ECLI:NL:RBDHA:2022:3694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
767251-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs en bedreiging met vuurwapen en handgranaat

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs en bedreiging met een vuurwapen en een handgranaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de criminele organisatie die gebruik maakte van Encrochat-telefoons. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool en een handgranaat, en van het bedreigen van een vrouw door met een vuurwapen bij haar woning aan te bellen en een handgranaat in haar tuin te leggen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging over de rechtmatigheid van het Encrochat-onderzoek en oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar wogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/767251-20 en 09/765046-20
Datum uitspraak: 22 april 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 september 2020, 25 november 2020, 22 januari 2021 en 16 april 2021 (allen pro forma), 22 en 23 maart 2022 (inhoudelijke behandeling) en 22 april 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.N.R. Maenen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in dagvaarding I (09/767251-20) en dagvaarding II (09/765046-20). De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I en II aan dit vonnis gehecht.

3.Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar de inhoud van haar brief van 18 maart 2022, aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Blijkens de inhoud van chatberichten die zich in het dossier bevinden, is er op 6 juni 2020 sprake geweest van een levensbedreigende situatie voor de verdachte, waarop ten onrechte niet is ingegrepen door de opsporingsambtenaren. In de machtiging ex artikel 126uba en 126t van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van 27 maart 2020 en het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 20 september 2020 heeft de rechter-commissaris als voorwaarde gesteld, dan wel mocht hij ervan uitgaan, dat bij zogenaamde threat to life-situaties de chatberichten live moesten of zouden worden meegelezen. De chatberichten waaruit de mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van de verdachte blijkt, zijn echter niet live meegelezen, maar op een later moment veiliggesteld. De opsporingsambtenaren hebben daardoor gehandeld in strijd met de instructies van de rechter-commissaris. Dat is een dermate ernstig vormverzuim dat de sanctie daarop niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie hoort te zijn.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake was van een verplichting tot het live meelezen van bepaalde chatberichten. De chatberichten zijn feitelijk ook niet live meegelezen. Er bestond daarom geen verplichting tot ingrijpen door de politie op 6 juni 2020. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake.
3.3
Beoordeling rechtbank
De door de verdediging genoemde chatberichten van 6 juni 2020 zijn door de politie niet live meegelezen. Dit volgt uit de inhoud van het proces-verbaal van 29 juli 2021. In zoverre kan er dan ook geen sprake zijn geweest van bijvoorbeeld schending van het verbod ex artikel 126ff Sv, of een andere verplichting tot ingrijpen door de politie, die door de politie zou zijn geschonden.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, heeft de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank in zijn proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2020 of in de machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv geen instructie of opdracht aan het Openbaar Ministerie en/of aan opsporingsambtenaren gegeven om in mogelijke threat to life-zaken chatberichten live mee te lezen. Deze machtiging ziet op het verwerken en onderzoeken van de zogenaamde Encrochatdata, waarbij onder meer aandacht is besteed aan de gang van zaken bij threat to life zaken. Er wordt in deze stukken aangaande threat to life-zaken slechts beschreven dat – áls zich zo’n geval zou voordoen – telefonische toestemming aan de officier van justitie voor het verwerken van de gegevens vooralsnog zou volstaan; de officier hoefde in die situaties geen voorafgaande schriftelijke toestemming aan de rechter-commissaris te vragen. Van een opdracht aan de opsporingsambtenaren tot het live meelezen of een daartoe strekkende voorwaarde door de rechter-commissaris is geen sprake. Daarom valt niet in te zien dat er is gehandeld in strijd met instructies van de rechter-commissaris. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim. Het gevoerde verweer wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Inleiding
Aan de verdachte is onder dagvaarding I een tweetal feiten tenlastegelegd.
Onder feit 1 wordt hij ervan verdacht dat hij op 7 juni 2020 in Waddinxveen een omgebouwd gaspistool van het merk Glock, type 17, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad met bijbehorende munitie. Ook zou hij die dag een handgranaat, model flashbang, voorhanden hebben gehad.
Onder feit 2 wordt hem verweten dat hij zich op 7 juni 2020 schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer] door met een vuurwapen bij haar woning aan te bellen, binnen te dringen, te zeggen dat zij in haar tuin moest kijken en een handgranaat bij haar in de tuin te leggen.
Onder dagvaarding II is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 3 april 2020 tot en met 7 juni 2020 heeft schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden en verwerken van MDMA en cocaïne door hiertoe behulpzaam te zijn, middelen te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben die bestemd waren om dit feit mee te plegen. De verdachte zou hiertoe PGP-telefoons voorhanden hebben gehad en met meerdere personen overleg hebben gevoerd over de levering, transport, aankoop en verkoop van hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen die bestemd zijn voor de productie van synthetische drugs en cocaïne.
4.2
Encrochat
4.2.1
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging zijn verweren gevoerd, die zien op de vraag of de manier waarop in deze zaak gegevens zijn verkregen rechtmatig is. Kort samengevat komen deze verweren op het volgende neer. De rechtmatigheid van verkrijging en verwerking van de Encrochatdata wordt betwist. Er is sprake van een mate van samenwerking tussen Frankrijk en Nederland in het onderzoek naar Encrochat, die maakt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet opgaat. Bovendien heeft onderzoek ook op Nederlands grondgebied plaats gevonden zonder toestemming en zonder toereikende wettelijke grondslag. De machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv biedt deze grondslag niet. De verdediging kan ook niet controleren hoe het onderzoek is verricht, omdat er geen transparantie is over de gebruikte opsporingsmethoden en omdat aan haar niet de volledige stukken worden verstrekt. Niet is gebleken dat er een vermoeden van schuld was ten aanzien van individuele gebruikers van Encrochat. De verdediging kan evenmin de betrouwbaarheid van het ingezette middel toetsen noch de betrouwbaarheid van de data zelf. De slotsom is dat de verdediging haar taak niet naar behoren heeft kunnen uitvoeren, waardoor er sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting.
4.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer. Zij heeft in haar reactie – kort samengevat - een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het vergaren van de betreffende data, de hack van Encrochat en anderzijds het opslaan, onderzoeken en verwerken van de data in Nederland. Volgens de officier van justitie geldt ten aanzien van het onderzoek in Frankrijk, ook waar het gaat om de technische aspecten van de ingezette interceptietool, het vertrouwensbeginsel. Er is geen sprake van betrokkenheid van Nederland bij de ontwikkeling van de interceptietool, noch van Nederlandse invloed op het opsporingsonderzoek in Frankrijk. Voor de fase van het onderzoek in Nederland biedt de uitvoerig gemotiveerde machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv een passende wettelijke grondslag. Van belang daarbij is nog dat dit een onderzoek betreft als bedoeld in titel V van Boek I Sv, die ziet op onderzoeken naar criminele verbanden en alle daarbij betrokken personen. Er heeft op adequate wijze een inhoudelijke belangenafweging en een inkadering door de rechter-commissaris plaatsgevonden. Alle relevante stukken daaromtrent zijn ter kennis van de verdediging gebracht. Dat de inhoud van de Encrochatdata in het dossier onbetrouwbaar zou zijn, is niet onderbouwd. Er is al met al geen sprake van schending van artikel 6 EVRM.
4.2.3
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in ieder geval bij een aantal van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten de chatberichten, die afkomstig zijn uit de Encrochatdata een bepalende rol hebben gespeeld. Ook neemt de rechtbank aan dat – door het live meelezen of later lezen van de inhoud van chatberichten en het kennis nemen van de inhoud van andere data – sprake is geweest van een inbreuk op de privacy van de gebruikers van Encrochat telefoons. De officier van justitie en de verdediging gaan daar ook van uit.
