met ingang van 12 april 2013 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- of gezinslid bij zijn partner. [appellant] heeft op 7 mei 2020 het verzoek ingediend. Ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit heeft hij een geboorteakte overgelegd. Daarnaast heeft hij een kopie van een Angolees paspoort overgelegd dat is afgegeven op 22 juli 2010 en geldig was tot 22 juli 2015.
2.1.    De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat hij twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De staatssecretaris heeft aan deze twijfel ten grondslag gelegd dat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte en geldig Angolees paspoort heeft overgelegd. [appellant] heeft zijn identiteit en nationaliteit dus niet aangetoond. Volgens de staatssecretaris heeft [appellant] ook niet aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek hierom heeft mogen afwijzen.
Hoger beroep en beoordeling
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij zijn nationaliteit en identiteit heeft aangetoond. Hij voert aan dat de staatssecretaris zijn identiteit en nationaliteit al drie keer heeft vastgesteld in eerdere verblijfsrechtelijke procedures. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat hij met zijn verlopen paspoort niet heeft aangetoond dat hij de Angolese nationaliteit bezit, omdat niet is uitgesloten dat hij sindsdien afstand heeft gedaan van die nationaliteit of een andere nationaliteit heeft verkregen. [appellant] voert aan dat hij geen andere nationaliteit zou kunnen hebben verkregen, omdat hij voortdurend werkzaam is geweest in [woonplaats] en bij zijn gezin heeft verbleven. Ook betoogt hij dat de rechtspraktijk het onmogelijk maakt om afstand te doen van de Angolese nationaliteit.
In het kader van zijn beroep op bewijsnood betoogt [appellant] dat zijn situatie niet vergelijkbaar is met de door de rechtbank aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474, en 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483. Anders dan de betrokkenen in die uitspraken, heeft hij zijn nationaliteit en identiteit al drie keer aangetoond, is hij in het bezit geweest van een geldig paspoort en heeft hij contact gezocht met derden om de vereiste stukken te kunnen verkrijgen. [appellant] verwijst naar verklaringen van een advocaat in Angola waaruit volgens hem blijkt dat het hem, mede door oplichting, niet is gelukt om via derden een Angolees paspoort te verkrijgen.
[appellant] betoogt ook dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het feit dat het gelet op de veiligheidsrisico’s in Angola en zijn financiële problemen voor hem niet mogelijk is om naar Angola te reizen. Ten slotte wijst [appellant] op de door hem in hoger beroep overgelegde gelegaliseerde geboorteakte, inclusief officiële vertalingen.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501, onder 2, volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) en de Handleiding RWN dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de juistheid van de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673, onder 2.2.3, volgt dat verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is en dat de staatssecretaris daarom bevoegd is om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de verzoeker te verlangen.
3.2.    Gelet op het voorgaande kader is het in de naturalisatieprocedure aan de staatssecretaris om te beoordelen of een verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond. De Afdeling volgt [appellant] daarom niet in zijn betoog dat de staatssecretaris zijn identiteit en nationaliteit al drie keer heeft vastgesteld en dat die daarmee ook in deze procedure vaststaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de staatssecretaris niet gebonden aan overwegingen en beslissingen in eerdere procedures over de door [appellant] gestelde identiteit en nationaliteit. [appellant] moet bij de aanvraag die heeft geleid tot deze procedure dus wel degelijk zijn identiteit en nationaliteit aantonen aan de hand van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands paspoort (zie de Handleiding RWN, paragraaf 3.5.5 van het beleid voor artikel 7 van de RWN).
3.3.    [appellant] heeft in hoger beroep alsnog een gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. [appellant] heeft op de zitting toegelicht dat met dit document een paspoort is aangevraagd bij de Angolese ambassade, maar dat het nog vele maanden kan duren voordat dit wordt afgegeven.
Wat daar ook van zij, dit stuk wordt niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. Uit artikel 31, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap volgt dat het aan een verzoeker is de benodigde documenten bij het indienen van het naturalisatieverzoek over te leggen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3307, onder 4.1. Om een standpunt van de staatssecretaris te krijgen over deze akte, zal [appellant] dus een nieuwe aanvraag moeten doen. Op de zitting is dit ook zo besproken.
3.4.    [appellant] voert terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is uitgesloten dat hij afstand heeft gedaan van de Angolese nationaliteit. Uit de Handleiding RWN, Bijlage 1 bij artikel 9-1-b, paragraaf 4, "Overzicht afstandsbepalingen in de nationaliteitswetgevingen van de staten der Verenigde Naties", volgt namelijk dat de rechtspraktijk het onmogelijk maakt om afstand te doen van de Angolese nationaliteit. Verzoekers met de Angolese nationaliteit hoeven daarom bij het indienen van een naturalisatieverzoek op of na 1 januari 2015 geen bereidheidsverklaring tot het doen van afstand meer te ondertekenen.
