7.5.Verweerder heeft dus in het vervangende besluit niet alle omstandigheden betrokken en, mede als gevolg daarvan, niet deugdelijk gemotiveerd dat ontzegging van het Unierechtelijke verblijfsrecht aan eiser evenredig is. In zoverre slaagt de onder 7 weergegeven beroepsgrond. Gelet hierop kan het vervangende besluit niet in stand blijven.
Beoordeling verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit II de afwijzing van eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd gehandhaafd, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij direct voorafgaand aan zijn aanvraag (van 18 juni 2019) vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad. Daarbij heeft verweerder verwezen naar zijn besluiten tot (handhaving van de) intrekking van eisers verblijfsvergunning en tot (handhaving van de) afwijzing van eisers aanvraag om toetsing aan het EU-recht. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van die besluiten is geoordeeld en in aanmerking genomen dat eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als ingangsdatum 9 mei 2014 had, kan voormelde motivering de (handhaving van de) afwijzing van eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet dragen. Het bestreden besluit II, voor zover daarbij de afwijzing van eisers aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is gehandhaafd, kan dan ook evenmin in stand blijven.
9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het bestreden besluit I, het bestreden besluit II (voor zover niet vervangen) en het vervangende besluit gegrond. De rechtbank zal die besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand te laten. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat de belangen wél deugdelijk zijn gewogen als de bestreden besluiten en het vervangende besluit in samenhang worden bezien, maar dat volgt de rechtbank niet. In het bestreden besluit II en het vervangende besluit heeft verweerder namelijk geen aandacht besteed aan artikel 8 van het EVRM, terwijl verweerder in het bestreden besluit I geen aandacht heeft bestreed aan de Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling. De rechtbank kan niet zomaar de belangenafweging die is gemaakt in het kader van het ene toetsingskader in samenhang bezien met een evenredigheidsbeoordeling die is gemaakt in het kader van een ander toetsingskader. Een dergelijk zoekplaatje verhoudt zich niet tot het vereiste dat zowel bij de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM als bij de Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling alle omstandigheden integraal in samenhang moeten worden bezien. Verweerder heeft met zijn toelichting ter zitting de motiveringsgebreken in de besluiten dan ook niet hersteld. De rechtbank ziet ook geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu het aan verweerder is om een belangenafweging te maken en een evenredigheidsbeoordeling te verrichten. Voor het toepassen van een bestuurlijke lus ziet de rechtbank, gelet op de vele motiveringsgebreken in de besluiten, evenmin aanleiding. De rechtbank draagt verweerder dan ook een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hierbij mee dat zij, bij gelijk blijvende omstandigheden (en vooral gelet op het langdurige verblijf van eiser in Nederland, zijn zeer beperkte banden met Marokko, de belangen van de partner en de belangen van de kinderen), de kans gering acht dat een nieuwe belangenafweging/evenredigheidsbeoordeling de rechterlijke toets doorstaat als die opnieuw in het nadeel van eiser uitvalt.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder dat niet te vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 3.766,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten voor het indienen van de beroepschriften tegen de bestreden besluiten I en II, 0,5 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift tegen het vervangende besluit (analoog aan punt 12 van Bijlage A1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht) en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). De rechtbank ziet de zitting van 23 november 2022 niet als een nadere zitting maar als een eerste zitting, omdat daar het beroep tegen het bestreden besluit II en het vervangende besluit voor het eerst is behandeld.