De door de verdediging gevoerde verweren hebben betrekking op de vraag of de manier waarop de Encrochatdata zijn verkregen, geanalyseerd en gebruikt, in strijd is met het bepaalde in onder meer artikel 8 EVRM, artikel 6 EVRM en het Wetboek van Strafvordering. Zoals de officier van justitie in haar requisitoir heeft genoemd, en bij de rechtbank (en naar zij aanneemt ook bij de verdediging) bekend is, zijn er recentelijk door andere rechtbanken meerdere uitspraken gedaan over vergelijkbare zaken. Waar dat aangewezen is, zal de rechtbank aansluiten bij (de opbouw van) overwegingen uit die uitspraken, uit praktische overwegingen en omwille van de rechtseenheid.
Beschikbare stukken over Encrochat
Door de officier van justitie is een groot aantal stukken aan het dossier van de zaak [naam 1] toegevoegd.
Dit betreft ten eerste een gedeelte in het algemeen dossier, na pagina 1285 (niet doorgenummerd). Daarin zijn onder meer opgenomen:
  • een aantal processen-verbaal van de Nederlandse politie;
  • een brief van het Landelijk Parket van 28 september 2020;
  • een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2020;
  • vertalingen van (kort gezegd) Franse processen-verbaal en beslissingen.
Vervolgens heeft de officier van justitie ook nog aan het dossier toegevoegd:
  • de beschikking ex artikel 149b Sv van de rechters-commissaris van de rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2021;
  • de vordering tot toepassing van artikel 149b Sv van 23 september 2021;
  • een proces-verbaal aanvraag binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk van 13 maart 2020;
  • een begeleidend schrijven bij deze aanvraag van 16 maart 2020;
  • een proces-verbaal Titel V beschrijving NN gebruikers Encro c.s. van 13 maart 2020;
  • een machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2020, en verlengingen van deze machtiging;
  • een brief van 24 maart 2021 van het Landelijk Parket over een uitspraak van de rechter in Groot-Brittannië d.d. 5 februari 2021;
  • een proces-verbaal van bevindingen inzake het ter beschikking stellen van informatie van [naam 2] aan het onderzoek [naam 1] van 4 maart 2022.
Beschrijving van Encrochat
Uit de hiervoor genoemde stukken leidt de rechtbank het volgende af. Encrochat was een aanbieder van telefoons. Met deze telefoons konden (door middel van de Encrochat-applicatie) versleutelde chats worden verzonden en ontvangen. Met deze telefoons kon onderling worden gebeld. Ook was het mogelijk om notities te bewaren op de telefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en was dus beperkt tot het gebruik van de applicaties die er door de leveranciers op gezet werden. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de Encrochat-applicaties vooraf geïnstalleerd waren in combinatie met een abonnement op de service. Een Encrochat telefoon werd geleverd met een simkaart waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. De inhoud van een Encrochat telefoon kon door de gebruiker volledig worden gewist. Dit werd een panic-wipe genoemd. Door Encrochat zijn diverse typen telefoontoestellen geleverd voor het gebruik van de Encrochat-applicatie. Door middel van de Encrochat-applicatie konden de gebruikers alleen onderling en één-op-één communicatie voeren. Er konden geen groepsgesprekken worden gevoerd. De onderlinge communicatie kon tot stand komen nadat een gebruiker zijn gebruikersnaam, ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker, met het verzoek om toegevoegd te worden aan diens contactenlijst. De ander moest dit verzoek eerst accepteren voordat onderlinge communicatie mogelijk was. Gebruikers konden elkaars username opslaan in hun contactenlijst onder een zelfgekozen omschrijving, een zogenaamde nickname. Er kon dus slechts gecommuniceerd worden (chatten en bellen) met contacten in de contactenlijst; niet met overige Encrochat gebruikers ook al was daarvan de gebruikersnaam bekend. Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. De berichten verliepen in principe na een vooraf ingestelde verwijdertijd, ook wel burn-time genoemd, die standaard was ingesteld op zeven dagen.
Het onderzoek naar Encrochat
Telefoons van Encrochat zijn in diverse strafrechtelijke onderzoeken aangetroffen en in beslag genomen bij personen die van ernstige strafbare feiten werden verdacht. De indruk is ontstaan bij de politie dat deze telefoons vrijwel uitsluitend in het (georganiseerde) criminele circuit werden gebruikt. De gebruikers van de Encrochat telefoons waren (doorgaans) onbekend. De onmogelijkheid om de telefoons te herleiden tot de persoon die de telefoon gebruikte, zou volgens de politie maken dat Encrochat populair was binnen bepaalde typen van criminaliteit. De mogelijkheden van burn-time en panic-wipe maakten dat ook in geval van inbeslagneming van de telefoons, als de telefoon al kon worden ontsleuteld, er maar zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
Op 30 januari 2020 heeft een Franse rechter op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie toestemming gegeven om een interceptietool te installeren op een Encrochatserver in Roubaix, Frankrijk. De Franse politie heeft vervolgens deze interceptietool op 1 april 2020 geïnstalleerd. Door de inzet van de interceptietool kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 live informatie van Encrochat telefoons worden verzameld. De aldus verzamelde data werden op computersystemen in Frankrijk opgeslagen. De werking van de interceptietool valt onder militair staatsgeheim in Frankrijk.
In het begin van 2020 is overleg gevoerd door politie en justitie uit verschillende landen met als doel te komen tot een gecoördineerde aanpak bij de vervolging van het bedrijf Encrochat en de daaraan gelieerde personen. Het gezamenlijk overleg heeft geleid tot de oprichting van een Joint Investigation Team (JIT) op 10 april 2020. Alle door Frankrijk verzamelde data zijn in het JIT gevoegd in het gezamenlijke onderzoeksdossier en op die manier gedeeld met alle JIT partners, waaronder Nederland. Op basis hiervan konden de Encrochatdata verstrekt worden ten behoeve van onderzoek en vervolging door het Openbaar Ministerie in Nederland.
Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot de Encrochatdata via een beveiligde verbinding met de computersystemen in Frankrijk. De Encrochatdata zijn vervolgens door Nederlandse opsporingsambtenaren vanaf het Franse computersysteem, met een zo klein mogelijke vertraging, gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. De aldus verkregen data vanuit Frankrijk, veelal bestaand uit chatberichten, is volgens de politie de dataset die de politie in Nederland heeft verkregen binnen het onderzoek [naam 2] . Verder heeft het Franse onderzoeksteam nog op vier verschillende momenten, te weten januari 2019, oktober 2019, februari 2020 en juni 2020, een kopie gemaakt van de Encrochat infrastructuur en de informatie die op dat moment beschikbaar was op de verschillende servers. Deze informatie is ook gedeeld met Nederland. Dit betrof ook andere data dan alleen berichten.
