ECLI:NL:RBDHA:2022:7423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
09/158374-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en witwassen met gebruik van Encrochat-berichten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen, verkopen en vervoeren van cocaïne in de periode van 30 maart 2020 tot en met 10 juni 2020, tezamen en in vereniging met anderen. De rechtbank heeft uitgebreid stilgestaan bij de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de Encrochat-berichten die als bewijs zijn gebruikt. De rechtbank oordeelde dat er voldaan was aan het bewijsminimum, omdat zowel de verklaring van de verdachte als de Encrochat-berichten als bewijs zijn gebezigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de onrechtmatigheid van de verkregen gegevens en de dagvaarding behandeld, maar deze verweren werden verworpen. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat de Encrochat-berichten rechtmatig waren verkregen. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste tenlastegelegde feit, maar de feiten onder 2 en 3 werden wettig en overtuigend bewezen verklaard, wat leidde tot de uiteindelijke veroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/158374-21
Datum uitspraak: 19 juli 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
BRP-adres: [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie: Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 september 2021, 30 november 2021, 7 februari 2022, 11 april 2022 (alle pro forma) en 5 juli 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Oosten en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 te Delft, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld In artikel l lid 4 van de Opiumwet,
een of meer grote hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 te Delft, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer (zeer) grote hoeveelheid/hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wet aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 te Delft en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/ofte bevorderen,
(telkens) zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
en/of
(telkens) voorwerpen en/of vervoersmiddelen e n/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)(telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
  • één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn mededaders en/of
  • aantekeningen met betrekking tot geldbedragen en/of
  • ontmoetingen gehad met en/of (telefonische) afspraken gemaakt met en/of besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten (door)gegeven aan zijn mededader(s)) en/of een of meer anderen, om verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of te bewerken en/of in ontvangst te nemen en/of vervoeren en/of betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zou(den) worden gekocht en/of bewerkt en/of geleverd en/of afgenomen en/of verder vervoerd en/of
  • (aan/bij) de kopende en/of verkopende partij) informatie (op)gevraagd en/of verstrekt over de prijzen, omvang en/of samenstelling van (de partij {en» verdovende middelen en/of locaties (ter bereiding/verwerking) en/of transportmogelijkheden en/of
  • foto's van verdovende middelen gemaakt en/of laten maken door de verkopende partij en/of mededader(s) en/of (vervolgens) verzonden/doorgestuurd aan de kopende partij en/of
  • transport (in verborgen ruimtes) geregeld en/of laten regelen (naar Noorwegen en/of Spanje en/of Groot Brittannie en/of België) en/of
  • geld en/of waardepapieren verstrekt en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of in ontvangst genomen en/of betaling(en) gedaan en/of laten doen ten behoeve van de aanschaf en/of verkoop van verdovende middelen;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 10 juni 2020, Delft, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/ofzijn mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en),
te weten een of meer (zeer) grote contant(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) was en/of genoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) voorhanden had en/of verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld - onder verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2022:3697 - dat hetgeen ten laste is gelegd onder 1 en 2 primair een ‘zoekplaatje’ betreft en niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Zonder nadere concretisering kan de koppeling tussen het tenlastegelegde en het dossier niet worden gemaakt en is het voor de verdediging volstrekt onduidelijk waartegen zij zich in dit verband moet verdedigen. Daarbij acht de raadsman het tenlastegelegde onder 1 niet gespecificeerd en het tenlastegelegde onder 2 onvoldoende feitelijk concreet. Concluderend stelt de raadsman zich op het standpunt dat de dagvaarding (partieel) nietig verklaard dient te worden.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is met de onderhavige strafzaak. De onderhavige strafzaak betreft een dossier van beperkte omvang, een relatief korte pleegperiode en de verhoren van de verdachte zijn voldoende specifiek geweest. Voorts zijn de tenlastegelegde feiten voldoende feitelijk, zodat de verdediging wist waartegen zij zich moet verdedigen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hieromtrent als volgt. De inhoud van de tenlastelegging wordt niet alleen beoordeeld aan de hand van de letterlijke tekst, maar moet mede worden bezien in samenhang met de inhoud van het dossier. De tenlastelegging voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de daaraan te stellen eisen nu deze een voldoende duidelijke en voldoende feitelijke opgave inhoudt van de strafbare feiten die de verdachte ten laste zijn gelegd. Bezien in combinatie met het onderliggende strafdossier moet het verdachte duidelijk zijn wat hem wordt verweten en waartegen hij zich diende te verdedigen. De door de verdediging aangehaalde uitspraak werpt geen ander licht op het voorgaande. In die zaak ging het om een dossier van ruim 10.000 pagina’s, 11 verdachten en verschillende pleegperioden. Die zaak en de onderhavige zaak zijn dus niet vergelijkbaar. Bovendien is bij de bespreking van het tenlastegelegde ter terechtzitting gebleken dat het de verdachte duidelijk was waartegen hij zich moest verdedigen.
De dagvaarding is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de eisen die artikel 261 Sv stelt en daarmee geldig.

4.Rechtmatigheid van Encrochat en de historische verkeersgegevens

4.1
De standpunten van de raadsman
4.1.1
Inleiding
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, ten aanzien van het verkrijgen van de
Encrochat-berichten en het verkrijgen van de historische verkeersgegevens,
onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden. De verdediging concludeert dat hierbij
sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen, die dienen te leiden tot
bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens en de hierop gebaseerde processen-verbaal.
