ECLI:NL:RBOVE:2022:719

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
08/963631-20 en 08/963570-21 (gev. ttz.) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor drugshandel en afpersing met gebruik van Encrochat-data

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen van 38 en 55 jaar, die zijn veroordeeld tot respectievelijk 5 en 8 jaar gevangenisstraf voor het exporteren van 48 kilo amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de 38-jarige man zich ook schuldig heeft gemaakt aan de export van 10 kilo cocaïne, poging tot afpersing, mishandeling en het voortzetten van werkzaamheden van een verboden motorclub. De zaak kwam aan het licht door het gebruik van Encrochat-data, die door het Openbaar Ministerie als bewijs zijn gebruikt. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het gebruik van deze data beoordeeld en geconcludeerd dat er geen schending van het recht op een eerlijk proces heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als geloofwaardig beoordeeld en de rol van de verdachten in de drugshandel en afpersing vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachten schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de mishandeling, waarvoor de 55-jarige man is vrijgesproken. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/963631-20 en 08/963570-21 (gev. ttz.) (P)
Datum vonnis: 15 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
nu verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek te Zutphen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 maart 2021, 1 juni 2021, 13 juli 2021, 20 juli 2021, oktober 2021, 7 december 2021 en 1 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Hofstee en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
08/963631-20:
feit 1:(medeplegen van) het opzettelijk exporteren, vervoeren of aanwezig hebben van 48 kilo amfetamine (speed);
feit 2:(medeplegen van) poging tot afpersing;
08/963570-21:
(medeplegen van) mishandeling met (zwaar) lichamelijk letsel tot gevolg.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
08/963631-20
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 3
april 2020 tot en met 16 april 2020 te Sprang-Capelle en/of Ede en/of Borculo,
en/althans (elders) in Nederland en/of in Zweden, tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen
- opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of
- opzettelijk heeft/hebben verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 48 kilo, althans een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 22 juli 2020 te Laren, in de gemeente Lochem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte/betaling van EUR 500.000,-, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
-het creëren van een dreigende/intimiderende situatie voor die [aangever 1] door (telkens) onaangekondigd naar de woning van die [aangever 1] te gaan en/of
-(daarbij) die [aangever 1] mede te delen (zakelijk weergegeven) dat [aangever 1] verantwoordelijk is voor het kwijtraken van een lading coke en speed en/of tegen die [aangever 1] te zeggen dat hij EUR 500.000,-- moet betalen en/of
-op dreigende toon tegen die [aangever 1] te zeggen: "op een gegeven moment mag je me niet meer betalen" en/of "dikke kankerlijer, kijk uit als je me niet meer mag betalen" en/of "of jij in de kist of ik in de kist" en/of "ze kunnen ons wel vastzetten, maar dan komen we met 20 man terug" althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
-met zijn mededader(s) om die [aangever 1] te gaan staan en/of op dreigende/luide toon te zeggen: "Waar zijn de spullen" en/of
-(daarbij) op de borst van die [aangever 1] te duwen en/of met de vuist uit te halen naar die [aangever 1] en/of die [aangever 1] meermalen te schoppen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
08/963570-21
hij op of omstreeks 18 mei 2020 te Waardenburg, gemeente West Betuwe, (in de omgeving van de rivier De Waal), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever 2] ), (meermalen) op/tegen zijn oog, in ieder geval in/tegen zijn gezicht, heeft geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten letsel aan zijn oog waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was) althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft zich -kort weergegeven- op het standpunt gesteld dat het verkrijgen, verstrekken en verwerken van de Encrochat-data rechtmatig is gebeurd en dat deze tot het bewijs kunnen worden gebezigd en dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich -kort weergegeven- allereerst op het standpunt dat met de interceptie en het gebruik van de Encrochat-data, het OM heeft gehandeld in strijd met de artikelen 7 en 8 van het Handvest, in het licht van artikel 11 daarvan, van alle gebruikers van Encrochat. Er is sprake geweest van een bulkinterceptie, waarbij alle data, inclusief inhoudelijke communicatie, van alle gebruikers algemeen en ongedifferentieerd is verzameld. Dit is onrechtmatig. De wijze waarop het OM dit heeft gedaan, vormt ook een inbreuk op het recht op een eerlijk proces ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), van een ieder die door het gebruik van de Encrochat-data wordt verdacht van een strafbaar feit, dus ook van verdachte.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat het onrechtmatige vergaren en gebruiken van de Encrochat-data dient te leiden tot bewijsuitsluiting, subsidiair tot strafvermindering. Indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van strijd met het Handvest of het EVRM, verzoekt de verdediging de rechtbank prejudiciële vragen te stellen.