Onderzoek [naam 2]
Op 10 februari 2020 is door het Nederlandse Openbaar Ministerie onder de naam [naam 2] een onderzoek gestart gericht op het bedrijf Encrochat, de directeuren van het bedrijf, de verkopers van de Encrochat telefoons van het bedrijf en daarnaast op de onbekende gebruikers van de Encrochat applicatie die zich schuldig maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. Dit onderzoek kwam voort uit het hierboven genoemde Franse onderzoek. In het kader van onderzoek 26Lemont heeft het Openbaar Ministerie in maart 2020 bij de rechter-commissaris een vordering ingediend om een machtiging te verstrekken voor een bevel op grond van artikel 126uba en 126t Sv, tot het binnendringen van een geautomatiseerd werk en het bevel opnemen van (tele)communicatie. Deze vordering ziet er op de uit Frankrijk verkregen Encrochatdata te mogen analyseren en gebruiken. Bij de vordering is aan de rechter-commissaris een lijst overgelegd van al lopende onderzoeken in Nederland waarin sprake was van in georganiseerd verband gepleegde feiten en waarbij gebruik werd gemaakt van Encrochat telefoons. Verder zou in het Nederlandse onderzoek gebruik gemaakt worden van filtering van de te onderzoeken chatberichten op steekwoorden/zoeksleutels, die gelieerd zijn aan criminele activiteiten die naar hun aard worden gepleegd in georganiseerd verband, zoals (grootschalige) handel in verdovende middelen en voorbereidingshandelingen tot het plegen van liquidaties.
De machtiging van de rechter-commissaris van 27 maart 2020
De machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv is door de rechter-commissaris afgegeven op 27 maart 2020. In die machtiging heeft de rechter-commissaris aangegeven dat er een noodzaak bestaat tot het kennisnemen van de Encrochatdata. Daar staat tegenover dat er bescherming moet zijn van de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers van de Encrochat telefoons. Op grond van de aan de vordering ten grondslag liggende processen-verbaal kan worden aangenomen dat gebruikers van de Encrochat telefoons juist de inhoud van hun communicatie willen verhullen en dat onderzoek daarnaar niet op een andere of minder ingrijpende wijze kan plaatsvinden. Daarmee is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Vervolgens zijn door de rechter-commissaris afwegingen gemaakt en voorwaarden gesteld, om de te verwachten privacy-schendingen zoveel mogelijk in te kaderen en zogenaamde fishing expeditions te voorkomen. De rechter-commissaris heeft in dat verband voorwaarden gesteld aan de wijze van verwerking en opslag van de gegevens. Zo is bepaald dat deze slechts kunnen worden doorzocht met vastgestelde zoeksleutels, dat de vergaarde informatie zal worden voorgelegd aan de rechter-commissaris en slechts met toestemming van de rechter-commissaris ter beschikking zal worden gesteld aan onderzoeken naar ernstige strafbare feiten. In het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 20 september 2020 is uiteengezet dat de officier van justitie telkens de op deze manier vergaarde informatie heeft gebruikt na toestemming van de rechter-commissaris, in de oorspronkelijke onderzoeken op de lijst en in later aan de lijst toegevoegde onderzoeken. Daartoe is telkens schriftelijke toestemming per mail gegeven, met uitzondering van incidentele verstrekkingen in zogenaamde threat to life-situaties, waarin door de rechter-commissaris telefonische toestemming tot verwerking van de gegevens is gegeven. Een threat to life-situatie houdt in dat acuut moet worden ingegrepen gelet op de gerede vrees voor het leven of ernstige gezondheidsschade voor personen.
Onderzoek [naam 1]
Het onderzoek [naam 1] heeft aanvankelijk niet op de lijst gestaan met al bekende lopende onderzoeken. Blijkens het proces-verbaal van 4 maart 2022 is er rond 12 mei 2020 een situatie onderkend die duidde op een mogelijke threat to life-situatie. Bij lezing van enkele chats kwamen aanwijzingen naar voren over een niet geleverde partij verdovende middelen van 65 kilo en het feit dat voor het niet leveren daarvan [naam 3] in beeld kwam. Over hem werd in de chats geschreven dat hij moest worden gezocht en er werd ook gezocht naar zijn familieleden met de dreiging van ontvoering. Aanvankelijk is deze informatie in de vorm van een afschermproces-verbaal vanuit [naam 2] ter beschikking van de politie-eenheid Den Haag gesteld. Dit heeft geleid tot het starten van het onderzoek [naam 1] . In nader onderzoek van de chatberichten kwamen verder termen voor die ook voorkwamen in de zoekwoordenlijst, zoals bedoeld in de machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv. Met toepassing van artikel 126dd Sv zijn deze gegevens vervolgens vanuit [naam 2] ter beschikking gesteld aan onderzoek [naam 1] . Op 17 juni 2020 is onderzoek [naam 1] toegevoegd aan de lijst van onderzoeken in het kader van [naam 2] .
Beoordeling van de verweren m.b.t. de verwerving van Encrochatdata in Frankrijk en de werking van het vertrouwensbeginsel
Uit de inhoud van de hiervoor genoemde stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de interceptie van de Encrochatdata heeft plaatsgevonden door de Franse politie, na machtiging van een Franse rechter en onder gezag van een Franse officier van justitie.
Het is vaste jurisprudentie dat het internationale vertrouwensbeginsel met zich meebrengt dat ten aanzien van de onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden Staat, de taak van de Nederlandse strafrechter is beperkt tot het waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Het is niet de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, strookt met de in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat het vertrouwensbeginsel in deze zaak geldt, omdat het verwerven van de Encrochatdata in Frankrijk heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Dat interceptie op een andere manier dan via de hack van de zich in Frankrijk bevindende server heeft plaatsgevonden, is niet gebleken. Ook is niet aannemelijk geworden dat de Nederlandse autoriteiten bemoeienis hebben gehad met de ontwikkeling van de interceptietool of dat op de een of andere manier het onderzoek in Frankrijk onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden dan wel dat er sprake is van gedeelde verantwoordelijkheid met Nederland voor het onderzoek dat in Frankrijk heeft plaatsgevonden. Dat via de hack van de server ook informatie is verkregen van telefoons van Nederlandse gebruikers, maakt nog niet dat dat een onderzoekshandeling is die heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten.
Het vertrouwensbeginsel leidt er dan toe dat de rechtbank in beginsel mag en moet veronderstellen dat de verwerving van de Encrochatdata in Frankrijk rechtmatig heeft plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is de Nederlandse rechter niet gehouden om te toetsen of de inzet van de interceptietool berustte op een geldende wettelijke grondslag in Frankrijk. De Nederlandse rechter treedt ook niet in de toetsing van een mogelijke inbreuk op het in artikel 8 EVRM vervatte recht op eerbiediging van het privéleven, omdat het buitenlandse recht, dat in de Nederlandse strafzaak niet ten toets staat, van doorslaggevende betekenis is voor de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een dergelijke inbreuk. Ook de vraag naar de status en betrouwbaarheid van de in Frankrijk ingezette interceptietool, ligt niet ter toetsing aan de Nederlandse rechter voor.
Dit is mogelijk anders bij een gegrond vermoeden van een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM. Dit is ook anders als feitelijk sprake is geweest van een onderzoek onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten in Frankrijk. Daarvan is echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest, zoals hiervoor uiteengezet. Het gegeven dat de werking van de ingezette interceptietool in Frankrijk als militair staatsgeheim wordt beschouwd, levert niet zonder meer een flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces op. Het feit dat in Frankrijk nog een procedure aanhangig is bij het constitutionele hof over de rechtmatigheid van bulkinterceptie van data, levert evenmin een aanwijzing op dat er in Frankrijk sprake is geweest van een flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces.
Beoordeling van de verweren m.b.t. de verwerking van Encrochatdata in Nederland en de status van de machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv.