4.1.2
Encrochat
De verdediging heeft aangevoerd dat het onderzoek [onderzoek 1] deel uitmaakt van het voorbereidend onderzoek in het onderzoek [onderzoek 2] . Met de Encrochat-operatie is sprake geweest van het binnendringen van de server op Frans grondgebied en is sprake geweest van het binnendringen van de toestellen onder andere op Nederlands grondgebied. Bovendien was er een innige samenwerking tussen Nederland en Frankrijk bij het uitvoeren van de Encrochat-hack. Dit maakt Nederland medeverantwoordelijk. De rechtmatigheid van de Encrochat-hack dient daarom zowel naar Nederlands als Europees recht in volle omvang te worden getoetst. Het vertrouwensbeginsel staat er dan ook niet aan in de weg om de rechtmatigheid van de hack te toetsen.
De verdediging meent dat de hack de proportionaliteitstoets niet doorstaat, omdat sprake is geweest van bulkinterceptie en ongedifferentieerd alle gegevens van alle Encrochat-telefoons zijn veiliggesteld. Het zonder concrete, individuele verdenking inzetten van deze bulkinterceptie levert een onherstelbaar vormverzuim op. Er is gehandeld in strijd met artikel 126uba Sv, alsook met geldende Europese jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, nu sprake is geweest van het ongedifferentieerd verzamelen van data en er geen mogelijkheid is van een onafhankelijke (gerechtelijke) betrouwbare toetsing achteraf door het uitblijven van relevante informatie over de werking van het technisch hulpmiddel. Deze schending heeft een grove inbreuk op de artikelen 6 en 8 EVRM opgeleverd.
Gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en
het nadeel dat hierdoor is veroorzaakt, meent de verdediging dat de sanctie van bewijsuitsluiting aangewezen is op voet van artikel 359a Sv. De verdediging verzoekt om de vanuit onderzoek [onderzoek 1] verkregen data (de Encrochat-berichten) uit te sluiten van het bewijs.
4.1.3
Historische verkeersgegevens
De verdediging heeft aangevoerd dat uit het dossier is gebleken dat de locatie- en verkeersgegevens zijn gevorderd over een periode van ruim drie maanden. Deze gegevens zijn vervolgens uitvoerig geanalyseerd. Daarmee is sprake van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven van de verdachte (artikel 8 EVRM). Tegelijkertijd blijkt dat deze historische verkeersgegevens zijn verkregen op vordering van de officier van justitie. De rechtspraak van het Europese Hof van Justitie brengt met zich dat, behalve in spoedeisende gevallen, de toegang tot verkeers- en locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens) alleen plaatsvindt na ‘voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit’, als de toepassing van deze bevoegdheid een ernstige inmenging in het recht op bescherming
van het privéleven van de gebruiker met zich meebrengt. Een dergelijke inmenging kan
- blijkens de rechtspraak - alleen worden gerechtvaardigd als sprake is van ernstige
criminaliteit. Het op deze wijze - zonder voorafgaande rechterlijke toetsing - toegang verkrijgen tot de verkeers- en locatiegegevens levert een onherstelbaar vormverzuim op. De verdediging verzoekt de historische verkeersgegevens en de hierop gebaseerde processen-verbaal van het bewijs uit te sluiten.
4.2
De standpunten van de officier van justitie
4.2.1
Encrochat
De officier van justitie heeft zich - in algemene zin - onder verwijzing naar jurisprudentie [1] op het standpunt gesteld dat er meerdere vonnissen zijn gewezen waarin is bepaald dat het gebruik van Encrochat bewijs rechtmatig verkregen bewijs is.
Verder heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering (mede) onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten heeft plaatsgevonden. [2] In het licht van het vertrouwensbeginsel behoort de Nederlandse rechter aan te nemen dat de inhoud van de door de Franse autoriteiten overgelegde stukken, inclusief het feitenexposé, juist was en op waarheid berustte en dat de bij de Franse wet toegekende bevoegdheden op een juridisch juiste en verdragsconforme wijze zijn toegepast. [3] Verder heeft het gerechtshof Den Bosch geoordeeld dat [onderzoek 1] een ander voorbereidend onderzoek betreft dan de onderzoeken die van Encrochat data gebruik maken. [onderzoek 1] richt zich namelijk niet op de geïdentificeerde gebruikers van Encrochat, maar kan wel met zich meebrengen dat de gebruikers uiteindelijk kunnen worden geïdentificeerd. Uit de overgelegde stukken maakt het gerechtshof op dat het zeer waarschijnlijk is dat het grootste deel van de NN-gebruikers de Encrochat-telefoons slechts gebruikt teneinde te voorkomen dat de door hen gepleegde feiten of te plegen strafbare feiten worden ontdekt. Dat betreft geen belang in de zin van artikel 359a Sv. Een eventuele schending van dit belang door een vormverzuim levert derhalve eveneens geen nadeel op als bedoeld in artikel 359a Sv. Tevens heeft de raadsman onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een mogelijke schending van artikel 8 EVRM. Tot slot heeft de Hoge Raad geoordeeld dat Ennetcom-gegevens rechtmatig mogen worden gebruikt in onderzoeken mits het een van de vier onderzoeken uit het rechtshulpverzoek betreft of als in dat onderzoek een separate machtiging voor het gebruik van die data is verkregen van de rechter-commissaris. [4]
4.2.2
Historische verkeersgegevens
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de historische verkeersgegevens inderdaad gevorderd hadden moeten worden middels een machtiging van de rechter-commissaris, maar in casu zijn de historische verkeersgegevens gevorderd over drie maanden en dat betreft een zeer beperkte tijdspanne. Derhalve kan niet gesteld worden dat een min of meer compleet beeld van het leven van de verdachte is verkregen. Daarom heeft de officier van justitie geconcludeerd dat sprake is van een vormverzuim, maar dat kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan. Mocht de rechtbank desalniettemin de historische verkeersgegevens uitsluiten van het bewijs, dan heeft de verdachte bij het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij de gebruiker was van het Encrochat-account met de naam ’ [accountnaam 1] ’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Om de Encrochat-verweren te kunnen beoordelen, staat de rechtbank eerst stil bij de wijze waarop de Encrochat-communicatiedienst werkte. Daarna komt aan de orde de wijze waarop de Encrochat-data door de Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en zijn gedeeld met de Nederlandse opsporingsdiensten en hoe de Encrochat-data vervolgens in het onderzoek terecht zijn gekomen.