Daarnaast heeft de verdediging zaakinhoudelijke verweren gevoerd.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat verdachte de gebruiker is geweest van de pgp-adressen " [account 1] " en " [account 2] ". Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het Opiumwetfeit. Bij dit feit zijn de onderlinge chats de enige aanwijzingen voor de inhoud van het transport. Op grond daarvan kan niet worden vast gesteld dat het daadwerkelijk om amfetamine ging. Bovendien is zijn rol onvoldoende voor het ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van de poging tot afpersing van [aangever 1] , heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van [aangever 1] van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Er kan voorts niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en een substantiële rol van verdachte. De enkele aanwezigheid van verdachte bij de woning van [aangever 1] is onvoldoende om van medeplegen te spreken.
Ten aanzien van de mishandeling van [aangever 2] , stelt de verdediging zich op het standpunt dat medeplegen en zwaar lichamelijk letsel niet te bewijzen is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat de Encrochat-data een bepalende rol hebben gespeeld in het onderzoek naar de verdachte. De verdediging heeft uitgebreid verweer gevoerd tegen het gebruik van deze berichten als bewijsmiddel. Alvorens inhoudelijk in te gaan op de aan verdachte ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank eerst in gaan op deze meer formeelrechtelijke kwestie en de technische juridische aspecten ervan (4.3.2).
Daarna zal de rechtbank in gaan op de concreet aan verdachte ten laste gelegde feiten (4.3.3).
4.3.2
De Encrochat-data
4.3.2.1 De feitelijke gang van zaken omtrent de Encrochat-data
Op 25 september 2017 werd door het OM een onderzoek (26Bismarck) opgestart naar het ‘georganiseerde verband Encrochat’. Telefoons van Encrochat werden door de politie in diverse strafrechtelijke onderzoeken aangetroffen en in beslag genomen bij personen die van ernstige strafbare feiten werden verdacht. De indruk ontstond daardoor dat deze telefoons vrijwel uitsluitend in het (georganiseerde) criminele circuit werden gebruikt. De gebruikers van deze Encrochat telefoons waren (doorgaans) onbekend. De onmogelijkheid om de telefoons te herleiden tot de persoon die de telefoon gebruikte, zou volgens de politie maken dat deze dienst populair was binnen bepaalde typen van criminaliteit. De mogelijkheden van ‘burn time’ en ‘panic wipe’ maakten dat ook op het moment dat een dergelijke telefoon in beslag was genomen én forensisch kon worden ontsleuteld, er zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
In 2018 werd in Frankrijk door de Franse autoriteiten om vergelijkbare redenen een onderzoek opgestart naar het georganiseerd verband Encrochat.
Op 30 januari 2020 heeft een Franse rechter in dat onderzoek, op een aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie van 29 januari 2020, de eerste toestemming gegeven om een interceptietool te installeren op een server in Roubaix, welke server werd gelinkt aan het verband Encrochat. De Franse rechter heeft daarbij onder meer overwogen dat in verschillende onderzoeken naar georganiseerde misdaad in Frankrijk Encrochat telefoons zijn aangetroffen, dat deze telefoons veelvuldig door criminelen worden gebruikt die actief zijn in de drugshandel en dat de installatie van de interceptietool de enige mogelijkheid is om toegang te krijgen tot de versleutelde communicatie. De Franse gendarmerie heeft vervolgens op 1 april 2020 de tool geïnstalleerd.
In de periode tussen 1 april 2020 en 14 juni 2020 is live informatie van Encrochat-telefoons door de daartoe bevoegde autoriteiten in Frankrijk verzameld op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden en met gebruikmaking van een Franse “interceptie-tool”. De informatie die tijdens deze periode is verzameld, is zo snel mogelijk via een versleutelde verbinding gedeeld met de Joint lnvestigation Team (hierna: JIT) -partner Nederland. Analyse van die informatie uit Frankrijk van de klanten van Encrochat heeft geleid tot het starten van meerdere strafrechtelijke onderzoeken in Nederland en het delen van informatie met reeds lopende strafrechtelijke onderzoeken in Nederland.
Op 10 februari 2020 is door het Nederlandse OM onder de naam 26Lemont een onderzoek gestart gericht op het bedrijf Encrochat, de directeuren van het bedrijf, de resellers van de Encrochat telefoons van het bedrijf en daarnaast op de onbekende gebruikers die zich schuldig maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. Dit onderzoek kwam voort uit het hierboven genoemde onderzoek 26Bismarck.
In het onderzoek 26Lemont heeft het OM in maart 2020 bij de rechter-commissaris te Rotterdam een vordering ingediend voor een bevel op grond van artikel 126uba en 126t Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechter-commissaris heeft op 27 maart 2020 onder voorwaarden de gevorderde machtiging verleend voor maximaal vier weken. Op grond van deze machtiging heeft de officier van justitie op 1 april 2020 een bevel 126uba Sv afgegeven. De machtiging is evenals het bevel twee maal verlengd.