De rechtbank stelt voorop dat onderzoekshandelingen met betrekking tot de verkregen Encrochatdata in het kader van [naam 2] en [naam 1] in Nederland hebben plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft mede plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek ten aanzien van de verdachte. De aldus verkregen onderzoeksgegevens zijn in ieder geval ten aanzien van een aantal feiten die aan hem worden verweten van bepalende invloed geweest op het verdere verloop van het opsporingsonderzoek. De rechtbank zal daarom, met toepassing van artikel 359a Sv, toetsen of er bij de verwerking van de chatberichten door de Nederlandse opsporingsambtenaren de door de verdediging gestelde vormverzuimen hebben plaatsgevonden.
Het Openbaar Ministerie heeft voor het verrichten van onderzoek aan de Encrochatdata
een machtiging gevraagd bij de rechter-commissaris gebaseerd op artikel 126uba en 126t Sv. Dit betreft een wettelijke bepaling, neergelegd in Titel V van Boek I Sv, die strekt tot het binnendringen van een geautomatiseerd werk of gegevensdrager bij een verdenking van georganiseerde misdaad. In dat verband is de kring van personen die onderzocht mag worden groter dan individuele verdachten, nu het gaat om een onderzoek naar groeperingen in de sfeer van ernstige strafbare feiten, in het kader van de georganiseerde misdaad.
Hoewel het binnendringen, de hack, op zichzelf nu juist in Frankrijk heeft plaatsgevonden, heeft het Openbaar Ministerie gemeend dat voor het daadwerkelijk verwerken en onderzoeken van de aldus verkregen gegevens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is. Op deze manier is in de visie van de officier van justitie getoetst of werd voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en zijn waarborgen ingebouwd ten aanzien van voorzienbare privacy-schendingen en mogelijke inbreuken op artikel 8 EVRM.
Als de hack in Nederland zou hebben plaatsgevonden, dan zouden de artikelen 126uba Sv en 126t Sv, gezien de aan de vordering van het Openbaar Ministerie ten grondslag liggende stukken en de strekking van de genoemde artikelen, een juiste wettelijke basis zijn geweest voor het vergaren van de gegevens. In die stukken is omschreven wat de verdenking betreft tegen het bedrijf Encrochat, de daaraan verbonden personen en de onbekende gebruikers van de Encrochat applicatie. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de artikelen ook een wettelijke grondslag voor het opslaan, inzien en onderzoeken van de na binnendringen van een geautomatiseerd werk verkregen gegevens. Een andere uitleg zou immers maken dat de bevoegdheid zinloos is. Dit alles leidt tot de conclusie dat er sprake is van een onderzoek dat bij wet is voorzien.
De rechtbank is van oordeel dat de door het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris gekozen benadering maximale waarborgen biedt ter voorkoming van onnodige inbreuken op de privacy van individuele Encrochatgebruikers, en in overeenstemming is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de inhoud van de machtiging van de rechter-commissaris blijkt dat deze de vereiste afwegingen gemotiveerd heeft gemaakt, en strikte voorwaarden heeft verbonden aan het onderzoek, ter voorkoming van privacy-schendingen en fishing expeditions. Deze waarborgen voldoen naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen die voortvloeien uit het EVRM. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2020 blijkt dat ook daadwerkelijk controle door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, en dat in voorkomende gevallen toestemming tot het verwerken en gebruiken van Encrochatdata ook is geweigerd.
Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het met gebruikmaking van de machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv verwerken en onderzoeken van de uit Frankrijk verkregen Encrochatdata in Nederland berust op een adequate wettelijke grondslag, en dat daarbij de waarborgen zoals neergelegd in onder meer artikel 8 EVRM zijn onderkend en gewogen. Er is dan ook geen sprake van een onrechtmatige inmenging in het privéleven van de verdachte.
Delen van de gegevens met onderzoek [naam 1]
De relevante Encrochatdata zijn aan het dossier [naam 1] toegevoegd, aanvankelijk op de voet van artikel 126dd Sv, en later rechtstreeks, omdat [naam 1] op 17 juni 2020 is toegevoegd aan de lijst van onderzoeken. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat het verwerken, analyseren en gebruiken van de gegevens in deze strafzaak op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. In de hiervoor genoemde stukken, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2022, en het proces-verbaal in de zaak [naam 1] is voldoende omschreven hoe de verdenking is ontstaan en op welke wijze uiteindelijk de data met het onderzoek [naam 1] zijn gedeeld. Anders dan de verdediging heeft gesteld, bood artikel 126dd Sv daarvoor aanvankelijk voldoende grondslag.
Equality of arms
Het onderzoek [naam 1] bevat naar het oordeel van de rechtbank alle noodzakelijke stukken en gegevens om te kunnen toetsen of de manier van gebruik van de Encrochatdata in Nederland al dan niet in strijd is met het bepaalde in artikel 6 EVRM. Er is dan ook geen sprake van strijd met het beginsel van equality of arms. Naar het oordeel van de rechtbank geven de desbetreffende stukken voldoende inzicht in en transparantie over de wijze van onderzoek aan de Encrochatdata in Nederland, en meer specifiek in het onderzoek [naam 1] . De afwegingen die in het onderzoek zijn gemaakt en de verrichte opsporingshandelingen zijn in de desbetreffende stukken uiteengezet en geverbaliseerd. Weliswaar bevinden zich in de stukken zwartgelakte delen, maar deze beperking is getoetst door de rechter-commissaris en heeft plaatsgevonden op basis van een wettelijke grondslag, te weten artikel 149b Sv. Deze inperking is daarmee bij wet voorzien. Met het overleggen van de hiervoor genoemde stukken en de verbalisering van het onderzoek in het proces-verbaal [naam 1] , is er voldaan aan de verplichting van een deugdelijke verslaglegging en het bieden van transparantie.
Onbetrouwbaarheid van (de inhoud) van de chatberichten
De verdediging heeft nog aangevoerd dat de inhoud van de Encrochatdata en/of de in [naam 1] onderzochte chatberichten onbetrouwbaar is. De verdediging heeft kennis kunnen nemen van het complete beschikbare berichtenverkeer. Er is echter niet concreet aangevoerd waaruit die onbetrouwbaarheid dan in deze zaak zou bestaan. De enkele, algemene verwijzing naar gegevens waaruit zou blijken dat berichtenreeksen niet compleet zijn, of verwisseld, volstaat daartoe niet. Het had op de weg van de verdachte gelegen om dit verweer nader te onderbouwen.
Conclusie
Ten aanzien van het in Frankrijk verrichte gedeelte van het onderzoek geldt het internationale vertrouwensbeginsel. Voor zover het onderzoek in Nederland heeft plaatsgevonden is dat gebeurd op de adequate wettelijke grondslag van de artikelen 126uba en 126t Sv en de door de rechter-commissaris verleende machtiging. Daarbij zijn waarborgen ter bescherming van de privacy opgenomen. Er is beoordeeld of is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van artikel 8 EVRM. De rechtbank en de verdediging beschikken over genoeg inhoudelijke stukken om te kunnen toetsen of in het onderzoek op enigerlei wijze is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende transparantie geboden. Er is daarom geen sprake van schending van artikel 6 EVRM. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van enig onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot bewijsuitsluiting of strafvermindering. De verweren van de verdediging worden verworpen.
4.3
De tenlastegelegde feiten
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten bij dagvaarding I en II.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
Dagvaarding I
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bij dagvaarding I onder feit 1 tenlastegelegde feit met betrekking tot het vuurwapen en de munitie. Ten aanzien van de handgranaat heeft de raadsvrouw verzocht de verdachte hiervan vrij te spreken nu niet is vast komen te staan dat de verdachte deze in de tenlastegelegde periode bij de woning heeft neergelegd.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken nu getuige [slachtoffer] niet consistent heeft verklaard Zij heeft verklaard niet met een vuurwapen te zijn bedreigd. Het signalement van de dader komt bovendien niet overeen met dat van de verdachte.