Dit betoog kan echter niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Zoals volgt uit de Handleiding RWN, paragraaf 3.5.2. van het beleid voor artikel 7 van de RWN, is het nog steeds aan [appellant] om zijn identiteit en nationaliteit met geldige stukken aan te tonen. Een verzoeker moet een geldig buitenlands reisdocument overleggen, niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker, maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. De staatssecretaris heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij eerst de nationaliteit met de vereiste zekerheid moet kunnen vaststellen, voordat hij kan vaststellen dat er geen afstand kan worden gedaan van die nationaliteit. Uit de Handleiding RWN, paragraaf 3.5.5 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, zoals deze luidde ten tijde van het besluit op bezwaar van 15 maart 2022, volgt dat van de hoofdregel alleen wordt afgeweken als er sprake is van bewijsnood of als het in het individuele geval onredelijk zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel. Gelet op wat hierna wordt overwogen, is dat hier niet aan de orde.
3.5.    Uit de door de rechtbank aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474, onder 2.2.2 en 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483, onder 3.1, volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Het enkel zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land is ontoereikend voor het aannemen van bewijsnood.
Dat de situatie van [appellant] niet volledig overeenkomt met de situaties van de betrokkenen in de uitspraken van 1 februari 2012 en 18 februari 2015, doet er niet aan af dat het hiervoor uiteengezette algemene kader ook op zijn geval van toepassing is.
3.6.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Uit de verklaringen van de advocaat in Angola volgt niet wat de advocaat heeft gedaan om aan de benodigde documenten te komen. Deze verklaringen kunnen daarom niet dienen als bewijsstuk waaruit blijkt dat [appellant] niet in het bezit kan komen van de benodigde documenten.
3.7.    Het betoog van [appellant] dat de staatssecretaris niet van hem mag verlangen dat hij naar Angola reist om aan de vereiste documenten te komen, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:493, onder 4.2, waaruit volgt dat, indien aan degene die een verzoek doet om hem het Nederlanderschap te verlenen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, het uitgangspunt is dat zich geen asielgerelateerde gronden voordoen waaruit volgt dat van die persoon niet kan worden gevergd naar het land van herkomst te reizen om aldaar een geboorteakte en een paspoort te verkrijgen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel. Dat betekent niet dat persoonlijke omstandigheden geen enkele rol kunnen spelen bij de beoordeling van een beroep op bewijsnood. [appellant] heeft echter niet met stukken onderbouwd dat het voor hem persoonlijk gevaarlijk is om naar Angola af te reizen. Een algemene verwijzing naar de veiligheidssituatie in Angola is daarvoor onvoldoende. Hij heeft ook niet onderbouwd dat hij vanwege zijn financiële situatie niet kan afreizen naar Angola.
3.8.    De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Het betoog slaagt niet.
4.       [appellant] wijst erop dat in een nieuwsbericht van de Nationale Ombudsman van 11 juli 2017 staat dat het moeilijk is voor vreemdelingen om aan de benodigde documenten te komen om te naturaliseren en dat onduidelijk is wanneer sprake is van bewijsnood. Volgens hem is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat het in het nieuwsbericht niet alleen gaat over personen die onder de Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Ranov) vallen.
4.1.    In het rapport van de Nationale Ombudsman met de titel ‘Geen thuis zonder Nederlands paspoort’ van 11 juli 2017, waar dit nieuwsbericht op is gebaseerd, staat op pagina 3 dat dit uitsluitend gaat over personen die onder de Ranov vallen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de verwijzing van [appellant] naar het nieuwsbericht hem niet kan baten.
De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat [appellant] zijn betoog dat de vrijstelling van de documenteneis, die geldt voor personen die onder de Ranov vallen, ook voor hem geldt, onvoldoende heeft onderbouwd.
4.2.    Het betoog slaagt niet.
5.       Ten slotte voert [appellant] aan dat de rechtbank meer maatwerk had moeten leveren.
5.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] zo dat de rechtbank volgens hem meer rekening had moeten houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Zo heeft [appellant] gewezen op het feit dat hij vier kinderen en een partner heeft die allemaal in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast werkt hij al jaren in de zorg in Nederland. Ook heeft [appellant] aangevoerd dat hij het in verband met zijn financiële situatie en de reeds gemaakte kosten onredelijk zou vinden als hij bij het indienen van een nieuw naturalisatieverzoek opnieuw € 900,00 aan leges zou moeten betalen.
5.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3326, onder 7.2, volgt de documenteis niet uit artikel 7, eerste lid, van de RWN, maar uit de Handleiding RWN, paragraaf 3.5.5 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, zoals deze luidde ten tijde van het besluit op bezwaar van 15 maart 2022. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan de staatssecretaris hier wel met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, of artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van afwijken.
5.3.    Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Hiervoor is van belang dat de staatssecretaris in dit geval deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet afwijkt van de documenteis. Zoals de Afdeling hiervoor onder 3.1 heeft overwogen, is de verlening van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht. De staatssecretaris mag daarom hoge eisen stellen aan het onderbouwen van de gestelde identiteit en nationaliteit van een verzoeker. Hij heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden dat hij al jaren in de zorg werkt in Nederland en hij een partner en vier kinderen heeft die allemaal in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit, niet maken dat het onevenredig is om van hem te verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit onderbouwt met een paspoort en geboorteakte.