- De samenwerking tussen Frankrijk en Nederland en de overdracht van data vanuit Frankrijk naar Nederland
In de eerste maanden van 2020 (en derhalve in de aanloop naar het installeren van de interceptietool en gedurende de inzet daarvan) is overleg gevoerd door onder meer Franse, Britse en Nederlandse autoriteiten met als doel te komen tot een gecoördineerde aanpak bij de vervolging van Encrochat en de criminele organisaties die gebruik maakten van de diensten van Encrochat. In dat kader is onder meer overleg gevoerd over de distributie van de data die door de inzet van de interceptietool door de Franse autoriteiten in hun onderzoek zou worden verkregen.
Ten aanzien van de werking van de interceptie als zodanig volgt uit voornoemde stukken (alsmede de machtiging ingevolge artikel 126uba Sv van de rechter-commissaris in het onderzoek 26Lemont) dat via een update vanaf de Franse server een tool zou werden ingezet op alle Encrochat toestellen van eindgebruikers, waarna de op die toestellen opgeslagen informatie werd verzameld en verzonden naar de Franse autoriteiten. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot de Encrochat-data over een beveiligde verbinding met de betreffende computersystemen in Frankrijk. Deze informatie-uitwisseling vindt zijn basis in de overeenkomst die is gesloten in het kader van de samenwerking in een JIT.
Met ingang van 1 april 2020 kwamen Encrochat berichten en ander data van de NN-gebruikers van Encrochat ter beschikking van het onderzoeksteam van 26Lemont voor opsporingsdoeleinden.
Op 10 april 2020 werd door de justitiële autoriteiten van Frankrijk en Nederland een JIT-overeenkomst getekend met betrekking tot de vorming van een gemeenschappelijk onderzoeksteam gericht op onderzoek naar Encrochat, op basis waarvan de Encrochat-data verstrekt en gebruikt konden worden voor vervolging door de Nederlandse OM.
Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot de Encrochat-data over een beveiligde verbinding met de betreffende computersystemen in Frankrijk. De Encrochat-data zijn gedurende de periode van 1 april tot en met 26 juni 2020 gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. Om een zo actueel mogelijke kopie van de Encrochat-data van de Franse computersystemen te krijgen, gebruikte de politie een wijze van kopiëren waarbij gedurende deze periode met een zo klein mogelijke vertraging de nieuwe Encrochat-data werden gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. Op 13 juni 2020 waarschuwde het bedrijf Encrochat haar gebruikers dat de overheid was binnengedrongen in het systeem en eindigde het berichtenverkeer. Op 26 juni 2020 schakelde de Franse politie de onderscheppingsserver uit.
-De verwerking in Nederland
De Encrochat-data van de Nederlandse gebruikers werden door het onderzoeksteam 26Lemont onderzocht. Daarbij golden de voorwaarden opgenomen in de machtiging van de rechter-commissaris van 27 maart 2020. Op grond daarvan was de officier van justitie voor gebruik van Encrochat-data in toekomstige onderzoeken gehouden die afzonderlijk voor te leggen aan de rechter-commissaris, zodat telkens een rechterlijke toetsing plaatsvond op het gebruik van informatie/data ten behoeve van onderzoeken/zaken die dienen te voldoen aan het criterium dat sprake dient te zijn van ernstige, het maatschappelijk verkeer ontwrichtende strafbare feiten, gepleegd in georganiseerd verband, zoals benoemd in artikel 126o Sv.
Deze toekomstige onderzoeken werden door de officieren van justitie van het Landelijk Parket schriftelijk (per e-mail) beschreven aan de rechter-commissaris, en werden na verkregen toestemming om informatie ten behoeve van andere onderzoeken ter beschikking te stellen (eveneens per e-mail) toegevoegd aan de reeds op 1 april 2020 op een lijst geplaatste onderzoeken. Bij de beoordeling heeft de rechter-commissaris telkens bezien of het onderzoek ten behoeve waarvan de informatie verstrekt zou moeten worden, een onderzoek naar verdenking van strafbare feiten als hiervoor bedoeld betreft. Daarbij is telkens overwogen dat het feiten betreffen die in georganiseerd verband worden of werden gepleegd of zouden worden gepleegd. De enige uitzonderingen hierop betreffen incidentele verstrekkingen tijdens de ‘live fase’(ten tijde van de inzet van het middel) in zeer spoedeisende situaties en/of zogenoemde ‘Threat to Life-zaken’ waarin acuut ingrijpen noodzakelijk was gelet op de gerede vrees voor het leven en/of voor ernstige gezondheidsschade voor personen. Voorts is incidenteel een uitzondering gemaakt in enkele zaken waarin een groot risico op het zeer vermoedelijk teloorgaan van bewijsmateriaal binnen korte tijd aannemelijk was. In voornoemde uitzonderingsgevallen is telefonisch toestemming gevraagd en verleend, waarna schriftelijke bevestiging dan wel toevoeging aan de lijst van bekende onderzoeken volgde.