Deze vaststelling is niet nieuw: de afgelopen tijd hebben meerdere rechtbanken stilgestaan bij de feitelijke gang van zaken omtrent de Encrochat-hack en bij de toelaatbaarheid van de hieruit verkregen informatie. Uit praktische overwegingen en omwille van de rechtseenheid heeft de rechtbank delen overgenomen uit andere uitspraken, namelijk uit de uitspraken van de rechtbank Limburg van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:571), de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 april 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:3227), de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:3833), de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:2384), de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4504) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5762). De rechtbank overweegt dat de door de verdediging gevoerde rechtmatigheidsverweren voor het overgrote deel geheel gelijkluidend zijn aan de verweren die zijn gevoerd in de zaak die leidde tot de hierboven genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2022. De rechtbank ziet hierin aanleiding om bij de bespreking van de rechtmatigheidsverweren aansluiting te zoeken bij de overwegingen van de rechtbank Den Haag.
4.3.2
De feitelijke gang van zaken omtrent de Encrochat-hack
Beschrijving Encrochat
Encrochat was een aanbieder van telefoons waarmee door middel van de Encrochat-applicatie versleutelde chats (bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen) konden worden verzonden en ontvangen en waarmee onderling gebeld kon worden. Ook was het mogelijk om notities te bewaren op de telefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en was dus beperkt tot het gebruik van de communicatie-applicaties die er door de leveranciers op gezet werden. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de Encrochat-applicaties vooraf geïnstalleerd waren in combinatie met een abonnement om de service te kunnen gebruiken.
Een Encrochat-telefoon werd geleverd met een simkaart waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. Deze simkaart had een wereldwijde dekking. De inhoud van een Encrochat-telefoon kon door de gebruiker volledig worden gewist. Dit werd ook wel ‘panic-wipe’ genoemd. Door Encrochat zijn diverse typen telefoontoestellen geleverd voor het gebruik van de Encrochat-applicatie.
Door middel van de Encrochat-applicatie konden de Encrochat-gebruikers alleen onderling en één-op-één communiceren. Er konden dus geen groepsgesprekken worden gevoerd. De onderlinge communicatie kon tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker, met het verzoek om toegevoegd te worden aan diens contactenlijst. De ander moest dit verzoek eerst accepteren voordat onderlinge communicatie mogelijk was. Gebruikers konden elkaars username opslaan in hun contactenlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘nickname’). Er kon dus slechts gecommuniceerd worden met contacten in de contactenlijst; niet met overige Encrochat-gebruikers ook al was daarvan de Encrochat-gebruikersnaam bekend. Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. De berichten verliepen in principe na een vooraf ingestelde tijd, ook wel burn-time of beveiligde verwijdertijd genoemd. Deze tijd was door de gebruiker aan te passen, standaard stond hij ingesteld op zeven dagen.
Het onderzoek naar (het bedrijf) Encrochat en het JIT
Al vanaf 2017 vonden in onder meer Frankrijk en Nederland (onderzoek [onderzoek 3] , later [onderzoek 1] ) onderzoeken plaats naar Encrochat. Telefoons van Encrochat zijn in diverse strafrechtelijke onderzoeken aangetroffen en in beslag genomen bij personen die van ernstige strafbare feiten werden verdacht. De indruk ontstond bij de politie dat deze telefoons vrijwel uitsluitend in het (georganiseerde) criminele circuit werden gebruikt. De gebruikers van de Encrochat-telefoons waren (doorgaans) onbekend. De onmogelijkheid om de telefoons te herleiden tot de persoon die de telefoon gebruikte, zou volgens de politie maken dat deze dienst populair was binnen bepaalde typen van criminaliteit. De mogelijkheden van ‘burn time’ en ‘panic-wipe’ maakten dat ook op het moment dat een dergelijke telefoon in beslag was genomen én forensisch kon worden ontsleuteld, er zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
In elk geval in de eerste maanden van 2020 is overleg gevoerd door politie en justitie uit verschillende landen met als doel te komen tot een gecoördineerde aanpak bij de vervolging van het bedrijf Encrochat, de daaraan gelieerde personen, en de gebruikers van deze dienst. De server van Encrochat bleek te zijn gevestigd in Roubaix, Frankrijk. Bij het verzenden van een Encrochat-bericht van het ene naar het andere toestel verliep de communicatie via deze, zich in Frankrijk bevindende, server. Het berichtenverkeer was versleuteld (encrypted). Deze versleutelde communicatie bleek niet of nauwelijks inzichtelijk te zijn voor opsporingsdiensten.
Het gezamenlijk overleg heeft geleid tot de oprichting van een Joint Investigation Team (JIT) om de verdenkingen tegen Encrochat, de daaraan gelieerde personen, en de gebruikers van deze dienst verder te onderzoeken. Die verdenkingen waren dat het bedrijf Encrochat en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de dienst Encrochat werden gepleegd.