Dagvaarding II
De verdediging heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde bij dagvaarding II op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aanleiding onderzoek
Op 12 mei 2020 kwam er bij de politie in Den Haag een bericht van Europol binnen waaruit bleek dat er een criminele organisatie op zoek was naar een persoon vanwege het stelen van een grote partij drugs. De persoon waar de organisatie naar op zoek was betrof [naam 3] . Hij zou in gevaar zijn. Naast [naam 3] zouden ook zijn broer [naam 4] , zijn ex-vrouw [slachtoffer] en de schoonzoon van [naam 4] , [naam 5] , in gevaar zijn. Er zou dreiging zijn van ontvoering, letsel of een levensdelict. Via een afgeschermd proces-verbaal van Team Criminele Inlichtingen (TCI) is gemeld dat het leven van [naam 3] en [slachtoffer] in acuut gevaar zou zijn. [2]
Op 16 mei 2020 is door TCI informatie ontvangen dat er plannen waren om een aanslag te plegen op de sishalounge [naam 6] in [plaats 1] , [3] in verband met een partij verdovende middelen [4] . De familie [naam 7] is eigenaar van deze sishalounge. Later bleek dat deze dreiging verband zou houden met de dreiging richting [naam 3] en zijn familie en de verdwenen partij verdovende middelen van 65 kilo [5] .
Naar aanleiding van deze meldingen is het onderzoek [naam 1] gestart. De informatie uit het bericht van Europol en de informatie van TCI is, zo is later gebleken, afkomstig uit het onderzoek [naam 2] .
De politie heeft vanuit het onderzoek [naam 2] , dat zich richtte op het bedrijf Encrochat, chatberichten ontvangen van gebruikers van Encrochat die zien op de bedreiging van [naam 3] , zijn familie en leden van de familie [naam 7] , die mede verantwoordelijk leken te worden gehouden voor het verdwijnen van de partij drugs. Het onderzoek [naam 1] heeft zich onder meer gericht op vijf van deze gebruikers, te weten de gebruikers die gebruik maakten van de [accountnaam 1] , [accountnaam 2] , [accountnaam 3] , [accountnaam 4] en [accountnaam 5] . De politie heeft de gebruikers van deze accountnamen geïdentificeerd. [6]
[accountnaam 1]
De politie heeft de gebruiker van het [accountnaam 1] , gelet op de hierna volgende omstandigheden, geïdentificeerd als [medeverdachte 4] .
Door andere Encrochatgebruikers is het account van [accountnaam 1] onder andere opgeslagen onder de namen ‘ [naam 9] ’, ‘ [naam 10] ’, ‘ [naam 11] ’ en ‘ [naam 12] ’.
Op 13 mei 2020 heeft [accountnaam 1] een gesprek gevoerd met [naam 13] . [naam 13] vroeg in dat gesprek aan [accountnaam 1] hoe de rechtszaak was. [accountnaam 1] reageerde dat er 28 maanden is geëist. Uit de justitiële documentatie van [medeverdachte 4] volgt dat de rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2020 uitspraak heeft gedaan in een strafzaak. De zitting van deze zaak zou dan op 13 mei 2020 hebben plaatsgevonden. In datzelfde gesprek legt [accountnaam 1] aan [naam 13] uit waar zijn zaak gevestigd zit, namelijk achter de Praxis en Keukenconcurrent aan de Engelseweg. Gebleken is dat de straat achter de Praxis en de Keukenconcurrent in [plaats 2] de [adres 2] betreft. [medeverdachte 4] is eigenaar van het [autobedrijf] dat is gevestigd aan de [adres 2] .
[medeverdachte 4] is op 20 mei 2020 samen met [medeverdachte 1] aangehouden op de Groene Zoom in Leusden op verdenking van de ontvoering van [naam 3] . Op 20 mei 2020 hebben de gebruikers [naam 14] en [naam 15] een gesprek gevoerd over de aanhouding van [accountnaam 1] waarbij een foto is meegestuurd van de plek van de aanhouding. De foto betreft een afbeelding van Google Maps van de Groene Zoom in Leusden.
Op 20 mei 2020 is er eveneens een gesprek gevoerd tussen de Encrochatgebruikers [naam 14] en [naam 16] over de aanhouding. [naam 16] wil de identiteit weten van de aangehouden persoon. [naam 14] zegt dat het gaat om [medeverdachte 4] , met bijnaam [naam 10] . [7]
Ten slotte heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van Encrochat, en dat hij gebruik heeft gemaakt van de [accountnaam 1] . [8]
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker van het [accountnaam 1] was. Dat iemand anders van die accountnaam gebruik heeft gemaakt, zoals [medeverdachte 4] suggereert, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
[accountnaam 2]
De politie heeft de gebruiker van het [accountnaam 2] , gelet op de hierna volgende omstandigheden, geïdentificeerd als [medeverdachte 2] ).
In twee chatgesprekken tussen andere Encrochatgebruikers is er gesproken over [accountnaam 2] . Zo zei [naam 17] in een gesprek met [naam 25] op 13 mei 2020 over [accountnaam 2] “ [medeverdachte 2] ”. In een gesprek tussen [naam 18] en [naam 19] op 12 mei 2020 stuurde [naam 18] een foto van een papier waarop is geschreven “ [medeverdachte 2] [adres 3] ” en zegt daarbij dat dit de naam en het adres is van [accountnaam 2] .
Tot slot heeft op er 7 juni 2020 een gesprek plaatsgevonden tussen [accountnaam 2] en [naam 20] waarin [accountnaam 2] door [naam 20] werd bedreigd. [naam 20] stuurt een foto van het straatnaambordje [adres 3] met daarop de naam [medeverdachte 2] . Vervolgens zegt [naam 20] tegen [accountnaam 2] dat “als het fout gaat ze je adres hebben” en “stuur nu alles naar kamper en die gasten”.
Uit de historische gegevens volgt dat de telefoon van het [accountnaam 2] het vaakst en in de nachtelijke uren gebruik maakte van basisstation [adres 4] . Binnen het bereik van dit basisstation valt ook het woonadres van [medeverdachte 2] , te weten de [adres 3] . [9]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij van het [accountnaam 2] gebruik maakte. In zijn verklaring bij de politie heeft hij aangegeven dat ook anderen via dit account berichten hebben verstuurd. [10]
De rechtbank gaat aan deze verklaring voorbij, omdat dit wel wordt gezegd maar daar geen nadere aannemelijke uitleg bij wordt gegeven, bijvoorbeeld wie die anderen dan zouden zijn en waarom dat zou zijn gebeurd. De rechtbank ziet in het dossier dat [medeverdachte 2] veelal contact had met (handlangers van) de eigenaren van de 65 kilo cocaïne. De rechtbank begrijpt uit de verklaring van [medeverdachte 2] dat dit de personen waren die zijn telefoon zouden hebben afgepakt en berichten met zijn telefoon zouden hebben gestuurd. Dat zou dus betekenen dat zij vanaf de telefoon van [medeverdachte 2] berichten stuurden naar zichzelf of naar hun eigen contacten. Dit acht de rechtbank onaannemelijk.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het [accountnaam 2] is gebruikt door [medeverdachte 2] .
[accountnaam 3]
De politie heeft de gebruiker van het [accountnaam 3] , gelet op de hierna volgende omstandigheden, geïdentificeerd als [medeverdachte 1] ).