Hoewel de Afdeling begrijpt dat het [appellant] veel geld gaat kosten als hij opnieuw leges moet betalen bij het indienen van een nieuw naturalisatieverzoek, vormt dit geen bijzondere omstandigheid die noopt tot afwijking van het beleid. Iedere naturalisant is namelijk opnieuw leges verschuldigd bij het indienen van een nieuw naturalisatieverzoek na een eerdere afwijzing.
5.4.    Ook dit betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Overeem, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Overeem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023
899-1061
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
[…]
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
c. adres, postcode en woonplaats;
d. geslacht;
e. nationaliteit of nationaliteiten;
f. tegenwoordige en, voor zoveel nodig, eerdere verblijfsrechtelijke status;
g. duur van huidige toegelaten verblijf in het Koninkrijk en, indien van toepassing, duur van eerder toegelaten verblijf in het Koninkrijk;
h. indien van toepassing, bestaan en duur van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan wel ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens bedoeld onder a tot en met e;
i. geslachtsnaam en voornamen, plaats en datum van geboorte en van huwelijk van de ouders van de verzoeker;
j. indien van toepassing, de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
k. indien van toepassing, bestaan, duur en plaats van samenleving met een Nederlander;
l. de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
[…]
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap
Toelichting bij artikel 7
Paragraaf 3.5.2
Algemeen
De verzoeker moet een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Kennis over de actuele nationaliteit van de te naturaliseren vreemdeling is noodzakelijk omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de verzoeker na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Deze afstandsplicht is in beginsel een voorwaarde voor de naturalisatie.
[…]
Paragraaf 3.5.5.
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
[…]
Artikel 4:84 Awb
Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.
Toelichting bij artikel 9-1-b
Bijlage 1. Overzicht afstandsbepalingen in de nationaliteitswetgevingen van de staten der Verenigde Naties
Hierna volgt een lijst van landen met vermelding van behoud of verlies van de nationaliteit bij de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Bij deze lijst wordt het volgende aangetekend: het betreft hier een momentopname voor zover bij het Ministerie Justitie en Veiligheid bekend ten tijde van het verschijnen van deze gewijzigde landenlijst. Gebruikers van deze lijst die stuiten op wijzigingen of onjuistheden, wordt verzocht dit schriftelijk aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid te melden onder vermelding van het onderwerp: Afstandsverplichting bij de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap.
De schrijfwijze van de namen van staten is conform de ‘lijst van landnamen’, de officiële schrijfwijze voor het Nederlandse taalgebied, van de Werkgroep Buitenlandse Aardrijkskundige namen, 1994.
A = automatisch verlies
B = geen automatisch verlies maar het doen van afstand is mogelijk.
Als volgens de vreemde nationaliteitswetgeving het doen van afstand mogelijk is, betekent dit niet dat dit altijd daadwerkelijk door de Nederlandse autoriteiten wordt verlangd. Van de verplichting om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, bestaan vrijstellingen. Zie daarvoor artikel 9 lid 3 RWN en artikel 6 Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (Stcrt. 2003, 54).
C = geen automatisch verlies; het doen van afstand is niet mogelijk
D = partij bij het Verdrag van Straatsburg
E = partij geweest bij het Tweede Protocol van het Verdrag van Straatsburg
Onbekend = geen automatisch verlies, tot het tegendeel bewezen is
Als betrokkene verplicht is afstand te doen, dan moet hij een bereidheidsverklaring tekenen. Als betrokkene is vrijgesteld van de plicht om afstand te doen, dan hoeft hij geen bereidheidsverklaring te tekenen.
Landenlijst
Let op! Deze lijst geldt zowel bij optie als naturalisatie. De afstandsverplichting bij optie op grond van artikel 6, eerste lid en onder e, RWN is op 1 oktober 2010 ingevoerd. De afstandsverplichting geldt niet voor de overige optiecategorieën.
Met bevoegde autoriteit wordt bedoeld de bevoegde instantie die de optieverklaring of het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt:
•in Europees Nederland: de burgemeester;
•in Aruba, Curaçao en Sint Maarten: de Gouverneur van Aruba, van Curaçao onderscheidenlijk van Sint Maarten;
•in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: de Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland);
•in het buitenland: de hoofden van de Nederlandse diplomatieke en consulaire posten.
Daar waar staat basisregistratie personen geldt:
voor Europees Nederland: de BRP;
voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten: de PIVA;
voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: de bevolkingsregistratie.
[…]
Angola         C (m.i.v. 1 januari 2015)
De rechtspraktijk maakt het onmogelijk afstand te doen van de Angolese nationaliteit.
Bij een naturalisatieverzoek en bij een optieverklaring (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) ingediend/afgelegd op of na 1 januari 2015, hoeft geen bereidheidsverklaring tot het doen van afstand meer te worden ondertekend.
[…]