De hack
Op 30 januari 2020 heeft een Franse rechter in het Franse onderzoek, op een aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie van 29 januari 2020, de eerste toestemming gegeven om een interceptietool te installeren op voornoemde server van Encrochat in Roubaix. De Franse rechter heeft daarbij onder meer overwogen dat in verschillende onderzoeken naar georganiseerde misdaad in Frankrijk Encrochat-telefoons zijn aangetroffen, dat deze telefoons veelvuldig door criminelen worden gebruikt die actief zijn in de drugshandel en dat de installatie van een interceptietool de enige mogelijkheid is om toegang te krijgen tot de versleutelde communicatie. De Franse autoriteiten hebben vervolgens op 1 april 2020 de tool geïnstalleerd. Door de inzet van deze interceptietool kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 onder meer live informatie van Encrochat-telefoons worden verzameld.
Op 10 februari 2020 is door het Nederlandse Openbaar Ministerie (hierna: OM) onder de naam [onderzoek 1] een onderzoek gestart gericht op het bedrijf Encrochat, de directeuren van het bedrijf, de resellers van de Encrochat-telefoons van het bedrijf en daarnaast op de onbekende gebruikers ervan die zich (vermoedelijk) schuldig maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. Op 10 april 2020 werd door de justitiële autoriteiten van Frankrijk en Nederland een JIT-overeenkomst getekend ter vorming van een gemeenschappelijk onderzoeksteam gericht op het opsporen van strafbare feiten in samenhang met Encrochat.
Door Frankrijk, op basis van Franse strafvorderlijke bepalingen, verzamelde data zijn in het JIT gevoegd in het gezamenlijke onderzoeksdossier, waaronder ook de door Frankrijk live verzamelde info. De informatie is op die manier gedeeld met alle JIT partners, waaronder Nederland. Andersom is door Nederland verzamelde data ook in het JIT gevoegd en met Frankrijk gedeeld. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie ook op enig moment toegang gegeven tot de Encrochat-data over een beveiligde verbinding met de betreffende computersystemen in Frankrijk. Door enerzijds de inbreng in het JIT van de door Frankrijk reeds verzamelde data en anderzijds de toegang via de beveiligde verbinding, verkreeg het Nederlandse opsporingsteam Encrochat-telefooncommunicatie, die betrekking had op de periode van 1 april tot en met 26 juni 2020, te weten vanaf de installatie van de interceptietool op 1 april 2020 door de Franse autoriteiten tot het uitschakelen van de onderscheppingsserver door de Franse autoriteiten op 26 juni 2020. Om een zo actueel mogelijke kopie van de Encrochat-telefoondata van de Franse computersystemen te krijgen, gebruikte de politie een wijze van kopiëren waarbij met een zo klein mogelijke vertraging de nieuwe Encrochat-telefoondata werden gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. De aldus verkregen data vanuit Frankrijk, veelal bestaand uit Encrochat-berichten, is volgens de politie de dataset die de politie in Nederland heeft verkregen binnen het onderzoek [onderzoek 1] . Het betreft data afkomstig van 39.000 telefoons, waarvan zich ongeveer 9.000 telefoons (deels) in Nederland bevonden. Nederland heeft ook nog een harde schijf ontvangen van Frankrijk met daarop alle data. De informatie op die harde schijf is vergeleken met de data die eerder gekopieerd waren. Uit deze vergelijking heeft de politie geconcludeerd dat de data “volledig en integer zijn gekopieerd” vanaf de Franse systemen naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie.
Daarnaast heeft het Franse onderzoeksteam op vier verschillende momenten, te weten in januari 2019, oktober 2019, februari 2020 en juni 2020, een kopie gemaakt van de Encrochat-infrastructuur en de informatie die op dat moment beschikbaar was op de verschillende, zich in Frankijk bevindende, servers. Deze informatie is ook ingebracht in het JIT. Dit heeft eveneens veel informatie opgeleverd. Dit betrof geen inhoudelijke berichten, maar wel veel metadata, zoals back-ups van de notitie-app, administratieve gegevens, IP adressen, overzicht van users en databases met wachtwoorden.
Op 13 juni 2020 waarschuwde het bedrijf Encrochat haar gebruikers dat de overheid was binnengedrongen in het systeem en eindigde het berichtenverkeer. Op 26 juni 2020 schakelden de Franse autoriteiten de onderscheppingsserver uit.
4.3.3
Vertrouwensbeginsel
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de Encrochat-data in een ander onderzoek ( [onderzoek 1] ) is vergaard, niet aan een toetsing in de weg staat. Zoals volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889 en 1890) kan toetsing aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een
andervoorbereidend onderzoek indien het vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank constateert dat de Encrochat berichten in het [onderzoek 2] onderzoek een prominente rol spelen in de bewijsconstructie van de officier van justitie. De rechtbank is daarmee van oordeel dat eventuele vormverzuimen bij de verkrijging en de verwerking van Encrochat data binnen [onderzoek 1] van bepalende invloed zouden kunnen zijn bij het opsporingsonderzoek en de vervolging van de verdachten binnen [onderzoek 2] . Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank het onderzoek [onderzoek 1] als voorbereidend onderzoek naar de verdachte in het onderzoek [onderzoek 2] beschouwt, het betekent uitsluitend dat zij geen reden ziet te oordelen dat het bepaalde in artikel 359a Sv aan verdere toetsing van de datavergaring en/of analyse in de weg staat.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt volgens vaste rechtspraak met zich dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat (in dit geval Frankrijk) de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter de genoemde machtiging heeft kunnen verlenen. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek sprake is geweest van een schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is dan ook onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter erop moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden.