Door andere Encrochatgebruikers is het account van [accountnaam 3] onder andere opgeslagen onder de namen ‘V’, ‘ [naam 21] ’, ‘ [naam 21] ’ en ‘ [naam 21] ’. De berichten die met het [accountnaam 3] zijn gestuurd zijn verstuurd in de Engelse taal.
Op 18 mei 2020 heeft [accountnaam 3] gesprekken gevoerd met Encrochatgebruiker [naam 18] waaruit kan worden opgemaakt dat [accountnaam 3] door [naam 18] wordt gestuurd om samen met [accountnaam 1] de locatie van de dief van de verdwenen partij cocaïne te achterhalen. Uit de chatberichten tussen [accountnaam 3] en [accountnaam 1] volgt dat [accountnaam 1] een ‘schone auto’ heeft gehuurd en vervolgens [accountnaam 3] heeft opgehaald.
Op 20 mei 2020 zijn verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] aangehouden door de politie voor de ontvoering van [naam 3] Zij reden op dat moment in een gehuurde Kia Picanto. Zij hadden op dat moment allebei één PGP-telefoon bij zich. Na 20 mei 2020 zijn er geen gesprekken meer gevoerd via de accounts van [accountnaam 1] en [accountnaam 3] .
Op 25 mei 2020 vond een gesprek plaats tussen de Encrochatgebruikers [naam 18] en [naam 22] waarin [naam 18] zegt dat de ‘UK guy’ veertien dagen is gehouden. Vanden is op 25 mei 2020 door de rechter-commissaris veertien dagen in bewaring gesteld. [11]
Op grond van deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] de persoon is achter het [accountnaam 3] .
[accountnaam 4]
De politie heeft de gebruiker van het [accountnaam 4] , gelet op de hierna volgende omstandigheden, geïdentificeerd als [verdachte] ).
Bij andere Encrochatgebruikers stond bij het account van [accountnaam 4] een bijnaam geregistreerd, te weten [bijnaam] ’.
Uit de gesprekken die [accountnaam 4] met [accountnaam 2] op 11 en 12 mei 2020 voert, volgt dat [accountnaam 4] naast [accountnaam 2] verantwoordelijk wordt gehouden voor het verdwijnen van 65 kilo cocaïne die [naam 3] gestolen zou hebben.
Op 5 juni 2020 heeft [accountnaam 2] in een gesprek met [naam 26] aangegeven dat “zijn maat ook gaat meewerken en morgen ook komt”. Uit een gesprek dat [naam 27] en [naam 26] op 6 juni 2020 hebben gevoerd volgt dat er iemand ergens aanwezig is met de [bijnaam] . Er wordt daarbij een foto van een persoon gestuurd. In dat gesprek is eveneens een afbeelding van het identiteitsbewijs van die [bijnaam] gestuurd en hieruit volgt dat [bijnaam] [verdachte] betreft. In dat gesprek is verder aan de orde gekomen dat [bijnaam] flinke stompen op zijn gezicht heeft gekregen.
Op 7 juni 2020 is [verdachte] aangehouden door de politie en toen had hij onder andere een blauw oog en oppervlakkige verwondingen. Door een verbalisant is [verdachte] herkend als de persoon op de foto die in de chatberichten tussen [naam 27] en [naam 26] van [bijnaam] is gestuurd. [12]
Op 8 juni 2020 vond een gesprek plaats tussen de gebruikers [naam 16] en [naam 26] . In dit gesprek stuurt [naam 16] een gesprek tussen de gebruikers [naam 14] en [accountnaam 4] door. In dit gesprek vraagt [naam 14] hoe het gesprek was. [accountnaam 4] zegt dat hij hoofdpijn heeft en een week de tijd heeft om met papieren te komen. Daarna stuurt hij: “ik heb halve blauwe hoofd vriend. Pfff”. [13]
Uit de historische gegevens volgt dat de telefoon die werd gebruikt door het [accountnaam 4] het meest werd aangestraald bij drie basisstations in Nieuw-Vennep, waaronder ook het basisstation waarbinnen de woning van [verdachte] is gelegen. [14]
Op grond van de hiervoor genoemde bevindingen stelt de rechtbank vast dat het account van [accountnaam 4] werd gebruikt door [verdachte] .
[accountnaam 5]
De politie heeft de gebruiker van het [accountnaam 5] geïdentificeerd als [medeverdachte 3] ). [15]
[medeverdachte 3] heeft bekend dat hij gebruik heeft gemaakt van het [accountnaam 5] . [16]
Dagvaarding I
Op 7 juni 2020 omstreeks 20.14 uur kwam er bij de politie een melding binnen van een persoon die anoniem wenste te blijven. Deze persoon vertelde dat hij denkt dat iemand een aanslag wil gaan plegen op het [adres 5] . De verdachte zou rondrijden met een witte Toyota CHR, Jeep model. De verdachte betrof een kale blanke man van ongeveer 50 jaar oud. Ook werd er gesproken over een handvuurwapen. Op het genoemde adres staat [slachtoffer] ingeschreven. [17]
Omstreeks 22.00 uur is de politie bij [slachtoffer] langs geweest en is haar verteld dat er informatie was binnengekomen over een mogelijke aanslag op haar of haar woning. [slachtoffer] vertelde dat er diezelfde avond omstreeks 20.30 uur een man bij haar had aangebeld, naar binnen was gestapt en om het telefoonnummer van [naam 3] had gevraagd. Ze verklaarde dat zij iets zwarts bij de broekriem van de man zag. De man had gezegd dat hij iets in haar achtertuin zou gaan doen. Het betrof een blanke man die kaal was, dan wel kort blond haar had. [18]
Op diezelfde dag omstreeks 20.42 uur heeft [slachtoffer] een telefoongesprek gevoerd met [naam 3] . Hierin zei zij dat er een man bij haar langs was geweest met een revolver en haar had bedreigd. De man had gezegd dat hij iets dat kan ontploffen in de achtertuin had gelegd. [slachtoffer] omschreef de man aan [naam 3] als een korte gozer met blond haar, zeker in de 50 jaar en met een blauw geslagen oog. [19]
De politie zag in de avond van 7 juni 2020, omstreeks 21:45 uur, een witte Toyota rijden op de Esdoornlaan in Waddinxveen en heeft de bestuurder staande gehouden. De bestuurder van de auto had het volgende signalement: blank, kalend/kort haar, ongeveer 1.70 à 1.75 meter lang en een blauw/paarse bloeduitstorting boven zijn linkeroog. De man bleek de verdachte te zijn. Hij verklaarde dat hij een wapen bij zich had en in het dashboardkastje trof de politie een zwart handvuurwapen van het merk Glock aan. [20] In de auto van de verdachte werd verder een A4-tje aangetroffen waarop de namen en adressen van [naam 3] en [naam 4] en [slachtoffer] stonden geschreven. [21]
Het wapen dat bij de verdachte in de auto is aangetroffen is nader onderzocht door een deskundige Wapens Munitie en Explosieven. Het wapen betrof een omgebouwd gaspistool, model Glock 17 / Grizzly, kaliber 9 mm kort. Dit betreft een vuurwapen van categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie (WWM). In het vuurwapen werd ook munitie aangetroffen van categorie III, namelijk een onbekend aantal 9 mm kort patronen. [22]
In de achtertuin van de woning van [slachtoffer] werd de volgende dag tegen de schutting een vermoedelijke granaat aangetroffen. [23] Onderzoek wees uit dat het ging om een handgranaat, model Flashbang. Dit betreft een wapen in de zin van categorie II onder 7 van de WWM. [24] Op de handgranaat is het DNA van de verdachte aangetroffen. [25]
De rechtbank overweegt dat het signalement van de man die [slachtoffer] heeft bedreigd, overeenkomt met dat van de verdachte, met name gelet op de bloeduitstorting bij zijn oog. Mede gelet daarop, het aantreffen van de verdachte in de omgeving van de woning van [slachtoffer] in de avond van 7 juni 2020, de aangetroffen papieren in de auto van de verdachte met onder andere haar naam en adresgegevens en het DNA van de verdachte op de aangetroffen handgranaat, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte de man is geweest die [slachtoffer] die avond heeft bedreigd. De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte hierbij een vuurwapen aan [slachtoffer] heeft getoond. Hoewel zij wisselend heeft verklaard over de vraag of zij het vuurwapen daadwerkelijk heeft gezien, heeft zij in het telefoongesprek dat zij diezelfde avond nog voerde met [naam 3] gezegd dat zij een vuurwapen heeft gezien bij de man die bij haar langskwam. De rechtbank overweegt dat zij geen reden heeft om te veronderstellen dat [slachtoffer] in het telefoongesprek met [naam 3] niet de waarheid heeft gesproken. Er mag van worden uitgegaan dat zij zich in dat gesprek vrij voelde om te vertellen wat haar was overkomen. Dit is wellicht anders bij de verklaringen die zij tegenover de politie heeft afgelegd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij in het telefoongesprek de waarheid sprak. Gelet op de inhoud van het telefoongesprek, waarin [slachtoffer] met zoveel woorden zegt dat zij bedreigd is, en het aantreffen van het vuurwapen en de handgranaat, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bij dagvaarding I onder feit 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Dagvaarding II
Via Encrochat werden diverse gesprekken tussen verschillende gebruikers gevoerd.