Met betrekking tot onderzoek 26Vidalia, het onderhavige onderzoek, geldt dat de officier van justitie per e-mail van 30 juli 2020 heeft verzocht in te stemmen met het gebruik van informatie verkregen in onderzoek 26Lemont ten behoeve van eerstgenoemd onderzoek. De officier van justitie heeft daarbij de verdenkingen in laatstgenoemd onderzoek omschreven en een aantal daarbij vermoedelijk betrokken personen aangeduid. Na de toetsing als hiervoor bedoeld heeft de rechter-commissaris op 3 augustus 2020 ingestemd met het gebruik van informatie/data vergaard in onderzoek 26Lemont ten behoeve van onderzoek 26Vidalia en per gelijke datum de officier van justitie per e-mail bericht. Onderzoek 26Vidalia is daarop toegevoegd aan de zogenoemde lijst met onderzoeken.
Binnen het onderzoek 26Vidalia is gebruik gemaakt van datasets afkomstig uit het onderzoek 26Lemont van de Landelijke Eenheid. Deze datasets betreffen chatsessies (Encrochat) afkomstig van zogenaamde PGP (Pretty Good Privacy) telefoons in gebruik bij verdachte en medeverdachten. De officier van justitie van het onderzoek 26Lemont heeft bepaald dat de gegevens die tijdens het onderzoek 26Lemont zijn vergaard, gebruikt kunnen worden voor het strafrechtelijk onderzoek 26Vidalia.
4.3.2.2 Juridische kaders
De rechtmatigheid van het onderzoek naar verdachte – mede aan de hand van de door de verdediging gevoerde verweren – zal de rechtbank aan de hand van de uiteenzetting van een aantal juridische kaders beoordelen.
- Het internationaal vertrouwensbeginsel
Het internationale vertrouwensbeginsel betekent volgens vaste rechtspraak [1] dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. Ten aanzien van de onderzoekshandelingen in het buitenland waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dient de Nederlandse strafrechter wel te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd.
De rechtbank stelt vast dat inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht (in dit geval Frans recht) niet getoetst wordt door een Nederlandse rechter. Dat betekent dat de Nederlandse rechter niet toetst of de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Dit is slechts anders indien de onderzoekshandelingen zouden hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank ziet hiervoor onvoldoende (concrete) aanwijzingen.
- Schending artikel 6 EVRM
Een verdachte heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Het recht op een eerlijk proces omvat de aanspraak op voldoende tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging dus ook verstrekking van de processtukken. Hiertoe behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn (artikel 149a, tweede lid, Sv).
Zoals hierboven reeds overwogen is het vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing. Gelet hierop staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of de inzet van de interceptietool strookt met de in Frankrijk geldende rechtsregels. Voorts staat niet ter toetsing aan de Nederlandse strafrechter of al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor eventueel door de Franse autoriteiten gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven dan wel of die inbreuk noodzakelijk is geweest. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gestelde schending het volgende.
Op basis van het vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden.
Uit de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 blijkt dat deze de vordering machtiging 126uba Sv heeft getoetst aan de criteria van dat artikel. In het dossier komt duidelijk naar voren op basis van welke informatie de beslissing van de rechter-commissaris tot stand is gekomen en is af te leiden wat het belang was van de interceptie en welke verdenking er bestond jegens de gebruikers van Encrochat, gebaseerd op meerdere opsporingsonderzoeken en in die onderzoeken ontsleutelde notities en gesprekken.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM, zoals door de verdediging is gesteld.
- Artikel 8 EVRM en Unierecht
Uit artikel 8 van het EVRM vloeit voort dat inmenging van het openbaar gezag in ieders recht op privé leven en correspondentie alleen is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Er moet dus een wettelijke basis zijn voor de privacy schending en die schending dient bovendien te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het onderzoek naar verdachte valt uiteen in drie fases: de verkrijging van de Encrochat-data, de overdracht van die data aan Nederland en de verwerking van de data door Nederland. De verdediging stelt zich op het standpunt dat gedurende deze drie fases het Unierecht is geschonden.
Fase 1 en 2: de verkrijging en de overdracht
Voor zover het verweer ziet op de rechtmatigheid van het onderzoek gedurende de zogeheten verkrijgingsfase in Frankrijk, verwijst de rechtbank opnieuw naar hetgeen zij eerder heeft overwogen met betrekking tot het vertrouwensbeginsel. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank erop vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt voor de overdracht van de gegevens van Frankrijk aan Nederland op grond van de JIT-overeenkomst.
De taak van de rechtbank in onderhavige zaak is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dat door de Franse autoriteiten in de verkrijgingsfase een inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces van de verdachte is door de verdediging niet aangevoerd en de rechtbank ziet hiervoor overigens ook geen aanwijzingen.
Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank er vervolgens op vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden.
Fase 3: de verwerking
Dan resteert de fase van de verwerking van de Encrochat-data door Nederland binnen het onderzoek 26Lemont en 26Vidalia.