4.3.4
Schendingen van artikelen 6 en 8 EVRM
De wijze waarop de Encrochat data vervolgens door de Nederlandse onderzoeksteams (eerst in [onderzoek 1] en daarna in [onderzoek 2] ) zijn geanalyseerd en verwerkt ligt wel ter toetsing voor. Het vertrouwensbeginsel is immers niet van toepassing op onderzoek door de Nederlandse opsporingsdiensten naar de gegevens die zij van de Franse opsporingsdiensten hebben gekregen. De Nederlandse rechter dient te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van het buitenlandse onderzoek in een strafzaak gebruikt wordt gemaakt, geschiedt conform het toepasselijk recht, te weten het EVRM, het Unierecht en het nationale recht. De rechtbank zal ten eerste nagaan of inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Nederland heeft als JIT-partner de beschikking gekregen over de door Frankrijk verkregen data en moet zich bij de verdere verwerking en het delen daarvan met andere onderzoeken rekenschap geven van mogelijke inbreuken die daarmee gepaard kunnen gaan. Omdat het onderzoeksteam in [onderzoek 1] voorzag dat bij de verkrijging en verwerking van de Encrochat-data vanuit Frankrijk mogelijk ook de belangen en rechten van een groot aantal Nederlandse Encrochat gebruikers betrokken zouden zijn, heeft het OM ervoor gekozen een rechterlijke toets te vragen voorafgaand aan de verkrijging en verwerking van de data. Het OM stelt daar op grond van de Nederlandse wetgeving strikt genomen niet toe gehouden te zijn geweest, maar deze stap omwille van de zorgvuldigheid te hebben gezet. Nu de wet niet voorziet in een machtiging voor exact deze situatie, is aansluiting gezocht bij de artikelen 126uba en 126t Sv.
De rechter-commissaris heeft het OM in dit verzoek ontvangen en een machtiging verleend. De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking van 27 maart 2020 overwogen dat het aannemelijk is dat communicatie via Encrochat in een groot tot zeer groot aantal gevallen van gebruik betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze onderzoek te doen naar die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De tekstdelen in de 126uba-beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020, die in verband met de bescherming van Frans staatsgeheim door het OM zijn zwart gelakt, zijn wel getoetst door de rechter-commissaris in een artikel 149b Sv procedure.
De rechtbank ziet het verzoek van de officier van justitie in [onderzoek 1] aan de rechter-commissaris tot afgifte van de 126uba Sv machtiging als een adequate invulling om de door het recht op privacy beschermde belangen van de Encrochat gebruikers te waarborgen. Artikel 126uba Sv omvat immers de rechterlijke toets voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. De officier van justitie heeft derhalve als het ware ‘het meerdere’ gevraagd om ‘het mindere’ te kunnen laten toetsen. Deze toets is in de wet strikt genomen niet voorgeschreven. Dat neemt niet weg dat deze is aangelegd en daarmee een rechterlijke afweging is ingebouwd om de verwerking van de Encrochat-data met inachtneming van de relevante belangen te doen plaatsvinden.
De lijst met onderzoeken die aan de rechter-commissaris is overhandigd betreft onderzoeken naar zware vormen van criminaliteit. De rechter-commissaris heeft dit afgezet tegen de betrokken belangen van individuele gebruikers en daarbij in aanmerking genomen dat een groot tot zeer groot deel van de gebruikers Encrochat gebruikt in relatie tot of ten behoeve van het plegen van ernstige, de rechtsorde verstorende, vormen van (georganiseerde) criminaliteit. Dit brengt ook mee dat de gevoerde communicatie veelal betrekking heeft op strafbare feiten en niet of nauwelijks op het privéleven van de gebruikers. De inbreuk die daarop wordt gemaakt, is derhalve relatief gering.
4.3.5
Conclusie
Nu de analyse van de data in [onderzoek 1] en de selectie voor de verdere verstrekking aan [onderzoek 2] zijn geschied overeenkomstig de 126uba Sv beschikking van de rechter-commissaris, concludeert de rechtbank dat hierin niet alleen de door artikel 6 EVRM beschermde belangen voldoende zijn meegewogen, maar ook dat de waarborgen van artikel 8 EVRM in acht zijn genomen en geen sprake is geweest van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag in het privéleven van de verdachte. Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden is om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) en verstrekken van de Encrochat-data aan het onderzoek [onderzoek 2] onrechtmatig is geweest.
4.4
Historische verkeersgegevens
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim doordat de machtiging voor het afgeven van de historische gegevens niet is afgegeven door een rechterlijke instantie, maar door de officier van justitie. De verdediging heeft verzocht om bewijsuitsluiting.
De rechtbank overweegt dat de betreffende historische verkeersgegevens door de rechtbank in deze zaak niet voor het bewijs zullen worden gebruikt. Gelet hierop kan in het midden worden gelaten of er wat betreft de gevorderde historische verkeersgegevens sprake is van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting moet leiden.

5.De bewijsbeslissing

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de Encrochat-gesprekken moeten worden uitgesloten van het bewijs wegens onrechtmatigheden bij de verkrijging daarvan, zijn deze verweren hierboven al besproken. Inhoudelijke bewijsverweren worden hierna besproken. De verdediging heeft namens de verdachte vrijspraak van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit, nu het enige bewijs zou moeten blijken uit de Encrochat- berichten en iedere vorm van steunbewijs ontbreekt. Aan het bewijsminimum is daarmee niet voldaan. Mocht de rechtbank hieraan voorbij gaan, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 3.
