202103577/1/V6.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], mede voor haar kind [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 april 2021 in zaak nr. 20/2031 in het geding tussen:
[appellante A]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2019 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellante A] om haar en haar kind het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2020 heeft de staatssecretaris het door [appellante A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellante A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante A] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2022, waar [appellante A], bijgestaan door mr. H. Mermer, advocaat te Delft, en vergezeld van [appellant B], is verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage en die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat [appellante A] bij de indiening ervan geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd, zodat haar identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan. Verder heeft [appellante A] volgens de staatssecretaris niet aangetoond in bewijsnood te verkeren. De staatssecretaris heeft het verzoek ook afgewezen, omdat [appellante A] niet als voldoende ingeburgerd in de Nederlandse samenleving kan worden beschouwd. Zij heeft namelijk geen diploma van inburgering overgelegd of aangetoond dat zij is vrijgesteld of ontheven van de inburgeringsplicht.
3. [appellante A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in bewijsnood verkeert. Zij voert aan dat zij en haar kind door de staatssecretaris worden behandeld als een dossier en niet als personen met rechten. Zij verkeert feitelijk al 25 jaar in bewijsnood. Zij wijst ter vergelijking op de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Ranov). Volgens [appellante A] heeft de Nationale ombudsman al op 11 juli 2017 gemeld dat Ranov-vergunninghouders moeilijkheden ondervinden bij naturalisatie en dat hun belangen beter in overweging moeten worden genomen. Verder wijst zij op een artikel uit de Gelderlander van 27 april 2021 waaruit volgt dat de staatssecretaris een beleidswijziging heeft aangekondigd voor Ranov-vergunninghouders die als minderjarige een Ranov-vergunning hebben gekregen en nu meerderjarig zijn. Hiermee erkent de staatssecretaris volgens [appellante A] dat het lastig is voor Ranov-vergunninghouders om een paspoort en geboorteakte over te leggen. Ter zitting heeft zij in aanvulling hierop gewezen op een artikel van Tubantia van 31 maart 2021 en een artikel van de NOS van 11 februari 2022. Ook heeft zij de Eenmalige regeling voor asielzoekers uit 2003 aangehaald.
[appellante A] betoogt verder dat het voor haar niet mogelijk is om naar Angola te reizen, gelet op haar gezinssituatie, financiële omstandigheden, fysieke gezondheid en de veiligheidsrisico's in Angola. Zij heeft ook geen contacten meer in Angola, weet daar geen betrouwbare rechtshulpverlener te vinden en kan die ook niet betalen.
Ook betoogt [appellante A] dat de rechtbank ten onrechte haar beroepsgrond over het inburgeringsvereiste niet heeft besproken. In hoger beroep heeft [appellante A] een besluit van 5 oktober 2012 overgelegd, waaruit volgens haar volgt dat het college van burgemeester en wethouders van Delft haar heeft ontheven van de inburgeringsplicht.
3.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474, onder 2.2.2) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483, onder 3.1) dat het enkel zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood. 3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante A] niet heeft aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. De contacten met de Angolese ambassade hebben niet tot enig bewijsstuk van de Angolese autoriteiten geleid waaruit blijkt dat [appellante A] niet in het bezit kan worden gesteld van de benodigde documenten. Verder heeft [appellante A] haar stelling dat het voor haar niet mogelijk is om de documenten te verkrijgen met behulp van derden niet onderbouwd. Daarbij mag, zoals de staatssecretaris in het besluit van 19 februari 2020 terecht heeft gesteld, van haar worden gevraagd dat zij zonodig een professionele derde inschakelt om in Angola de gevraagde documenten te achterhalen. Dat zij het moeilijk vindt om een geschikte professionele derde te vinden, laat onverlet dat van haar mag worden gevraagd dat zij hiertoe daadwerkelijk pogingen onderneemt. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat haar hiertoe de financiële middelen ontbreken, kan daaraan niet afdoen. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2012, onder 4.1. Het betoog van [appellante A] dat niet van haar kan worden verlangd dat zij naar Angola reist slaagt ook niet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:493, onder 4.2) volgt dat, indien aan degene die een verzoek doet om haar het Nederlanderschap te verlenen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, het uitgangspunt is dat zich geen asielgerelateerde gronden voordoen waaruit volgt dat van die persoon niet kan worden gevergd naar het land van herkomst te reizen om aldaar een geboorteakte en een paspoort te verkrijgen. Dat betekent echter niet dat persoonlijke omstandigheden geen enkele rol kunnen spelen bij de beoordeling van een beroep op bewijsnood. [appellante A] heeft echter niet onderbouwd dat het voor haar onmogelijk is om naar Angola te reizen. Een algemene verwijzing naar het reisadvies van 31 mei 2021 voor Angola van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is onvoldoende. Zij heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat zij vanwege haar gezondheidssituatie niet kan reizen naar Angola. Verder kan de verwijzing naar het vrijstellingsbeleid ten aanzien van Ranov-vergunninghouders niet slagen. Dit is immers eerst bekendgemaakt na het nemen van het besluit op bezwaar, zodat de staatssecretaris daarmee bij het nemen van dit besluit geen rekening behoefde te houden. Eerst op 7 juli 2021 heeft de staatssecretaris aangekondigd: 'Een Kamermeerderheid heeft gevraagd dit gebrek aan perspectief op de nationaliteit bij langdurig in Nederland gevestigde personen op te heffen (…). Ik zie (…) reden om tevens de overige Ranov-vergunninghouders in de optie- en naturalisatieprocedure vrij te stellen' (Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2757). Daarbij heeft hij opgemerkt: 'Deze aanpak is uitdrukkelijk beperkt tot de groep Ranov-zaken, ook in het licht van de herhaalde onderzoeken die hiernaar zijn gedaan. Voor overige zaken blijft onverkort het huidige beleid en de bestaande voorwaarden gehandhaafd.'
Het betoog faalt.
3.3. Tot slot heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de beroepsgrond over het inburgeringsvereiste geen bespreking behoeft, omdat het niet kunnen vaststellen van de identiteit en nationaliteit van [appellante A] op zichzelf voor de staatssecretaris voldoende is om een naturalisatieverzoek af te wijzen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022
488-861-876.
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
[…]
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
[…]
d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en - indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft - de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen; […]
Artikel 23
1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
[…]
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
[…]
e. nationaliteit of nationaliteiten;
[…]
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. […]
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap
7-alg. Toelichting algemeen
Paragraaf 3.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit
Algemeen
De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. […]
Paragraaf 3.5.2. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand
De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen […]
- geboorteakte van hemzelf […]
Het belang van de buitenlandse geboorteakte in de naturalisatieprocedure is onder meer dat aan de hand daarvan de namen van de verzoeker om naturalisatie blijken naar diens eigen recht, en dat daarmee kan worden bepaald of betrokkene (al) een geslachtsnaam heeft of niet. […]
Paragraaf 3.5.5. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
Bewijsnood akten van de burgerlijke stand
Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:
- Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;
- Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;
- Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.
Bewijsnood geldig buitenlands paspoort
Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:
- Betrokkene staatloos is;
- Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd. […]