Het vertrouwensbeginsel is op dit deel van het onderzoek niet van toepassing: het betreft immers het onderzoek door de Nederlandse autoriteiten aan de gegevens die zij van Frankrijk hebben gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek tegen verdachte overwegend stoelt op de in het onderzoek 26Lemont verkregen Encrochat-data en dat eventuele vormverzuimen bij de verwerking van Encrochat-data binnen 26Lemont van bepalende invloed kunnen zijn geweest bij het opsporingsonderzoek of de vervolging van de verdachte. Daarom zal zij toetsen of er bij de verwerking en analyse van de Encrochat-data vormverzuimen zijn begaan, die op grond van artikel 359a Sv gesanctioneerd moeten worden.
Artikel 126uba Sv ligt ten grondslag aan het doorzoeken en analyseren van de Encrochat- data door Nederlandse opsporingsambtenaren. Artikel 126uba Sv omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dat het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers, maakt dit niet anders, zolang het gaat om gebruikers van wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband.
Het doel van de bevoegdheid is om toegang te verkrijgen tot de gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn of worden verwerkt ten behoeve van de opsporing en vervolging van ernstige vormen van computercriminaliteit of andere ernstige misdrijven.
In het eerste lid van het wetsartikel worden wel voorwaarden aan de toepassing van deze opsporingsbevoegdheid gesteld. Deze luiden:
- er moet sprake zijn van een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, Sv;
- het belang van het onderzoek moet de inzet van de bevoegdheid dringend vorderen;
- er moet sprake zijn van feiten of omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat de persoon, bij wie het binnen te dringen geautomatiseerde werk in gebruik is, betrokken is het bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven.
Artikel 126o, eerste lid, Sv beperkt zich tot feiten of omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd verband misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv worden beraamd of gepleegd die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
Het feitelijke binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De wettelijke bepaling is helder, duidelijk en kenbaar. De rechtbank is verder van oordeel dat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid tot het vastleggen van de data ook de bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan of naar die data omvat. Anders zou de bevoegdheid immers zinloos zijn.
De inmenging van de Nederlandse politie in het privé leven en de correspondentie van verdachte is daarmee, anders dan de verdediging stelt, bij de wet voorzien.
De rechter-commissaris heeft in de beschikking van 27 maart 2020 overwogen dat het aannemelijk is dat communicatie via Encrochat in een groot tot zeer groot aantal gevallen van gebruik betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze, onderzoek te doen naar de die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden is om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de Encrochat-data in de strafzaak tegen verdachte onrechtmatig is geweest.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de waarborgen van artikel 8 van het EVRM in acht genomen zijn en dat geen sprake is geweest van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag in het privéleven van verdachte. Dat is niet anders wanneer een beroep wordt gedaan op het Unierecht. Voor het antwoord op de vraag of het gebruik van de Encrochat-data en daarmee de inbreuk op de privacy van de gebruikers van Encrochat een wettelijke basis heeft en in een proportionele verhouding staat tot het doel dat daarmee werd gediend, een toets die volgens het Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie voortvloeit uit het Unierecht, verwijst de rechtbank naar de toetsing van de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam op 27 maart 2020. De rechter-commissaris heeft voorwaarden gesteld aan het gebruik van de gegevens en nadien specifiek voor deze zaak nogmaals getoetst. Een dergelijke toets voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het toetsvereiste zoals het Hof van Justitie dit in het Prokuratuur-arrest heeft geformuleerd. Wat betreft het bewaren van gegevens geldt het evenredigheidsvereiste: alleen indien strikt noodzakelijk. In de zaak van verdachte is het belang voor het strafrechtelijk onderzoek vrijwel direct onderkend, waardoor van het ongedifferentieerd bewaren van persoonsgegevens van de verdachte geen sprake is.
Het voorgaande leidt er toe dat ook deze verweren strekkende tot bewijsuitsluiting worden verworpen.
Dit oordeel maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.3.3
De ten laste gelegde feiten
Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. In de voetnoten in het vonnis zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen [2] . De rechtbank overweegt verder, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt.
4.3.3.1 Identificatie gebruikers Encrochat-accounts
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen chatberichten.
De vraag die, al dan niet in reactie op een verweer, allereerst moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie door het Openbaar Ministerie in het onderzoek 26Vidalia vervolging is ingesteld te identificeren zijn als de gebruikers van bepaalde Encrochat-accounts. Voor de aan verdachte ten laste gelegde feiten is (enkel) de identificatie van de gebruikers van de accounts “ [account 3] ”, “ [account 4] ”, " [account 1] ", " [account 2] ", “ [account 5] @encrochat.com”, “ [account 6] @encrochat.com”, “ [account 7] @encrochat.com” en “ [account 8] @encrochat.com” van belang, zodat de overige accounts in dit vonnis onbesproken blijven.
Als verdachte als gebruiker van de genoemde Encrochat-accounts kan worden geïdentificeerd, dan dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of hij betrokken is bij de aan hem ten laste gelegde strafbare feiten en hoe deze betrokkenheid gekwalificeerd kan worden. De rechtbank zal die vraag daarom eerst hier en voorafgaand aan de bespreking van de ten laste gelegde feiten beantwoorden.