5.3
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen en overweegt daartoe als volgt. Hoewel er in het dossier aanwijzingen zijn dat de verdachte zich in heeft gelaten met drugsgerelateerde connecties in het buitenland, is niet buiten gerede twijfel vast komen te staan dat de verdachte zelf betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne. De rechtbank zal de verdachte derhalve ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 vrijspreken.
5.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [kenmerk] , van de politie eenheid Team Opsporing Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 243), onderzoek: [onderzoek 2] / DHRAA20073.
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 40 t/m 58):
Chats tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2] :
31-03-2020 14:47 [accountnaam 1] : Zijn er nog klanten voor blokken
31-03-2020 14:47 [accountnaam 1] : Heb er morgen 1/of 2
31 -03-2020 14:48 [accountnaam 2] : Ik kan vragen
Chats tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 3]
24-04-2020 11:27 [accountnaam 1] : Maat iknheb zelf spullen
24-04-2020 11:27 [accountnaam 1] : En goedkooer
24-04-2020 11:36 [accountnaam 3] : Wat voor spullen heb jij maat
24-04-2020 11:36 [accountnaam 3] : Foto en prijs
20-05-2020 10:51 [accountnaam 3] Had je al foto en prijs maat
20-05-2020 10:51 [accountnaam 1] :
20-05-2020 10:52 [accountnaam 1] : 26500
Chats tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 4]
10-04-2020 17:23 [accountnaam 1] : Die handeongaat als traker
10-04-2020 17:23 [accountnaam 1] : En nieman ian kopej onder 27
12-04-2020 15:57 [accountnaam 1] : Heb wrl andere een ligt hier
12-04-2020 15:57 [accountnaam 1] : Kan morgen
12-04-2020 15:58 [accountnaam 1] :
12-04-2020 15:59 [accountnaam 1] : Ook 26
12-04-2020 15:59 [accountnaam 4] : Iemand wilt ook 12 stuks hebben
12-04-2020 15:59 [accountnaam 1] : Als zeker is bestal.ik
12-04-2020 16:01 [accountnaam 4] : Maat pak sowieso 10 en daarna zie ik die 25 wel
12-04-2020 16:19 [accountnaam 1] : Morgen pap aub dan kan ik pakken
29-04-2020 11:47 [accountnaam 1] : Hoe laat komt die pap neef krikg ik.streep
29-04-2020 11:47 [accountnaam 1] : Kan op halen ook
29-04-2020 11:48 [accountnaam 4] : Ja uurtje ben ik bij hem
29-04-2020 11:53 [accountnaam 4] : Pap is in ypenburg
29-04-2020 11:53 [accountnaam 1] : Oke ik wacht hier
29-04-2020 11:53 [accountnaam 1] : Probeer geen 10 en kk zool aub hahaa sorry maar ik
ben hele dag bezig weg aan brengen pfff
29-04-2020 11:54 [accountnaam 1] : Nu net weer 16000 tienjes weg gedaan kost me
250 euro
19-04-2020 13:48 [accountnaam 1] :
19-04-2020 14:14 [accountnaam 1] : 20/stuks heb ik.gepakt
19-04-2020 14:15 [accountnaam 1] : Fuck it raken we wel.kwijt toch
19-04-2020 14:15 [accountnaam 1] : En morgen stass auto en laten we neef rijden en
wat verdiene
19-04-2020 14:17 [accountnaam 4] : Tuujrlijkkk
Chats tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 5]10-06-2020 16:14 [accountnaam 1] : Neemagneet mee
10-06-2020 16:15 [accountnaam 5] : Oke heb je spullen?
10-06-2020 16:15 [accountnaam 1] : Heb stas bus en ze komen als goed is nu brengen
maar ben magneet kwijt
10-06-2020 16:l6 [accountnaam 5] : Ja oke moet ik nu brengen?
10-06-2020 16:17 [accountnaam 1] : Ga nu vragen
10-06-2020 16:19 [accountnaam 1] : 19.30/zeggen ze
10-06-2020 16:19 [accountnaam 5] : Ik heb klant 40cash is zonde dat ik.andefe blokken verkoop
10-06-2020 16:20 [accountnaam 1] : Ik klant voor 3/7/10/en 34
10-06-2020 16:20 [accountnaam 1] : Als deze komej en weg morgen noeuwe
10-06-2020 16:39 [accountnaam 1] : Als.we hebben gelijk weg doen
10-06-2020 19:32 [accountnaam 1] : Maat ik ga morgen zelf ophalen onze stuks bom.is gebarten 0900/ga ik rijden en haal.er 20/klaar
10-06-2020 19:32 [accountnaam 5] : Waar ga je halen?