Tussen 3 en 6 april 2020 vond er een chatgesprek plaats tussen de [accountnaam 4] en [naam 23] . In dit chatgesprek stuurde [naam 23] een afbeelding van een wit blok met de stempelafdruk “VIZ” erop. [accountnaam 4] vroeg in dit gesprek naar verschillende soorten grondstoffen, zoals B-olie, apaan, base, hexaan, zoutzuur en aceton en berichtte dat hij blokken kan laten bijmaken, maar dat hij daarvoor de grondstoffen aceton, hexaan en zoutzuur nodig heeft. Ook zoekt [accountnaam 4] naar een ruimte voor een kok en vroeg hij [naam 23] naar een overzicht van havens. Hierop werd een afbeelding gestuurd van een telefoonbericht. Bovenaan dat bericht staat cola. [accountnaam 4] en [naam 23] stuurden de volgende berichten:
[accountnaam 4] : Had je voor mijn die havens nog even had ze weer gewist pff
[naam 23] : Denk het wel (…)
[naam 23] Heb jij blok luggen
[accountnaam 4] : Ja kan pakken maar is gemaakt uit base (…)
[naam 23] : (stuurt een foto van een wit blok met de letters VIZ erop gedrukt). Kan die pakken per stuk 27,5 pak ik er 5 27
[accountnaam 4] : Die heb ik (…) Zijn er nu geen 5. Is nog maar 1,5. Maar kan bij laten maken. Heb ik dit nodig (…) 200/acaton 200/hexaan. Zoutzuur 37%. Fles van 2,5 liter. Die geef ik je voor 27. (…) Maar moet je die vis hebben (…) En die vis kun je direct nemen is van mijn vriend. Kan je voor 27 geven.
B-olie staat voor BMK, dit is een precursor voor amfetamine en methamfetamine. Apaan is een precursor voor BMK en voor amfetamine. Base is de zuivere vorm van een drug. Hexaan is een oplosmiddel dat gebruikt kan worden bij de terugwinning van cocaïne uit dragermateriaal. Zoutzuur wordt veel gebruikt bij synthetische drugsprocessen. Aceton is een veel gebruikt oplosmiddel bij processen, hoofdzakelijk bij de kristallisatie van MDMA. Cola staat voor MDMA kristallen die niet zuiver zijn en verontreinigd zijn met onder andere platinaoxide, wat de donkere kleur geeft. [26]
Op 6 april 2020 stuurde [accountnaam 4] in een chatgesprek met het account [naam 24] een afbeelding van een blok met een stempelafdruk met de letters “VIZ”. Hij stuurde daarbij dat deze aan hem was aangeboden. [27]
Op 8 april 2020 vond er een gesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 2] plaats. Hierin vertelde [accountnaam 4] dat hij zat te wachten op de grondstoffen hexaan en zoutzuur en een ruimte om blokken te maken:
[accountnaam 2] : Wanneer heeft hij weer van die blokken
[accountnaam 4] : Ja niet zit op grondstiffebb te wachtenb. En een ruimte om te msken. Hij wilde er wel twee bij je maken thuis als je dat wilde. (…)
[accountnaam 2] : Maar ik weet misschien wel een ruimte (…)
[accountnaam 4] : Had er nig maar 1,5 (…)
[accountnaam 2] : Welke grondstoffen heeft hij nodig
[accountnaam 4] : 150/) liter zoutzuur en 150 hexaan. (…) En nog iets 37% [28]
Op 2 juni 2020 vroeg [accountnaam 4] of hij verschillende grondstoffen voor [naam 24] moet bestellen, namelijk ethyl, MEK en aceton, waarbij ook de prijzen werden vermeld:
[accountnaam 4] : Die ethyl kost 10 euro pet liter. En die MEK is duurder.. Maar kan hij ook gewoon pakken voor 10 euro.. En aceton eigenlijk. 9.50.. Maar zeg maar ook 10 euro (…) Totaal dan met nieuwe jerry csns 3500 want hij kan alleen vat van 200 liter krijgen dus is dan 4500 en moet allees over pompen net als bij die hexaan. 200 liter aceton. Want dat gaat per vat.. En 100 liter ethyl en 100 liter MEK.. Is 4000 euro.. Dan 100 euro jerrycans.. En 400 voor perfect vriend.. Is 4500 euro..correct. Moet ik dat bestellen??? (…)
[naam 24] : Ja doe maar.
Aceton wordt veelal gebruikt als oplosmiddel, voornamelijk bij de kristallisatie van MDMA. Ethanol (= ethylacohol) wordt soms gebruikt als oplosmiddel bij de synthese van MDMA. MEK (methylethylketon) wordt tevens gebruikt als oplosmiddel. [29]
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van het [accountnaam 4] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte alle hiervoor opgenomen gesprekken heeft gevoerd.