- De accounts “ [account 3] ” en “ [account 4] ”
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het ‘proces-verbaal van bevindingen betreffende de identificatie van de gebruiker “ [account 3] ” en “ [account 4] ” als [medeverdachte] ’ [3] zijn opgenomen, vast dat [medeverdachte] (verdachte) de gebruiker is geweest van de accounts “ [account 3] ” en “ [account 4] ” en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van “ [account 3] ” en “ [account 4] ” aanduiden als [medeverdachte] .
- De accounts " [account 1] " en " [account 2] "
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het ‘proces-verbaal van bevindingen betreffende de identificatie gebruiker Encrochatnamen " [account 1] " en " [account 2] " als [verdachte] ’ [4] zijn opgenomen, vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van de accounts " [account 1] " en " [account 2] " en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van " [account 1] " en " [account 2] " aanduiden als [verdachte] .
- De accounts " [account 5] @encrochat.com" en " [account 6] @encrochat.com”
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het ‘proces-verbaal van bevindingen betreffende de identificatie gebruiker Encrochatnamen " [account 5] @encrochat.com" en “ [account 6] @encrochat.com” als [aangever 1] ’ [5] zijn opgenomen, vast dat [aangever 1] de gebruiker is geweest van de accounts " [account 5] @encrochat.com" en “ [account 6] @encrochat.com” en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van " [account 5] @encrochat.com" en “ [account 6] @encrochat.com” aanduiden als [aangever 1] .
- De accounts “ [account 7] @encrochat.com” en “ [account 8] @encrochat.com”
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het ‘proces-verbaal van bevindingen betreffende de identificatie “ [account 7] ” en “ [account 8] ”’ [6] zijn opgenomen, vast dat [aangever 2] de gebruiker is geweest van de accounts “ [account 7] @encrochat.com” en “ [account 8] @encrochat.com” en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van “ [account 7] @encrochat.com” en “ [account 8] @encrochat.com” aanduiden als [aangever 2] .
4.3.3.2 Parketnummer 08/963631-20
- Feit 1
Op 30 maart 2020 stuurt [aangever 1] een bericht naar een onbekende met de volgende tekst: “Ik heb een klabt voor je man transport nederland zweden 85 snelle in nieuwe kluis. Kun je jouw man vragen of dit kan en wat t kost”. [7]
In een chat van 3 april 2020 tussen [medeverdachte] en [aangever 2] vraagt [aangever 2] of [medeverdachte] maandag 6 april 2020 de spullen kan afgeven, omdat de spullen woensdag 8 april opgehaald worden. [8] [medeverdachte] benadert [verdachte] of hij de spullen kan brengen. [verdachte] bericht vervolgens dat een derde persoon “48 st” heeft en vraagt of hij ze “allemaal zal pakken of die 45 die we besteld hebben”. [medeverdachte] bericht: “Allemaal doe maar”. [medeverdachte] vraagt aan [verdachte] of de speed dubbel vacuüm zit. [verdachte] bevestigt dat de speed dubbel vacuüm zit en dat hij ze straks kan ophalen. [9] In een volgend gesprek tussen [medeverdachte] en [aangever 2] wordt besproken dat [medeverdachte] 48 laat afleveren bij [aangever 2] , waarvan 43 voor [medeverdachte] en 5 voor [aangever 2] . [10] In een gesprek tussen [aangever 1] en [aangever 2] laat [aangever 1] weten dat de wagen waar het op geladen gaat worden een rit maakt naar Zweden. [aangever 2] vraagt vervolgens of er die maandag weer nieuwe snelle gebracht kan worden naar Zweden. [11]
In een gesprek tussen [medeverdachte] en de gebruiker van het Encrochat-account “ [account 9] ” geeft [medeverdachte] aan dat het transport onderweg is en dat “ [account 9] ” het vrijdagochtend op kan halen. [12] Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] contact heeft met de ontvangende partij in Zweden.
Op 10 en 11 april 2020 vinden er chats plaats tussen [medeverdachte] en [aangever 2] , waarin [medeverdachte] aan [aangever 2] vraagt of hij al een tijd weet van het transport, waarna [aangever 2] aangeeft dat er wachttijden zijn bij de boot. Dit meldt [medeverdachte] daarna aan de ontvangende partij in Zweden. [13] In de chats op 14 april 2020 is te zien dat [medeverdachte] [verdachte] op de hoogte houdt van het transport en dat zij zich zorgen maken over het transport omdat het zo lang duurt. [14] Uit chats in de periode van 14 april 2020 tot 24 april 2020 blijkt dat het ophalen van de drugs is mislukt. [15]
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte samen met anderen snelle/speed heeft vervoerd vanuit Nederland naar Zweden. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat speed als synoniem voor amfetamine wordt gebruikt. Dat de amfetamine niet in beslag is genomen staat niet in de weg aan een bewezenverklaring. De rechtbank is van oordeel dat de chatberichten en de foto’s die via de chats zijn verstuurd, de wijze waarop verdachte met de anderen chat over de te vervoeren “snelle/speed” en de bedragen die daarbij worden genoemd voldoende zijn om te komen tot de vaststelling dat het hier gaat om export van amfetamine. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de aankomst van de drugs in Zweden en dat daarmee sprake is geweest van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van die drugs, zoals aan verdachte ten laste is gelegd.
- Feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [aangever 1] niet geloofwaardig zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [aangever 1] – voor zover deze zien op de poging tot afpersing – geloofwaardig zijn, nu de verklaringen op essentiële punten worden ondersteund door de verklaringen van de echtgenote van [aangever 1] en de waarnemingen gedaan door de politie. De rechtbank zal de verklaringen van [aangever 1] derhalve gebruiken voor het bewijs van dit feit.
[aangever 1] heeft op 16 juli 2020 aangifte gedaan van bedreiging. [aangever 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] eind mei of begin juni 2020 vijf à zes keer bij hem thuis ( [adres 2] ) is geweest, waarbij [aangever 1] zich de laatste drie of vier keer echt bedreigd heeft gevoeld. [medeverdachte] kwam de meeste keren met een ander bij hem. Na 6 juni 2020 werd [aangever 1] weer onaangekondigd bezocht door [medeverdachte] en een andere man. [medeverdachte] zei dat [aangever 1] verantwoordelijk was voor het kwijtraken of laten stelen van een lading cocaïne en speed, dat die lading een waarde had van rond een half miljoen euro en dat hij dat moest betalen [16] . Hij zei “of jij in de kist of ik in de kist” [17] .
[aangever 1] heeft op 27 juli 2020 een aanvullende verklaring afgelegd. Tijdens deze verklaring gaf [aangever 1] aan dat [medeverdachte] in de week voor 6 juni 2020 tegen hem zei “op een gegeven moment mag je niet meer betalen” en “dikke kankerlijer, kijk uit als je niet meer mag betalen” en “of jij in de kist of ik in de kist” [18] . Voorts heeft hij verklaard dat [medeverdachte] op 22 juli 2020 met twee andere mannen om hem heen ging staan, dat een van de mannen met zijn wijsvinger [aangever 1] op de borst tikte en afwisselend duwde. Man drie vroeg [aangever 1] op een luide toon “waar zijn de spullen”. Man drie herhaalde deze vraag een keer of tien. [aangever 1] voelde de hand en de vinger van man drie hard tegen zijn borst aan drukken. [aangever 1] kreeg een vuistslag van [medeverdachte] in zijn nek. Man drie schopte [aangever 1] meermalen tegen zijn rechter onderbeen en [medeverdachte] schopte hem enkele keren tegen zijn andere been. [aangever 1] heeft verklaard ongeveer vijf keer door man drie en vijf keer door [medeverdachte] geschopt te zijn. [19]
[naam] , de echtgenote van [aangever 1] , heeft op 27 juli 2020 ook een verklaring afgelegd bij de politie. Zij heeft verklaard dat er in de periode eind mei 2020 tot 23 juli 2020 een paar keer mannen bij hun aan de deur kwamen, wat op haar heel bedreigend over kwam. Ze heeft verklaard dat zij op 23 juli 2020 haar man hoorde zeggen dat ze van hem af moesten blijven toen er drie mannen bij hun huis kwamen. Ze hoorde voorts dat één van de mannen op een hele dwingende en agressieve toon tegen haar man zei “De spullen terug of een half miljoen, 10 K”. [20]
Op 11 februari 2021 heeft [naam] verklaard dat, nadat haar een foto van [medeverdachte] werd getoond, [medeverdachte] drie keer bij hen langs is geweest en de laatste keer op 22 juli 2020. [21] Nadat haar een foto van [verdachte] werd getoond, verklaarde zij dat hij steeds samen met [medeverdachte] bij hen kwam [22] . [naam] heeft verder verklaard dat haar echtgenoot de dag na 22 juli 2020 helemaal bont en blauw was. Volgens [naam] zei [medeverdachte] of [verdachte] “jij in de kist of ik in de kist en het wordt jij”. [23]
Naar aanleiding van de 112-melding zijn drie verbalisanten naar de woning van [naam] gegaan en daar zagen zij drie mannen in de achtertuin, waaronder [medeverdachte] en [verdachte] . [24]
[naam] heeft verklaard dat de mannen, waaronder [medeverdachte] , op 25 mei 2020 kwamen met een Mercedes Vito voorzien van het kenteken [kenteken] . [25] Uit navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is gebleken dat deze Mercedes sinds 5 juni 2018 op naam staat van: [bedrijf] B.V., gevestigd [adres 3] . [26] [medeverdachte] heeft op 1 december 2020 verklaard werkzaam te zijn bij [werkgever] . [27] Op 10 en 12 april 2020 stond de bus voor de woning van [medeverdachte] geparkeerd. Op 1 juli 2020 zijn [medeverdachte] en [verdachte] aangehouden. Zij waren op dat moment de inzittenden van de Mercedes Vito met het kenteken [kenteken] . [medeverdachte] was de bestuurder op dat moment.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit samen met anderen heeft begaan.