10-06-2020 19:32 [accountnaam 1] : Dort
10-06-2020 19:33 [accountnaam 1] : Ik regel
10-06-2020 19:35 [accountnaam 1] : Dan jlaar wil dan alleenaar betalen 25/en ophalem
10-06-2020 19:36 [accountnaam 1] : Dus snel.pap en dan.koop ik ze
10-06-2020 19:36 [accountnaam 5] : Jou pool gaat 4st halen nu
10-06-2020 19:36 [accountnaam 1] : 25/moet ik betalen
Chats tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 6] :
18-05-2020 17:34 [accountnaam 6] : 21.00 uur eta bij jou met pap
18-05-2020 17:35 [accountnaam 1] : Oke
18-05-2020 17:35 [accountnaam 1] : Weet je hoeveel
18-05-2020 17:35 [accountnaam 1] : Exact
18-05-2020 17:37 [accountnaam 6] : 567.000 = 27000 x 21 stuks
18-05-2020 17:38 [accountnaam 6] : Prijs aan jou 26.500 x 21 = 556.500
18-05-2020 17:38 [accountnaam 6] : 300 x 21 chauffeur = 7200
18-05-2020 17:39 [accountnaam 6] : 3300 mijn deel winst van dit
18-05-2020 17:47 [accountnaam 6] : Maar we overlopen dit bel me even als je wifi hebt
18-05-2020 17:57 [accountnaam 1] : Oke
Chats tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 7]
16-04-2020 13:30 [accountnaam 1] : Amigo aub laat weten die 18 want ik wil.niets hier
in me huis houden
16-04-2020 13:30 [accountnaam 1] : Sorry maar kost me 8/jaar haha
16-04-2020 13:32 [accountnaam 1] : Beetje link vind je niet
16-04-2020 13:48 [accountnaam 1] : Dus laat weten ander gaan deze naar andere ik moet afrekenwn
16-04-2020 15:01 [accountnaam 7] : Ja morgen
16-04-2020 15:02 [accountnaam 1] : Dus niet weg doen
16-04-2020 15:02 [accountnaam 1] : Voor jou vast houden
16-04-2020 15:03 [accountnaam 1] : En nieuwe
16-04-2020 15:35 [accountnaam 1] : Maat even aub reageren
16-04-2020 15:35 [accountnaam 1] : Wat is het plan
16-04-2020 17:20 [accountnaam 1] : maat ik gooi ze er uit. Ga niet de nacht met 18/kk blokken zitten
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 5 juli 2022, voor zover inhoudende:
Ik ben de gebruiker van de encrochatnaam ‘ [accountnaam 1] ’. Alle berichten uit het dossier met deze naam zijn afkomstig van mij. Ik heb de PGP-telefoon gekregen, omdat ik zou proberen om voor iemand die spul had geld te verdienen. Ik stuurde foto’s door van blokken. Encrochat is een marktplaats en daar heb ik aan meegedaan. ‘26500’ is de prijs voor een blok cocaïne en ik probeerde dan een koper te zoeken. Ik had de intentie om geld te verdienen met de handel in cocaïne.
5.6
Bewijsoverwegingen
Bewijsminimum en betrouwbaarheid weergave Encrochat-berichten
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijs louter is gebaseerd op een enkele bron, te weten de Encrochat-berichten. Er zijn verder immers geen verdovende middelen dan wel contante geldbedragen aangetroffen bij de verdachte en er zijn geen getuigen die kunnen bevestigen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Voorts kan de rechtbank niet zonder meer er vanuit gaan dat de Encrochat-gesprekken in het dossier juist zijn weergegeven. De verdediging heeft er in dat verband op gewezen dat een gesprek tussen [accountnaam 8] en [accountnaam 1] op 1 april 2020 op twee verschillende plaatsen in het dossier is weergegeven, maar dat [accountnaam 1] slechts bij één van deze twee weergaven tot twee keer toe ‘Oke’ heeft verstuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gegrondheid van de verweren van de verdediging niet aannemelijk geworden. Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank gebruikt twee bewijsmiddelen, te weten de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en een proces-verbaal van bevindingen waarin de betreffende gesprekken zijn neergelegd. Het is juist dat beide bewijsmiddelen betrekking hebben op de Encrochat-gesprekken, maar er is geen rechtsregel die zich daartegen verzet. Ten tweede is niet gebleken dat de weergave van de Encrochat-gesprekken onbetrouwbaar is. Er zit inderdaad een verschil tussen de weergave van hetzelfde gesprek van 1 april 2020 op enerzijds pagina 42 en anderzijds pagina 99 van het dossier. Dit verschil, dat van ondergeschikte aard is, maakt echter nog niet dat de weergave van de gesprekken in het hele dossier onbetrouwbaar is. De rechtbank heeft geconstateerd dat de communicatie tussen de verschillende accounts, zoals opgenomen in het dossier, niet abnormaal of onbegrijpelijk is verlopen. De berichten sluiten op elkaar aan. Voorts is de verdachte meerdere keren, waaronder ter terechtzitting, geconfronteerd met de inhoud van de berichten, zodat voor hem de gelegenheid heeft bestaan om – indien nodig – uitleg te geven over die berichten of aan te geven dat een bepaalde weergave niet juist is. Er is echter geen begin van aannemelijkheid dat relevante stukken van de gewisselde berichten onjuist zijn weergegeven.
Conclusie
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de Encrochat-gesprekken betrouwbaar zijn en voor het bewijs in deze zaak kunnen worden gebruikt.