De politie heeft de chatberichten die de verdachte met meerdere gebruikers heeft gevoerd uitgelezen en de bevindingen neergelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen. Dit enkele proces-verbaal van bevindingen is gelet op artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering voldoende om een bewezenverklaring op te baseren. De rechtbank stelt op basis van dit proces-verbaal vast dat de verdachte in een tijdsbestek van twee maanden heeft gechat met verschillende contactpersonen over diverse grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van cocaïne en MDMA en de prijzen daarvan, dat de verdachte op zoek is naar een ruimte voor een kok en dat hij blokken kan laten bijmaken. Daarbij worden ook afbeeldingen gestuurd van blokken met stempelafdrukken erop. Al deze berichten werden verstuurd met een PGP-telefoon. Het is een feit van algemene bekendheid dat de berichten die hiermee worden verstuurd moeilijk zijn te onderscheppen en dat dit soort telefoons in het criminele circuit veelvuldig worden gebruikt om te communiceren. Op grond van al deze omstandigheden - mede gelet op de door de politie gegeven uitleg van de chats en de daarin gebruikte afkortingen - stelt de rechtbank vast dat in de chatgesprekken daadwerkelijk wordt gesproken over de voorbereiding van de handel in verdovende middelen, in het bijzonder cocaïne en MDMA.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de handel in MDMA en cocaïne.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
1. hij op 07 juni 2020 te Waddinxveen een wapen
en munitievan categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Glock, type 17, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en9 mm patronen en een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, model flashbang, voorhanden heeft gehad;
2. hij op 07 juni 2020 te Waddinxveen [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door met een vuurwapen bij de woning van die [slachtoffer] aan te bellen en de woning van die [slachtoffer] binnen te gaan en tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze maar in de tuin moest kijken en een handgranaat tegen de schutting te leggen;
Dagvaarding II
hij in de periode van 3 april 2020 tot en met 7 juni 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen van methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en cocaïne, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen
- anderen getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe middelen te verschaffen en
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders (telkens) wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij opzettelijk daartoe:
- één PGP-telefoon voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met zijn mededaders en
- met personen overleg gevoerd over de aankoop van chemicaliën (te weten aceton en hexaan en zoutzuur en ethanol/ethylalcohol en methylethylketon), bestemd voor de productie van synthetische drugs en cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en is mishandeld en dat deze gang van zaken van invloed is geweest op de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de verklaring van de verdachte dat het aangetroffen vuurwapen niet van hem is.
De raadsvrouw heeft tot slot naar voren gebracht dat de verdachte de dagelijkse zorg draagt over zijn twee jongste kinderen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de voorlopige hechtenis bij einduitspraak opnieuw te schorsen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft gedurende een langere periode voorbereidingshandelingen getroffen voor het bereiden en bewerken van harddrugs. Het gebruik van harddrugs is zeer verslavend en is zeer schadelijk voor de volksgezondheid en daar draagt de verdachte met zijn handelen aan bij. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in aanzienlijke mate een ondermijnend en corrumperend effect uit, waartegen krachtig moet worden opgetreden. Drugs, en de handel daarin leiden, direct of indirect, tot zeer ernstige vormen van geweld en criminaliteit en daarmee tot onveiligheid in de samenleving. Dat is in deze zaak ook daadwerkelijk aan de orde geweest. De verdachte heeft, nadat een partij cocaïne van 65 kilogram bleek te zijn gestolen, de ex-vrouw van de vermeende dief opgezocht. De verdachte is de woning van de ex-vrouw binnengedrongen met een vuurwapen en heeft een handgranaat in haar tuin gelegd. Zij werd op ernstige wijze bedreigd om op die manier het telefoonnummer van haar ex-man te verkrijgen. Dit was een angstig moment voor de totaal onschuldige vrouw, nota bene in haar eigen woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Daarnaast brengt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en een handgranaat grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Wapens vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van wapens maar al te vaak leidt tot het daadwerkelijk gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. De verdachte heeft deze wapens doelbewust ingezet om zijn dreiging kracht bij te zetten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 februari 2022 waaruit blijkt dat hij recentelijk niet is veroordeeld voor strafbare feiten. Wel is hij in een verder verleden in aanraking geweest met justitie voor feiten met betrekking tot wapens en drugs.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten en zal daarom een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht daarbij onder meer van belang dat de verdachte bereid is geweest om met anderen – met behulp van wapens – op intimiderende en bedreigende wijze een oplossing te zoeken voor de verdwenen partij cocaïne.
Gelet op de ernst van de feiten en wat de rechtbank daarover hiervoor heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft het bevel voorlopige hechtenis met ingang van 21 april 2021 tot aan de einduitspraak geschorst. Daarvoor was redengevend dat de persoonlijke belangen van de verdachte toen zwaarder wogen dan het strafvorderlijk belang. Nu er een veroordeling wordt uitgesproken en aan de verdachte een straf wordt opgelegd, mag in het kader van een goede rechtspleging de samenleving ook verwachten dat die straf ten uitvoer wordt gelegd. Bij een afweging van de persoonlijke belangen van de verdachte enerzijds en de zojuist geschetste strafvorderlijke belangen anderzijds, wegen de strafvorderlijke belangen zwaarder dan de persoonlijke belangen van de verdachte. De ernstige bezwaren en gronden zijn nog onverkort aanwezig, zodat het bevel tot voorlopige hechtenis niet opnieuw zal worden geschorst en het daartoe strekkende verzoek van de verdediging wordt afgewezen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 46, 47, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I (met parketnummer 09/767251-20) onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II (met parketnummer 09/765046-20) tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
dagvaarding II
medeplegen van een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
DRIE (3) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. M. Rigter, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Westhoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging dagvaarding I (09/767251-20)
1. hij op of omstreeks 07 juni 2020 te Waddinxveen en/of (elders) in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Glock, type 17, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie, te weten een of meer 9 mm patro(o)n(en) en/of een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een handgranaat, model flashbang,
voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 07 juni 2020 te Waddinxveen P [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen bij de woning van die [slachtoffer] aan te bellen en/of de woning van die [slachtoffer] binnen te gaan danwel binnen te dringen en/of tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze maar in de tuin moest kijken en/of (vervolgens) een handgranaat in de tuin en/of tegen de schutting te gooien/leggen.
Bijlage II
Tekst tenlastelegging dagvaarding II (09/765046-20)
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 3 april 2020 tot en met 7 juni 2020 te Nieuw-Vennep en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied
van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden van één of meerdere materialen bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of cocaïne, zijnde (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelheden materialen bevattende (een) ander(e) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- één of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichten te verschaffen en/of
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededaders (telkens) wisten, althans ernstige reden hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen):
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn mededaders en/of
- met een of meer mededaders en/of personen overleg gevoerd en/of (prijs) afspraken gemaakt en/of bemiddeld in en/of over de levering van en/of het transport en/of de aan- en/of verkoop van een of meer hoeveelheden chemicaliën en/of (grond)stoffen (te weten aceton en/of hexaan en/of zoutzuur en/of ethanol/ethylalcohol en/of methylethylketon), bestemd voor de productie van synthetische drugs en/of cocaïne.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 2021135329 Rosandra20/DHRAA20031, algemeen dossier [naam 1] , van de politie eenheid Den Haag, team opsporing, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1317).
2.Proces-verbaal, p. 6.
3.Proces-verbaal, p. 898.
4.Proces-verbaal, p. 899.
5.Proces-verbaal, p. 900.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 85.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91-96.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige van de rechter-commissaris van 22 december 2020, punt 11.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 104-107.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 december 2021, niet doorgenummerd, blz. 2
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 87-90.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 97-101.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1161-1163.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 102-103.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 108-111.
16.Geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] van 5 november 2020, p. 1105.
17.Geschrift, te weten een uitgewerkt gesprek van de meldkamer van de politie met een anonieme melder van 7 juni 2020, p. 537-538.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 571.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 588-595.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 539-541.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 557-560 en proces-verbaal van bevindingen, p. 561-562.
22.Proces-verbaal Wapens Munitie en Explosieven, p. 563-566.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 574-576.
24.Proces-verbaal Wapens Munitie en Explosieven, p. 577-579.
25.Zie het forensisch dossier DRR Onderzoek [naam 1] met proces-verbaalnummer 2020135329 - Rapport NFI, p. 246-250.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1184-1188.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1189.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1190-1192.
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1192-1193.