4.3.3.3 parketnummer 08/963570-21
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/963570-21 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier onvoldoende blijkt wat de rol van verdachte bij het ten laste gelegde feit is geweest en dat de enkele aanwezigheid onvoldoende is voor medeplegen.
4.3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 08/963631-20 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
08/963631-20
1.
hij in de periode van 3 april 2020 tot en met 16 april 2020 in Nederland en/of in Zweden, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en
- opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 48 kilo amfetamine (speed), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 22 juli 2020 te Laren, in de gemeente Lochem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte/betaling van EUR 500.000,-, toebehorende aan [aangever 1] , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
-het creëren van een dreigende/intimiderende situatie voor die [aangever 1] door (telkens) onaangekondigd naar de woning van die [aangever 1] te gaan en
-(daarbij) die [aangever 1] mede te delen (zakelijk weergegeven) dat [aangever 1] verantwoordelijk is voor het kwijtraken van een lading coke en speed en tegen die [aangever 1] te zeggen dat hij EUR 500.000,-- moet betalen en
-op dreigende toon tegen die [aangever 1] te zeggen: "op een gegeven moment mag je me niet meer betalen" en "dikke kankerlijer, kijk uit als je me niet meer mag betalen" en "of jij in de kist of ik in de kist" en "ze kunnen ons wel vastzetten, maar dan komen we met 20 man terug" en
-met zijn mededaders om die [aangever 1] te gaan staan en op dreigende/luide toon te zeggen: "Waar zijn de spullen" en
-(daarbij) op de borst van die [aangever 1] te duwen en met de vuist uit te halen naar die [aangever 1] en die [aangever 1] meermalen te schoppen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47 en 317 Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 08/963631-20:
feit 1:het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:het misdrijf: medeplegen van poging tot afpersing.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met mededaders schuldig gemaakt aan de uitvoer van een grote hoeveelheid amfetamine uit Nederland. Verdachtes handelen draagt aldus in aanzienlijke mate bij aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook wordt bevorderd dat gebruikers vermogensdelicten plegen om de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 20 januari 2022. Daaruit blijkt dat verdachte onder meer enkele malen is veroordeeld wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr houdt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf rekening met de straf die verdachte bij strafbeschikking van 20 oktober 2020 is opgelegd, te weten een geldboete van € 350,00.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin staat onder meer als uitgangspunt voor straftoemeting voor de in- en uitvoer van meer dan 20 kilo harddrugs in georganiseerd verband, een gevangenisstraf van 72 maanden. Die oriëntatiepunten gaan uit van een first offender.
Gelet op het hiervoor overwogene, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het in beslag genomen geweer en twee in beslag genomen cryptotelefoons dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft de teruggave aan verdachte verzocht van het in beslag genomen geweer en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de in beslag genomen cryptotelefoons.
De rechtbank is van oordeel dat de twee op de beslaglijst vermelde cryptotelefoons vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde geweer vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit aan verdachte toebehorende voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, en het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b, 36c, 36d, 57 en 91 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/963570-21 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het met parketnummer 08/963631-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:medeplegen van poging tot afpersing;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het met parketnummer 08/963631-20 onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten 1 geweer en 2 cryptotelefoons.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
Buiten staat
Mr. S.K Huisman en mr. S.H. Peper zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 5 oktober 2010; ECLI:NL:HR:2010:BL5629, r.o. 4.4.1
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Landelijke eenheid, Dienst Landelijke Recherche met onderzoeksnummer 26Vidalia/LERBC20002. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.PD Persoonsdossier HEES, pagina 19-25
4.ZD01, pagina 56-63
5.ZD01, pagina 65-68
6.ZD01, pagina 70-73
7.ZD01 looppv, chats op pagina 7
8.ZD01 looppv chats op pagina 8
9.ZD01 looppv chats beginnend onderaan pagina 8 en doorlopend op pagina 9
10.ZD01 looppv chats onderaan pagina 11
11.ZD01 looppv chats onderaan pagina 15 en onderaan pagina 16
12.ZD01 looppv chats op pagina 15
13.ZD01 looppv chats op pagina 17
14.ZD01 looppv chats onderaan pagina 20
15.ZD01 looppv chats op pagina 22-27
16.ZD01 pagina 81, laatste alinea
17.ZD01 pagina 82, eerste alinea
18.ZD01 pagina 90, derde alinea, regel 4-6
19.ZD01; pagina 91, derde alinea, regel 5-36
20.ZD01; pagina 98, tweede alinea, regel 4
21.ZD01 pagina 104 zevende alinea en bijlage 1 en pagina 112
22.ZD01 pagina 105, tweede alinea
23.ZD01 pagina 104, vijfde alinea, laatste zin
24.ZD03 pagina 55
25.ZD01 pagina 96, derde regel van onderen en pagina 84
26.ZD03 pagina 99
27.ZD03 looppv pagina 13