Het tenlastegelegde onder 2
De rechtbank stelt op grond van de genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte vanaf 31 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 grote hoeveelheden cocaïne heeft verhandeld. De verdachte informeert naar klanten voor ‘blokken’ en laat weten hier de beschikking over te krijgen. Verder heeft de verdachte bericht zelf spullen te hebben en desgevraagd heeft hij de prijs “26.500” vermeld onder een foto van een zak poeder. Verder heeft de verdachte een bericht verstuurd waarin staat dat hij 20 stuks ‘heeft gepakt’ en een stashauto gaat laten rijden om wat te verdienen. Verder blijkt uit de chatgesprekken dat de verdachte klanten heeft voor ‘3/7/10/en 34’, hetgeen de rechtbank interpreteert als klanten voor 3, 7, 10 en 34 blokken cocaïne. Ook blijkt uit de chatgesprekken dat de verdachte de 18 blokken niet in zijn huis wil hebben en deze ‘eruit gooit’, omdat hem dat acht jaar (de rechtbank begrijpt: acht jaar gevangenisstraf) kan opleveren. Tot slot blijkt uit de chatgesprekken en de verklaring van de verdachte dat hij in het bezit was van grote geldbedragen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het nooit tot de daadwerkelijke verkoop van de blokken cocaïne is gekomen. De verdachte zou louter de intentie hebben gehad om te handelen in cocaïne. Uit de gesprekken zou niet blijken dat enige overdracht is voltooid. De rechtbank acht dit onderdeel van zijn verklaring volstrekt onaannemelijk. De koop en verkoop van cocaïne wordt immers gekenmerkt door vluchtig contact, waarbij doorgaans geen sprake zal zijn van een order- of ontvangstbevestiging. De chatberichten bieden, zoals hiervoor overwogen, voldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat het niet bij intenties is gebleven en er daadwerkelijk handel heeft plaatsgevonden. Ook de verklaring van de verdachte dat de foto’s in de chatgesprekken niet van hemzelf zijn en doorgestuurde berichten betreffen, schuift de rechtbank, gelet op de context van de berichten waarbij de foto’s zijn afgebeeld, als ongeloofwaardig terzijde.
Medeplegen
De rechtbank dient te beoordelen of bovenstaande gedragingen als medeplegen kunnen worden aangemerkt omdat sprake is geweest van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een of meer) ander(en). De rechtbank is van oordeel dat is gebleken dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met
[accountnaam 5] en [accountnaam 4]in de verkoop, verstrekking en aflevering van blokken cocaïne
.De verdachte bericht onder meer ‘raken we wel.kwijt toch’ en ‘morgen stas auto en laten we neef rijden’. Deze berichten duiden op een gezamenlijke handelsoperatie. Derhalve acht de rechtbank het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen het medeplegen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne.
Het tenlastegelegde onder 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Voor de beoordeling of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag, moet daarom worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Uit het chatgesprek van 19 april 2020 is gebleken dat de verdachte een koffer met daarin zeer veel contant geld in zijn bezit heeft gehad en in het bericht van 29 april 2020 staat dat hij
net weer 16000 tientjes weg gedaan had en dat hem dat 250 euro kostte. Het is een feit van algemene bekendheid dat het handelen in drugs veelal gepaard gaat met het voorhanden hebben van grote (contante) geldbedragen. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan het niet anders dan dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De verdachte heeft geen verklaring gegeven die tot een andere conclusie leidt. De verdachte heeft ter terechtzitting wel verklaard dat hij vier kilogram hennep had verkocht aan een coffeeshop in Delft en dat hij daar zestienduizend euro aan briefjes van tien euro voor heeft ontvangen. De verkoop, het afleveren of het opzettelijk aanwezig hebben van hennep is een misdrijf. Hoewel de rechtbank betwijfelt of de verdachte die grote hoeveelheid contant geld heeft ontvangen voor de verkoop van hennep - en dus niet voor de verkoop van cocaïne, hetgeen in lijn is met de aard van de Encrochat gesprekken – moet ook op basis van die verklaring van de verdachte geconcludeerd worden dat het geldbedrag van (enig) misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. Om voorgaande redenen acht de rechtbank witwassen wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, mede gelet op de korte pleegperiode, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van gewoontewitwassen. De rechtbank ziet in het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat ten aanzien van het witwassen sprake is van medeplegen. Van het bovenstaande zal de rechtbank de verdachte dan ook vrijspreken.
5.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 30 maart 2020 tot en met 10 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk
heeftverkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
grote hoeveelheden
,van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 30 maart 2020 tot en met 10 juni 2020, in Nederland,
zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte, van
(zeer) grote contant(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en de herkomst verhuld,
terwijl hij wist, dat
degeldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent een eventuele strafoplegging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kortgezegd - de handel in cocaïne tezamen en in vereniging met onbekend gebleven anderen en aan het witwassen van grote geldbedragen. De handel in verdovende middelen heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaat veel geld in om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld niet geschuwd. Van de georganiseerde drugshandel gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee onze democratische rechtsstaat. Verder geldt dat een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug is te leiden tot de behoefte aan drugs bij armlastige gebruikers. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook passend dat voor handel in verdovende middelen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd van aanzienlijke duur. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van dergelijke straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 september 2021. Daar is uit gebleken dat de verdachte meermalen tot gevangenisstraffen is veroordeeld voor misdrijven aangaande de Opiumwet. Kennelijk hebben die straffen de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verder is de verdachte bij vonnis van 14 september 2020 veroordeeld voor valsheid in geschrift, witwassen en handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Daarvoor is een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd. Artikel 63 Sr is van toepassing en hiermee houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is ten aanzien van handel in harddrugs als uitgangspunt vermeld dat bij hoeveelheden vanaf twintig kilogram vijftig maanden gevangenisstraf worden opgelegd. Gelet op de inhoud van de berichten staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte heeft gehandeld in hoeveelheden die hier (ruim) boven liggen. Daarnaast moet ook de bewezenverklaring van witwassen in de op te leggen straf tot uitdrukking worden gebracht. Wat betreft het witwassen houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van enige samenloop met de handel in cocaïne.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 54 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:witwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 54 (vierenvijftig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.F. Holtrop, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Prosperini, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2022.